vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer / rolnummer: C/10/613720 / KG ZA 21-130
Vonnis in kort geding van 24 februari 2021
1. de stichting
STICHTING WIND VAN VOREN,
gevestigd te Barendrecht,
2. [naam eiser 1],
wonende te [woonplaats eiser 1] ,
3. [naam eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
4. [naam eiser 3],
wonende te [woonplaats eiser 3] ,
5. [naam eiser 4],
wonende te [woonplaats eiser 4] ,
6. [naam eiser 5],
wonende te [woonplaats eiser 5] ,
7. [naam eiser 6],
wonende te [woonplaats eiser 6] ,
8. [naam eiser 7],
wonende te [woonplaats eiser 7] ,
9. [naam eiser 8],
wonende te [woonplaats eiser 8] ,
10. [naam eiser 9],
wonende te [woonplaats eiser 9] ,
11. [naam eiser 10],
wonende te [woonplaats eiser 10] ,
12. [naam eiser 11],
wonende te [woonplaats eiser 11] ,
13. [naam eiser 12],
wonende te [woonplaats eiser 12] ,
14. [naam eiser 13],
wonende te [woonplaats eiser 13] ,
15. de vereniging
VERENIGING DORP MIJNSHEERENLAND,
gevestigd te Barendrecht,
16. [naam eiser 14],
wonende te [woonplaats eiser 14] ,
17. [naam eiser 15],
wonende te [woonplaats eiser 15] ,
18. [naam eiser 16],
wonende te [woonplaats eiser 16] ,
19. [naam eiser 17],
wonende te [woonplaats eiser 17] ,
20. [naam eiser 18],
wonende te [woonplaats eiser 18] ,
21. [naam eiser 19],
wonende te [woonplaats eiser 19] ,
eisers,
advocaat: mr. P.A. de Lange te Barendrecht,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ENECO VERDA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat: mr. J.C.W. van Eekeren te Eindhoven
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RENEWABLE ENERGY FACTORY B.V.,
gevestigd te De Meern,
gedaagde,
advocaten: mr. D. Becht en mr. C.N. van der Sluis te Rotterdam.
Gedaagden worden hierna Eneco en REF genoemd.
4. De beoordeling
4.1.
De vordering van eisers is niet toewijsbaar. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2.
In de eerste plaat hebben REF en Eneco betwist dat zij betrokken zijn bij het huidige kappen van de bomen. Feiten of omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat zij het in hun macht hebben het kappen te stoppen, zijn gesteld noch gebleken. Het enkele stelling dat zij initiatiefnemer tot de realisatie van het Windpark zijn, is in dit verband onvoldoende. Reeds hierom is de vordering niet toewijsbaar.
4.3.
Indien ervan wordt uitgegaan dat Eneco en REF wel bij machte zijn het kappen te doen staken, geldt het volgende.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat het kappen van bomen in het gebied niet vergunningsplichtig is. Dat betekent dat het de eigenaar in beginsel vrij staat om de bomen in het gebied te kappen. In dit verband heeft REF onweersproken gesteld dat de huidige eigenaar van de gronden/bomen, ASR, voor de kap toestemming heeft gegeven. Daarmee is de kap naar voorlopig oordeel niet onrechtmatig.
4.5.
Daar komt bij dat het er voorshands op lijkt dat het eisers te doen is om te voorkomen dat het Windpark wordt gerealiseerd. Tussen partijen staat evenwel vast dat er voor de realisatie van het Windpark velerlei bestuursrechtelijke besluitvorming heeft plaatsgevonden, waaronder het bestemmingsplan, het besluit van B&W voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van vijf windturbines en een Wnb-beschikking van 2 november 2020 van Gedeputeerde Staten. Onweersproken is dat op grond van laatsgenoemde beschikking onder voorwaarden was toegestaan om de 1014 bomen te kappen. Tegen deze beschikking stonden rechtsmiddelen open, maar daarvan is geen gebruik gemaakt, zodat deze beschikking formele rechtskracht heeft.
4.6.
De onlangs door eisers gestarte bezwaarprocedures hebben betrekking op uitvoeringsvergunningen, zonder dat daarbij bij de bestuursrechter om een voorlopige voorziening is gevraagd, zodat de op basis van die vergunning uitgevoerde werkzaamheden voorhands rechtmatig kunnen geschieden.
4.7.
Voor een ander deel hebben de bezwaren de insteek dat voor het Windpark relevante onherroepelijke besluitvorming in verband met (recente) Europese jurisprudentie niet in stand zou kunnen blijven. Het is, wat daar ook verder van zij, niet aan de voorzieningenrechter in kort geding om daarop in het kader van de gevorderde voorziening op enigerlei wijze vooruit te lopen.
4.8.
Voorts hebben Eneco en REF voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een concreet te respecteren belang hebben bij het voltooien van het kappen van de bomen met het oog op de geplande realisatie van het Windpark.
4.9.
Gelet op al het voorgaande hebben eisers onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op grond van bijzondere omstandigheden zou moeten worden aangenomen dat de kap van de bomen jegens hen toch onrechtmatig is.
4.10.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Voor een veroordeling in de reële proceskosten ziet de voorzieningenrechter onvoldoende grond. De kosten aan de zijde van Eneco en REF worden voor ieder van hen begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat € 1.016,00
Totaal € 1.683,00