10. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdenveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;
veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 50.000,00 (vijftigduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door 285 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L. Amperse, voorzitter,
en mrs. M.C. Franken en C. Vogtschmidt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Aagaard, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2021.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij,
op of omstreeks 1 mei 2014 tot en met 5 december 2019 te ‘s-Gravenhage en/of
(elders) in Nederland,
opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten:
aangiften omzetbelasting met betrekking tot [naam verdachte] over de
aangiftetijdvakken eerste kwartaal 2014 tot en met derde kwartaal
derde kwartaal 2016 tot en met het eerste kwartaal 2018, en/of
2014 en/of
aangiften inkomstenbelasting met betrekking tot [naam verdachte] over de jaren
2016 en/of 2017 (DOC-107, p. 672),
niet of niet binnen de door de Inspecteur der belastingen/de Belastingdienst
gestelde termijn heeft gedaan,
terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2.
zij,
op of omstreeks 29 januari 2015 tot en met 28 juli 2016 te ‘s-Gravenhage en/of
Heerlen en/of Apeldoorn en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een (digitale) aangifte omzetbelasting op naam van [naam verdachte]
betreffende de aangiftetijdvakken:
-vierde kwartaal 2014, en/of
-eerste kwartaal 2015, en/of
-tweede kwartaal 2015, en/of
-derde kwartaal 2015, en/of
-vierde kwartaal 2015, en/of
-eerste kwartaal 2016, en/of
-tweede kwartaal 2016,
(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of
heeft/hebben laten doen,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk
op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
‘s-Gravenhage en/of ‘s-Hertogenbosch en/of Apeldoorn en/of elders in Nederland
ingeleverde/gezonden aangiftebiljetten omzetbelasting over voornoemde
kwartalen, (telkens) een te laag bedrag aan omzet en/of een te laag bedrag
waarover omzetbelasting wordt berekend en/of een te laag bedrag aan
omzetbelasting en/of een te laag bedrag aan “Totaal omzetbelasting” en/of een
te laag belastbaar bedrag, althans (telkens) een te laag bedrag aan belasting
opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een ander(en) doen of laten
opgeven en/of vermelden,
terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
3.
zij,
op of omstreeks 12 juli 2015 tot en met 16 januari 2017 te ‘s-Gravenhage en/of
Apeldoorn en/of Heerlen (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de
Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten een (digitale) aangifte inkomstenbelasting op naam van [naam verdachte]
betreffende de jaren 2014 en 2015
(gedeeltelijk) onjuist en/of onvolledig heeft/hebben gedaan en/of heeft/hebben
laten doen,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) opzettelijk
op/in het/de bij/naar de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te
‘s-Gravenhage en/of Apeldoorn en/of Heerlen en/of elders in Nederland
ingeleverde/gezonden aangiftebiljetten inkomstenbelasting over voornoemde
jaren, (telkens) geen winst uit onderneming opgegeven en/of een te laag bedrag
aan winst uit onderneming opgegeven en/of een te laag bedrag aan
verzamelinkomen opgegeven en/of vermeld, althans (telkens) een te laag bedrag
aan belastbaar inkomen opgegeven en/of vermeld, en/althans door die/een
ander(en) doen of laten opgeven en/of vermelden,
terwijl die feiten er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
zij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2014
tot en met 27 maart 2019,
te ‘s-Gravenhage en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
een of meer geschriften, te weten:
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 1] gedateerd 1
augustus 2014 (DOC-037, p. 412), en/of
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 2] gedateerd 13
april 2015 (DOC-142, p. 862),
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 3] gedateerd 18 mei
2017 (DOC-137, p. 857), en/of
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 1] gedateerd 18
augustus 2017 (DOC-140, p. 860), en/of
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 3] gedateerd 15
september 2017 (DOC-031, p. 388), en/of
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 4] gedateerd 1
februari 2018 (DOC-044, p. 439), en/of
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 3] gedateerd 7
februari 2019 (DOC-136, p. 856), en/of
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 1] gedateerd 14
februari 2019 (DOC-139, p. 859), en/of
-een creditfactuur van [naam bedrijf] op naam van [naam 4] gedateerd 27 maart
2019 (DOC-141, p. 861),
(elk) zijnde (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of
doen (laten) opmaken en/of doen (laten) vervalsen,
immers heeft/hebben zij en/of haar mededader(s), (telkens) valselijk en in
strijd met de waarheid, op die creditfacturen vermeld dat er een
betalingsverplichting bestond van [naam bedrijf] aan [naam 3] en/of [naam 1]
en/of [naam 4] en/of [naam 2] , terwijl daar in werkelijkheid
geen sprake van was,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.