Artikel 287a Fw. Afwijzing verzoek dwangakkoord. Er staat een aanzienlijke kinderopvangtoeslagschuld op de crediteurenlijst. Er is geen duidelijkheid verschaft over de vraag of verzoeker mogelijk gedupeerde is in de kinderopvangtoeslagaffaire (KOT-affaire). Het is niet uit te sluiten dat dit alsnog zal blijken en er mogelijk een schadevergoeding valt te verwachten. Daarmee is het aanbod op dit moment niet het maximaal haalbare voor de schuldeisers gebleken.’
Verzoekster heeft op 18 januari 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een schuldeiser, te weten:
die weigert mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Ter zitting van 23 maart 2021 zijn verschenen en gehoord:
-
verzoekster;
-
de heer [naam 2] , werkzaam bij Stroomopwaarts te Schiedam (hierna: schuldhulpverlening).
De weigerende schuldeiser is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.
2 Het verzoek
Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift tien schuldeisers, waarvan één preferente schuldeiser en negen concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 74.342,81 van verzoekster te vorderen. Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat de schuldenlast lager is, te weten € 59.085,81, nu de schuld aan de Belastingdienst lager blijkt te zijn.
Verzoekster heeft bij brief van 15 oktober 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Blijkens de verklaring van schuldhulpverlening gedateerd 24 november 2020 heeft verzoekster kort daarna aan haar schuldeisers het aanbod gedaan tot een langere schuldregeling, wat ertoe heeft geleid dat het prognose aanbod is verhoogd, in die zin dat een betaling is aangeboden van 5,29% aan de preferente schuldeiser en 2,65% aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting. Het aanbod van een langere schuldregeling is gedaan, omdat verzoekster ten tijde van het doen van het aanbod niet volledig kon voldoen aan de inspanningsverplichting, omdat zij een opleiding volgde.
Ter zitting heeft schuldhulpverlening verklaard dat het prognose aanbod verder wordt verhoogd, gezien het feit dat de schuldenlast lager blijkt te zijn. Het prognose aanbod is, met in achtneming van voormelde langere duur van de regeling, 6,61% voor de preferente schuldeiser en 3,30% voor de concurrente schuldeisers.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond. De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm. De aangeboden regeling is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt parttime (8 uur per week) in de zorg. Daarnaast volgt zij een fulltime opleiding met uitzicht op een fulltime dienstverband per april 2021. De aangeboden regeling – die, zoals hiervoor al is uiteengezet, langer duurt dan de reguliere regeling van drie jaar - voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Ter zitting is de vraag besproken of verzoekster mogelijk als gedupeerde wordt aangemerkt van de Kinderopvangtoeslagenaffaire vanwege een hoge kinderopvangtoeslagschuld over de jaren 2017, 2018 en 2020 op de schuldenlijst. Verzoekster heeft verklaard dat haar kinderen wel naar de kinderopvang zijn geweest. Schuldhulpverlening heeft verklaard dat zij vermoedt dat het gehele bedrag aan betaalde toeslag is teruggevorderd. Schuldhulpverlening en verzoekster hebben ter zitting verder verklaard dat verzoekster zich niet heeft aangemeld bij de Belastingdienst. Er is ook geen bericht van de Belastingdienst ontvangen dat verzoekster als gedupeerde wordt aangemerkt.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Zij is gemotiveerd om te werken aan een goede toekomst. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan.
Negen schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Pinokkio stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 17.487,21 op verzoekster. Deze vordering beloopt, zoals vermeld in het ter zitting overgelegde document met opschrift “ actuele situatie” van verzoekster, 29,60% van de totale schuldenlast.
3 Het verweer
In de contacten met schuldhulpverlening heeft Pinokkio te kennen gegeven dat zij niet akkoord gaat met de aangeboden regeling, omdat verzoekster niet in de toestand verkeert dat zij gerechtvaardigd heeft opgehouden te betalen. Verzoekster heeft haar kinderen bij Pinokkio ondergebracht, terwijl zij wist dat zij niet in staat zou zijn om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen, waardoor zij willens en wetens de schuld bij Pinokkio heeft laten oplopen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Pinokkio geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunt ter zitting toe te lichten.
4 De beoordeling
Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Pinokkio bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Pinokkio in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat sprake dient te zijn van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel. Daarnaast moet uit het voorstel voldoende blijken dat het aanbod het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Zij overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting is de vraag besproken of verzoekster mogelijk als gedupeerde wordt aangemerkt van de Kinderopvangtoeslagenaffaire vanwege een hoge kinderopvangtoeslagschuld op de schuldenlijst. Verzoekster heeft in dat kader mogelijk recht op een schadevergoeding, als blijkt dat zij als gedupeerde wordt aangemerkt. Ook zou er dan sprake kunnen zijn van kwijtschelding van (overheids)schulden. Schuldhulpverlening en verzoekster hebben desgevraagd ter zitting geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de vraag of hiervan sprake is, en of en in welke mate de crediteuren zouden profiteren van een dergelijke situatie.
De rechtbank is van oordeel dat niet ondenkbaar is dat verzoekster eventueel als gedupeerde van de toeslagenaffaire zou kunnen worden aangemerkt. Nu geen garantie bestaat dat de eventuele schadevergoeding de schuldeisers in het minnelijk traject (mede) ten goede zal komen, komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast te staan dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht en dat het minnelijk traject de crediteuren meer zou opleveren dan het wettelijk traject. Immers, voor de wettelijke schuldsaneringsregeling geldt dat schadevergoeding krachtens artikel 295 lid 1 Faillissementswet in de boedel valt, zodat crediteuren van de uitkering van een eventuele schadevergoeding profiteren. Dat betekent dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling schuldeisers in dat geval meer zou kunnen opleveren dan het aangeboden akkoord.
Op grond van het voorgaande kan de rechtbank niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoekster het maximale is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt aan de schuldeisers door de controle door een bewindvoerder onder toezicht van een rechter-commissaris, en de mogelijkheid om tijdens deze regeling te onderzoeken of verzoekster gedupeerde is van de toeslagenaffaire, en of zij recht heeft op schadevergoeding.
Tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd, noch dat dit aanbod voor verzoekster het maximaal haalbare is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van Pinokkio als weigerende schuldeiser zwaarder weegt dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om Pinokkio te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank merkt nog op – met het oog op de belangen van verzoekster - dat de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling niet langer is dan de duur van de aangeboden (langere) schuldregeling.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling beslissen.
5 De beslissing
De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.A. Cnossen, rechter, en in aanwezigheid van
mr. T. Mulder, griffier, in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2021. 1
1Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: