Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2021:3314

Rechtbank Rotterdam
26-03-2021
15-04-2021
8658342 \ CV EXPL 20-24955
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Vordering eindafrekening door ex-werknemer. Eindafrekening rechtsgeldig verrekend met gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 BW na ontslag op staande voet?

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2021-0474
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0474

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8658342 \ CV EXPL 20-24955

uitspraak: 26 maart 2021

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats eiser] ,

eiser bij exploot van dagvaarding van 7 juli 2020,

gemachtigde: mr. A. Bosveld te Rotterdam,

tegen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

IKEA B.V.,

gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Haarlem,

gedaagde,

gemachtigde: mr. E.C. Brussee te Utrecht.

Partijen worden aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘IKEA B.V.’, tenzij hierna anders vermeld.

1. Het verloop van de procedure

1.1.

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:

  • -

    het exploot van dagvaarding, met producties;

  • -

    de conclusie van antwoord, met één productie;

  • -

    het vonnis van 24 september 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 december 2020. [eiser] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Aan de kant van IKEA B.V. zijn verschenen [naam 1] (Legal Specialist bij IKEA B.V.), [naam 2] (People & Culture Manager bij IKEA B.V.) en [naam 3] (Legal Manager bij IKEA B.V.), bijgestaan door de gemachtigde voornoemd. De gemachtigden hebben de respectieve standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van IKEA B.V. heeft daarbij gebruik gemaakt van pleitnotities. Die pleitnotities zijn aan het procesdossier toegevoegd. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen ter zitting is besproken.

1.3.

De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2. De vaststaande feiten

In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.

2.1.

[eiser] , geboren op [geboortedatum eiser] , was met ingang van 1 december 2011 werkzaam bij – blijkens de bij dagvaarding overgelegde stukken – “IKEA B.V. Nederland”, laatstelijk in de functie van teammanager tegen een loon van € 2.776,34 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en een dertiende maand. De arbeidsduur bedroeg 38 uur per maand. Op de arbeidsovereenkomst is de bedrijfs-cao IKEA van toepassing.

2.2.

IKEA B.V. heeft de arbeidsovereenkomst van [eiser] op 3 februari 2020 met onmiddellijke ingang opgezegd. Zij heeft in een brief van 3 februari 2020 aan [eiser] – voor zover nu relevant – het volgende geschreven:

“(…)

Naar aanleiding van het gesprek van 3 februari 2020 met [naam 2] (P&C Manager) en [naam 4] (Safety & Security Specialist), bevestigen wij je hierbij dat IKEA B.V. zich genoodzaakt heeft gezien om jouw arbeidsovereenkomst op 3 februari 2020 met onmiddellijke ingang op te zeggen wegens dringende redenen, zoals bedoeld in artikel 7:677 en 7:678 van het Burgerlijk Wetboek.

Aan dit ontslag op staande voet ligt het volgende ten grondslag.

(…)

Op vrijdag 31 januari 2020 kreeg de Safety & Security Specialist de melding dat onder de perscontainer (buiten de winkel) drie tassen stonden met IKEA-artikelen erin. In deze tassen bleken onder andere elektronica en smart-lampen te zitten. Dit is uiterst opmerkelijk omdat kapotte IKEA-producten bij de Afdeling Recovery ingeleverd dienen te worden. Naar aanleiding hiervan is onderzoek gedaan om te achterhalen op welke wijze en door wie deze artikelen onder de perscontainer terecht zijn gekomen. Uit dit korte onderzoek is gebleken dat jij de IKEA-artikelen voor openingstijd in de winkel verzameld hebt en vervolgens de tassen met de IKEA-artikelen onder de perscontainer hebt geplaatst. Wij hadden daarom het vermoeden dat jij IKEA-artikelen hebt proberen weg te nemen, zonder dat je daarvoor toestemming had.

Naar aanleiding van het voorgaande hebben wij je uitgenodigd voor een gesprek op zaterdag 1 februari 2020 en ben je in de gelegenheid gesteld te reageren op onze verdenkingen. In eerste instantie ontkende je de beschuldigingen. Pas toen [naam 2] aangaf dat uit de camerabeelden bleek dat jij voor openingstijd IKEA-artikelen hebt verzameld om vervolgens de tassen met de IKEA-artikelen onder de perscontainer te zetten, heb je toegegeven dat je dit in opdracht van iemand anders hebt gedaan. Je wilde niet vertellen van wie je deze opdracht had gekregen. (…)

Naar aanleiding van het voorgaande hebben we na kort overleg met onze HR-afdeling

besloten om je te schorsen zodat nader onderzoek kon worden gedaan naar vergelijkbare eerdere incidenten. (…).

Uit het onderzoek is tot nu toe gebleken dat jij in ieder geval op 31 januari 2020 om 04.45 uur IKEA-artikelen in de winkel hebt verzameld, dat jij rond 05.15 uur naar de perscontainer (buiten de winkel) bent toegelopen en tot slot de tassen waarin de IKEA-artikelen zaten onder de perscontainer hebt gezet. (…)

Voor ons staat vast dat je eigendommen van IKEA hebt weggenomen, dan wel hebt willen wegnemen, zonder dat je hiervoor toestemming had, Met jouw handelwijzen heb je niet alleen in strijd gehandeld met de IKEA Code of Conduct, maar ook met de IKEA-cao. Bovendien heb je grovelijk in strijd gehandeld met jouw verplichtingen als goed werknemer. Dit terwijl je recent nog een training fraudepreventie hebt gevolgd. Verder nemen we het zeer hoog op dat je in eerste instantie hebt ontkend en dus hebt gelogen. Het staat vast dat je voor in ieder geval € 1240,95 aan IKEA-producten hebt weggenomen, dan wel hebt willen wegnemen. Gelet op jouw leidinggevende positie moeten wij blindelings op je kunnen vertrouwen en door op deze manier te handelen heb je dit vertrouwen onherstelbaar beschaamd.

Door jouw handelwijzen hebben wij geen enkel vertrouwen meer in een vruchtbare samenwerking. Gelet op alle omstandigheden kan niet langer van IKEA gevergd worden het dienstverband met je te laten voortduren. Jouw persoonlijke omstandigheden maken dat niet anders. De in de vorige alinea omschreven handelingen vormen ieder afzonderlijk, maar gezamenlijk genomen een dringende reden voor ontslag op staande voet. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang is geëindigd op 3 februari 2020. In dat verband zullen wij overigens ook aangifte doen.

Door dit ontslag op staande voet ben jij bovendien volgens artikel 7:677 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek schadeplichtig geworden. De omvang van deze gefixeerde schadevergoeding is gelijk aan het loon dat IKEA zou hebben moeten betalen over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij een regelmatige opzegging had voortgeduurd na datum van het ontslag op staande voet. De gefixeerde schadevergoeding bedraagt in dit geval € 8.002,02. Dit bedrag zullen wij dan ook verrekenen met de eindafrekening van jouw arbeidsovereenkomst.

(…)

Namens IKEA B.V.

[naam 2]

P&C Manager

(…)”

2.3.

Bij brief van 25 maart 2020 heeft de gemachtigde van [eiser] namens hem bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet en de gevorderde betaling van de gefixeerde schadevergoeding. De brief is gericht aan “Ikea Nederland B.V.”, t.a.v. [naam 2] . In die brief is, voor zover hier relevant, het volgende geschreven:

“(…)

Cliënt kan zich met dit ontslag en uw vordering tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding niet verenigen.

Cliënt ontkent dat hij eigendommen van Ikea heeft weggenomen, dan wel heeft willen wegnemen zonder toestemming. Cliënt heeft in het gesprek weliswaar erkend dat hij tassen met elektronica “onder de perscontainer” heeft klaargezet, maar hij heeft dit verklaard om een collega werknemer niet in diskrediet te brengen.

Cliënt heeft er begrip voor dat zijn opstelling tot een verlies aan vertrouwen heeft geleid, maar een ontslag op staande voet kan hij niet accepteren.

Evenmin kan cliënt instemmen met betaling van de gefixeerde schadevergoeding. Overigens merk ik op dat deze onjuist berekend is.

(…)”

2.4.

Er is geen reactie gekomen op voornoemde brief.

3. De vordering

3.1.

[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, IKEA B.V. te veroordelen aan hem te voldoen:

I. € 415,17 bruto aan loon over de periode 1 tot en met 3 februari 2020;

II. € 1.317,36 bruto aan vakantietoeslag;

III. € 231,27 bruto aan dertiende maand;

IV. € 1.825,43 bruto aan vergoeding ter zake vakantiedagen;

V. de wettelijke verhoging over de bedragen onder I. tot en met IV. overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:625 BW;

en heeft verzocht om IKEA B.V. te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

[eiser] heeft die vordering – verkort weergegeven – als volgt onderbouwd.

3.2.1.

IKEA B.V. heeft over februari 2020 geen loon betaald en evenmin de overige tegoeden uit de arbeidsovereenkomst. [eiser] heeft op grond van de arbeidsovereenkomst recht op uitbetaling van de onder 3.1. genoemde bedragen.

3.2.2.

In een brief van 31 juli 2019 afkomstig van de werkgever gericht aan [eiser] over een contractwijziging wordt “IKEA B.V. Nederland” als werkgever vermeld. Deze naam staat ook vermeld op de loonstrook over januari 2020. Dit is echter geen bestaande rechtspersoon. De rechtspersoon IKEA Nederland B.V. komt er qua naam het dichtst bij en is gevestigd op hetzelfde adres. Dat is de reden dat IKEA Nederland B.V. is gedagvaard.

3.2.3.

De vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW is niet van toepassing op de vordering. Het betreft immers een loonvordering (eindafrekening), die geen verband houdt met het ontslag op staande voet.

3.2.4.

De verrekeningsverklaring van IKEA B.V. in de brief van 3 februari 2020 is – als het al is aan te merken als een verrekeningsverklaring – ondeugdelijk. Het is niet duidelijk hoe het daarin genoemde bedrag is berekend en met welk bedrag zal worden verrekend. Het uitgangspunt voor de berekening is onjuist, omdat IKEA B.V. is uitgegaan van de opzegtermijn van de werkgever van twee maanden, terwijl zij had moeten uitgaan van de opzegtermijn van de werknemer van één maand. Bovendien is het geen opeisbare vordering, omdat [eiser] binnen de vervaltermijn heeft geprotesteerd tegen het ontslag op staande voet en de gefixeerde schadevergoeding. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:132 BW is daarmee de werking aan de verrekeningsverklaring ontnomen.

4. Het verweer

4.1.

IKEA B.V. heeft verweer gevoerd dat strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vorderingen dan wel afwijzing van die vorderingen en in het geval van toewijzing van een van de vorderingen tot matiging van de toe te wijzen bedragen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.2.

IKEA B.V. heeft daartoe – verkort weergegeven – het volgende aangevoerd.

4.2.1.

[eiser] is niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat hij de verkeerde partij heeft gedagvaard. De arbeidsovereenkomst is gesloten met IKEA B.V., niet met IKEA Nederland B.V. Het had voor [eiser] dan wel zijn advocaat op basis van de arbeidsovereenkomst, de loonstroken en de brief van 3 februari 2020 duidelijk moeten zijn dat IKEA B.V. de juiste procespartij is. Uit het overgelegde KvK-uittreksel blijkt bovendien dat er geen personen werkzaam zijn bij IKEA Nederland B.V.

4.2.2.

Het bezwaar van [eiser] tegen de verrekening van de gefixeerde schadevergoeding is zodanig verbonden met het ontslag op staande voet, dat de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 sub a BW van toepassing is op zijn vordering. De vervaltermijn was reeds verstreken ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding. [eiser] is dan ook niet-ontvankelijk in zijn vordering.

4.2.3.

IKEA B.V. heeft de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig met onmiddellijke ingang opgezegd wegens een dringende reden. [eiser] heeft daarin kennelijk berust. Hij is in verband met die opzegging een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd op grond van artikel 7:677 lid 2 en 3 onder a BW. IKEA B.V. was gerechtigd die schadevergoeding te verrekenen met de eindafrekening, aangezien zij binnen de in artikel 7:686a lid 4 sub a BW genoemde vervaltermijn een verrekeningsverklaring heeft uitgebracht. De vorderingen van [eiser] zijn ingevolge artikel 6:127 BW reeds tenietgegaan.

5. De beoordeling

Ontvankelijkheid

5.1.

Het meest verstrekkende verweer is dat [eiser] de verkeerde partij heeft gedagvaard en daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen. Partijen zijn het niet eens over wie de werkgever van [eiser] was en dus niet over wie de juiste procespartij is. [eiser] heeft ter zitting gesteld dat, indien de juiste procespartij IKEA B.V. blijkt te zijn, het praktisch is om de partijnamen te verwisselen. De kantonrechter verstaat dat [eiser] in dat geval rectificatie van de partijnaam wenst.

5.2.

[eiser] heeft zijn stelling dat IKEA Nederland B.V. zijn werkgever was, gebaseerd op de door hem overgelegde brief van 31 juli 2019 over een contractwijziging en op de loonstrook over januari 2020. In beide documenten wordt “IKEA B.V. Nederland” als werkgever vermeld. IKEA B.V. heeft toegelicht dat uit de inhoud van de brief van 3 februari 2020 blijkt dat IKEA B.V. de werkgever is en dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel over IKEA Nederland B.V. blijkt dat aldaar geen personeel in dienst is.

5.3.

De kantonrechter neemt in aanmerking dat vaststaat dat “IKEA B.V. Nederland” geen bestaande rechtspersoon is en acht in de onderhavige discussie van doorslaggevende betekenis dat IKEA Nederland B.V. blijkens het KvK-uittreksel geen werknemers heeft. IKEA B.V. heeft voldoende onderbouwd dat IKEA B.V. de werkgever was van [eiser] . In rechte wordt daarom hiervan uitgegaan. Dit betekent dat [eiser] de verkeerde vennootschap heeft gedagvaard.

5.4.

In de rechtspraak wordt in het toenemende mate mogelijk geacht om vergissingen tijdens de procedure te herstellen. De gedachte achter deze deformalisering is dat fouten en vergissingen in partijaanduiding niet tot fatale gevolgen zouden moeten leiden, indien de vergissing in de partijaanduiding voor de gedaagde partij kenbaar was, de gedaagde partij niet wordt benadeeld of in zijn verdediging wordt geschaad en rectificatie van de vergissing tijdig plaatsvindt (zie onder meer HR 4 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2798). Bovendien dient zoveel mogelijk te worden beslist tussen de werkelijk belanghebbende partijen bij de rechtsverhouding in geschil (zie HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:750). Herstel van de fout of de vergissing dient er toe te voorkomen dat een uitspraak wordt gedaan op de naam van een verkeerde rechtspersoon.

5.5.

Vaststaat dat zowel IKEA Nederland B.V. als IKEA B.V. bestaande rechtspersonen zijn, die zijn gevestigd op hetzelfde adres. Aan IKEA B.V. kan worden toegegeven dat het op de weg van [eiser] en zijn gemachtigde lag om voorafgaand aan het dagvaarden grondig onderzoek te doen naar de procespartij en daarbij bijvoorbeeld de Kamer van Koophandel te raadplegen, zodat zij hadden kunnen weten dat bij IKEA Nederland B.V. geen personen werkzaam zijn. Echter, zowel in de eerdergenoemde brief van 31 juli 2019 als in de loonstrook over januari 2020 wordt door IKEA B.V. “IKEA B.V. Nederland” als werkgever vermeld, hetgeen geen bestaande rechtspersoon is. Die aanduiding draagt niet bij aan duidelijkheid omtrent de naam van de werkgever.

Verder wordt in aanmerking genomen dat IKEA B.V. in de procedure is verschenen en dat zij inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering. Het was of had aldus voor IKEA B.V. duidelijk (moeten zijn) dat de onjuiste aanduiding van de partijnaam berustte op een vergissing. Dat IKEA B.V. door die vergissing is benadeeld of in haar verdediging is geschaad, is niet gebleken. IKEA B.V. heeft bovendien ter zitting onvoldoende toegelicht welk rechtens te respecteren belang zij heeft bij haar beroep op niet-ontvankelijkheid.

5.6.

De kantonrechter verwerpt het verweer van IKEA B.V. en gaat ervan uit dat [eiser] bedoeld heeft te dagvaarden IKEA B.V. Dit vonnis wordt dan ook gewezen op naam van IKEA B.V. als gedaagde partij.

Vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder a BW

5.7.

IKEA B.V. doet een beroep op de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder a BW. In voornoemd artikel is bepaald dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd, indien het een verzoek betreft op grond van de artikelen 7:672 lid 11, 7:677, 7:681 lid 1 onder a, b en c en 7:682 lid 1, 2 en 3 BW.

5.8.

De vorderingen van [eiser] zijn niet gebaseerd op de in artikel 7:686a lid 4 BW opgesomde wetsartikelen en de vorderingen moeten en zijn bovendien bij dagvaarding ingesteld, niet bij verzoekschrift. De vorderingen en de onderbouwing ervan houden geen direct verband met de omstandigheden en feiten die door IKEA B.V. ten grondslag zijn gelegd aan het ontslag op staande voet en de aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding, maar betreffen slechts de eindafrekening na het einde van het dienstverband. Hoewel op grond van artikel 7:686a lid 3 BW de mogelijkheid bestaat om samenhangende vorderingen tegelijk met het verzoekschrift in te dienen, leidt dat er niet toe dat elke vordering die verband houdt met het einde van de arbeidsovereenkomst onder het regime van artikel 7:686a lid 4 BW valt.

5.9.

Aan IKEA B.V. kan worden toegegeven dat het gevoerde partijdebat wel verband houdt met het gegeven ontslag op staande voet en de gestelde aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding. De vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW laat echter onverlet dat de werknemer na het verstrijken van die termijn in rechte een beroep doet op het ontbreken van een dringende reden ter afwering van een vordering die steunt op de stelling dat hij door opzet of schuld aan de werkgever een dringende reden heeft gegeven voor onverwijlde opzegging van de arbeidsovereenkomst (Hof Amsterdam 6 november 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:4160). De onderhavige situatie is vergelijkbaar met voornoemde situatie: IKEA B.V. heeft immers gesteld aanspraak te hebben op de gefixeerde schadevergoeding omdat [eiser] door opzet of schuld een dringende reden voor onverwijlde opzegging heeft gegeven aan IKEA B.V. en zij heeft gesteld die schadevergoeding vervolgens te hebben verrekend met de eindafrekening. De stel- en bewijslast voor wat betreft de aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding én de verrekening ligt in het onderhavige geval bij IKEA B.V. en [eiser] heeft daar verweer tegen gevoerd. Zoals gezegd, laat de vervaltermijn het voeren van verweer onverlet.

5.10.

De conclusie luidt dat de vorderingen van [eiser] niet onder de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 onder a BW vallen. Hij is dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.

Verrekening

5.11.

[eiser] betwist dat rechtsgeldig verrekening heeft plaatsgevonden van de door IKEA B.V. gestelde gefixeerde schadevergoeding met de door [eiser] onder 3.1. onder I. tot en met IV. gestelde – en door IKEA B.V. niet-betwiste – bedragen. Subsidiair, voor het geval geoordeeld wordt dat de verrekening rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, heeft [eiser] ter zitting een beroep gedaan op artikel 6:132 BW, stellende dat door het door hem gemaakte bezwaar in zijn brief van 25 maart 2019 (zie ro. 2.3) de werking aan de verrekening is ontnomen.

5.12.

Vooropgesteld wordt dat in artikel 6:127 lid 1 BW is bepaald dat beide verbintenissen tot hun gemeenschappelijk beloop teniet gaan, indien een tot verrekening bevoegde schuldenaar aan zijn schuldeiser verklaart dat hij zijn schuld met een vordering verrekent. In artikel 6:132 BW is bepaald dat, indien een verrekeningsverklaring wordt uitgebracht door een daartoe bevoegde, de wederpartij die grond had om nakoming van haar verbintenis te weigeren dan niettemin aan de verrekeningsverklaring haar werking kan ontnemen nemen door op de weigeringsgrond een beroep te doen, onverwijld nadat die verklaring werd uitgebracht en de wederpartij tot dit beroep in staat was. Onder een weigeringsgrond wordt bijvoorbeeld begrepen vernietiging of ontbinding van de overeenkomst waaruit de schuld voortsproot of uitoefening van een opschortingsrecht (TM, Parl. Gesch. 6, p. 505).

5.13.

Voor een beroep op een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6:132 BW is niet vereist dat de schuldenaar reeds zijn wilsrecht – bijvoorbeeld vernietiging of ontbinding van de overeenkomst waaruit de schuld voortvloeit of een beroep op een opschortingsrecht – uitoefent dan wel heeft uitgeoefend. Artikel 6:132 BW heeft tot doel te voorkomen dat de schuldenaar wordt gedwongen zijn schuld door middel van verrekening te voldoen, terwijl hij voldoening van die schuld had kunnen weigeren. De schuldenaar kan dat voorkomen door een beroep te doen op de weigeringsgrond. Door het beroep op de weigeringsgrond, wordt de werking aan de verrekening ontnomen en wordt het tenietgaan van de vordering van de partij die een beroep op de weigeringsgrond heeft gedaan, geblokkeerd.

5.14.

[eiser] heeft bij brief van 25 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet en de gefixeerde schadevergoeding. Die brief is door de gemachtigde van [eiser] weliswaar gericht aan “Ikea Nederland B.V.” en dus aan de verkeerde niet-bestaande rechtspersoon, maar is tevens ter attentie van [naam 2] (People & Culture Manager bij IKEA B.V.). Daarnaast staat vast dat de brief is verzonden naar hetzelfde adres als het adres waarop IKEA B.V. gevestigd is. Door IKEA B.V. is niet betwist dat de brief [naam 2] heeft bereikt, zodat in rechte ervan moet worden uitgegaan dat de brief hem heeft bereikt. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat de verklaring in die brief de geadresseerde heeft bereikt en derhalve haar werking heeft.

5.15.

De inhoud van de brief van 25 maart 2020 kan niet worden gekwalificeerd als een beroep op een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6:132 BW. [eiser] heeft slechts bezwaar gemaakt tegen het ontslag op staande voet en de gefixeerde schadevergoeding, maar heeft geen rechtsgevolgen verbonden aan dat bezwaar. Indien [eiser] bij brief van 25 maart 2020 reeds een beroep op het bepaalde in artikel 6:132 BW had willen doen, had het op zijn weg gelegen om jegens IKEA B.V. te verklaren dat hij door het maken van het bezwaar de werking aan de verrekeningsverklaring van IKEA B.V. wilde ontnemen. In dat geval had het vervolgens op de weg van IKEA B.V. gelegen om binnen de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder a BW in rechte betaling van de gefixeerde schadevergoeding te verzoeken. Nu [eiser] in de brief van 25 maart 2020 op geen enkele wijze duidelijk heeft gemaakt dat hij een beroep deed op het bepaalde in artikel 6:132 BW, stuit zijn verweer reeds daarop af.

5.16.

Gelet op het bepaalde in artikel 6:127 BW is de vraag of IKEA B.V. jegens [eiser] aanspraak heeft op de gefixeerde schadevergoeding, opdat IKEA B.V. die vordering op [eiser] kan verrekenen met haar onbetwiste schuld aan hem, te weten de eindafrekening.

5.17.

In artikel 7:677 lid 2 BW is bepaald dat de partij die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen, aan de wederpartij een vergoeding is verschuldigd, indien de wederpartij van die bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Beoordeeld moet worden of sprake is van een dringende reden voor onverwijlde opzegging en of die dringende reden is gegeven door opzet of schuld van [eiser] . Aangezien IKEA B.V. als bevrijdend verweer een beroep heeft gedaan op de verrekening, rusten stelplicht en bewijslast ter zake op IKEA B.V..

5.18.

IKEA B.V. heeft met betrekking tot de reden voor het ontslag op staande voet naar voren gebracht dat [eiser] op 31 januari 2020 drie tassen met IKEA-artikelen (onder de perscontainer) buiten de winkel heeft gezet, zoals omschreven in de brief van 3 februari 2020. Volgens IKEA B.V. zijn de artikelen door [eiser] voor openingstijd (om 04:45 uur) verzameld en rond 05:15 uur buiten de winkel gezet in tassen. Dit alles blijkt uit camerabeelden, aldus IKEA B.V. [eiser] heeft in de brief van 25 maart 2020 en in de stukken ontkend dat hij eigendommen van IKEA B.V. heeft weggenomen dan wel heeft willen wegnemen zonder toestemming en dat hij het niet eens is met het ontslag op staande voet. Ter zitting heeft hij erkend dat hij drie tassen met IKEA-artikelen buiten de winkel heeft gezet. Hij is door een ander ertoe aangezet om de tassen met artikelen buiten te zetten, aldus [eiser] .

5.19.

Dat [eiser] drie tassen met IKEA-artikelen buiten de winkel heeft gezet, staat vast. Daarmee staat dus vast dat [eiser] eigendommen van IKEA B.V. uit de winkelruimte heeft gehaald, zonder hiervoor te betalen. Gesteld noch gebleken is dat hem dit was toegestaan. In rechte wordt daarom ervan uitgegaan dat [eiser] zonder toestemming heeft gehandeld. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij er door een ander toe is aangezet, zonder terzake overigens enige toelichting te geven, om de artikelen buiten de winkelruimte te plaatsen, maar dit doet aan de ernstige verwijtbaarheid van voornoemd handelen niet af.

IKEA B.V. heeft geschetst wat volgens haar van [eiser] als goed werknemer en als teammanager bij IKEA B.V. mag worden verwacht en welke verplichtingen op hem rusten ingevolge de arbeidsovereenkomst en de toepasselijke IKEA-richtlijnen. [eiser] heeft het geschetste kader niet betwist. Dat onbetwiste kader mede in aanmerking nemende, heeft [eiser] in strijd gehandeld met hetgeen van hem als goed werknemer en als leidinggevende mag worden verwacht. Het handelen van [eiser] kwalificeert naar het oordeel van de kantonrechter als een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 lid 2 BW.

De overige formele vereisten voor een ontslag op staande voet zijn niet in geschil. De conclusie is dan ook dat [eiser] rechtsgeldig op staande voet is ontslagen.

5.20.

Dat de dringende reden verband houdt met opzet of schuld van [eiser] , zoals door IKEA B.V. gesteld, is gelet op het hiervoor vermelde feitencomplex gegeven. [eiser] is daarom een gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 2 BW verschuldigd aan IKEA B.V.

5.21.

In discussie is de hoogte van de gefixeerde schadevergoeding. In artikel 7:677 lid 3 onder a BW is bepaald dat de gefixeerde schadevergoeding gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren. Vooropgesteld wordt dat een arbeidsovereenkomst onverwijld eindigt door een dringende reden, terwijl in het geval van opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer door hem een opzegtermijn in acht moet worden genomen. De werkgever heeft in dat laatste geval een termijn om een nieuwe werknemer te zoeken, maar in het eerste geval heeft de werkgever dat niet en wordt hij geconfronteerd met het wegvallen van een werknemer in zijn bedrijfsvoering. Bij de berekening van de gefixeerde schadevergoeding dient daarom rekening te worden gehouden met de geldende opzegtermijn van de werknemer.

5.22.

Vaststaat dat IKEA B.V. in haar berekening van de gefixeerde schadevergoeding is uitgegaan van de opzegtermijn van de werkgever, in dit geval twee maanden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, had IKEA B.V. uit moeten gaan van de opzegtermijn van de werknemer, in dit geval één maand. Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden opgezegd tegen het einde van de maand. In het onderhavige geval betekent dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging op 3 februari 2020 door de werknemer zou zijn geëindigd op 1 april 2020. Ter zitting heeft IKEA B.V. toegelicht dat, indien er voor de hoogte van de schadevergoeding wordt uitgegaan van een opzegtermijn van één maand in plaats van twee maanden, de schadevergoeding alsnog hoger is dan het bedrag van de eindafrekening. [eiser] heeft die berekening niet inhoudelijk betwist. In rechte wordt daarom uitgegaan van de juistheid van die berekening door IKEA B.V. en dat de gefixeerde schadevergoeding ook uitgaande van een opzegtermijn van één maand hoger is dan de eindafrekening waarop [eiser] aanspraak maakt.

5.23.

De conclusie is dat de onbetwiste vordering van [eiser] op IKEA B.V. rechtsgeldig is verrekend met de door [eiser] aan IKEA B.V. verschuldigde gefixeerde schadevergoeding. Die vorderingen zijn ingevolge het bepaalde in artikel 6:127 lid 1 BW tot hun gemeenschappelijk beloop teniet gegaan. De vordering van [eiser] is daarbij geheel teniet gegaan. De vordering van [eiser] stuit daarop af en zal worden afgewezen. De nevenvorderingen delen dat lot.

5.24.

[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6. De beslissing

De kantonrechter:

wijst de vorderingen af;

veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van IKEA B.V. vastgesteld op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening; en indien [eiser] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 124,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [eiser] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;

verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

34286

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.