3.1
CVO heeft verzocht de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1 sub a jo. 7:669 lid 1 en 3 primair sub g BW (de g-grond) dan wel subsidiair sub c BW (de c-grond) dan wel meer subsidiair sub i BW (de i-grond), met veroordeling van [verweerster] in de kosten van de procedure.
3.2
Ter toelichting op het verzoek heeft CVO onder verwijzing naar de door haar overgelegde veelheid aan producties -naast voormelde feiten en samengevat en voor zover thans van belang- het volgende aangevoerd.
De eerste jaren van het dienstverband was Melanchton tevreden over de door [verweerster] verzorgde lessen, hoewel zij zich al vanaf het tweede jaar bovengemiddeld vaak ziek meldde. Dat laatste zag Melanchton toen als toeval. Echter, gedurende het schooljaar 2016/2017 veranderde de houding en het gedrag van [verweerster] in die zin dat zij zich steeds meer en steeds vaker begon te verzetten tegen Melanchton, haar directie en haar direct leidinggevenden en dat zij steeds vaker ontevreden leek over het gevoerde beleid. Die onvrede is de jaren daarna steeds erger geworden, en wel zodanig dat de situatie onhoudbaar is geworden. [verweerster] lijkt consequent het gevoel te hebben door Melanchton tekort gedaan dan wel benadeeld te worden en dat werkt niet.
Melanchton vindt deze houding van [verweerster] , welke de mogelijkheid tot een goede samenwerking verstoort, onterecht. Zij ziet in [verweerster] een docent die zich, buiten haar lessen om, het liefst zo min mogelijk inzet voor de school, collega’s en leerlingen. Zij verzet zich met regelmaat tegen taken die zij krijgt toebedeeld bovenop haar lestaken dan wel voert zij die (extra) taken zeer summier uit. Voorts is zij bij teamvergaderingen en evenementen vaak niet aanwezig en toont zij nauwelijks interesse in haar collega’s binnen het team van MBS. Een en ander klemt te meer nu [verweerster] zelf juist veel van Melanchton en haar collega’s vraagt. Vanwege haar frequente ziekteverzuim en het veelvuldig opnemen van (zorg)verlof moeten haar collega’s [verweerster] namelijk zeer regelmatig vervangen, hetgeen bij die collega’s tot een verhoogde werkdruk en tot onvrede heeft geleid. Inmiddels hebben de collega’s van [verweerster] aangegeven niet meer met haar te willen samenwerken. Daarnaast is het zo dat zij met haar veelvuldige afwezigheid de continuïteit en de kwaliteit van het onderwijs in gevaar brengt.
Bij herhaling heeft Melanchton [verweerster] aangesproken op haar negatieve dan wel oncollegiale houding en de consequenties van haar veelvuldige afwezigheid voor de school, collega’s en leerlingen. Helaas heeft dit niet tot verandering of zelfs maar tot bewustwording van haar gedrag geleid. Uiteindelijk heeft er vanwege de moeizame samenwerking en het veelvuldig ziekteverzuim in de periode van 5 november 2019 tot en met 15 juli 2020 een mediationtraject plaatsgevonden. De acht gesprekken die in dat kader zijn gevoerd, hebben tot de conclusie geleid dat de verschillen onoverbrugbaar zijn.
CVO/Melanchton ziet daarom geen andere mogelijkheid dan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te verzoeken, primair wegens een verstoorde arbeidsverhouding, subsidiair wegens het bij regelmaat niet kunnen verrichten van de bedongen arbeid als gevolg van ziekte of gebreken en meer subsidiair op de cumulatiegrond.
In dit geval staat het opzegverbod bij ziekte niet in de weg aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst, nu (a) het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod betrekking heeft (artikel 7:671b lid 6 sub a BW), dan wel (b) sprake is van omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerster] behoort te eindigen (artikel 7:671b lid 6 sub b BW).
Het is (ad a) namelijk zo dat de verstoorde arbeidsverhouding zich al vanaf het schooljaar 2016/2017 heeft ontwikkeld en deze in het schooljaar 2019/2020 heeft geculmineerd in de in een gesprek van 12 maart 2020 aan [verweerster] gedane mededeling dat Melanchton de arbeidsovereenkomst wilde beëindigen. Die wens bestond dus al ver voordat zij tot het indienen van onderhavige verzoek overging. Vanwege de verstoorde arbeidsverhouding hebben partijen in de periode van 28 november 2019 tot 15 juli 2020 een mediationtraject doorlopen en ondanks dit langdurige traject van in totaal acht mediationsessies kwamen partijen niet tot een oplossing. Daags na de laatste sessie meldde [verweerster] zich ziek. Aanvankelijk wilde Melanchton wachten met het indienen van dit ontbindingsverzoek totdat [verweerster] hersteld was, maar toen na maanden bleek dat er geen vooruitgang in het herstel was en de bedrijfsarts bovendien aangaf dat voortzetting van het dienstverband het herstel van [verweerster] belemmerde, heeft Melanchton besloten dit verzoek ondanks de voortdurende arbeidsongeschiktheid van [verweerster] in te dienen, zoals zij al voor de ziekmelding voornemens was te doen. Er is dus geen sprake van een verband tussen het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding en de ziekmelding van 20 juli 2020.
Voorts is (ad b) hier sprake van zulke omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst in het belang van [verweerster] dient te eindigen. Haar gezondheidstoestand lijkt immers alleen maar te verslechteren door het in stand laten van de arbeidsovereenkomst en in zo’n geval kan de kantonrechter toch overgaan tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. In dit verband heeft Melanchton opgemerkt dat de bedrijfsarts (mevrouw [naam persoon 3] ) meerdere keren heeft aangegeven dat de arbeidsongeschiktheid van [verweerster] het gevolg is van de verstoorde arbeidsverhouding. Nu een langdurig mediationtraject partijen niet dichter bij elkaar heeft gebracht, lijkt het niet aannemelijk dat de arbeidsverhoudingen ooit nog zullen normaliseren. Het voorzetten van het dienstverband zal het herstel van [verweerster] naar verwachting van de bedrijfsarts niet bevorderen, zo heeft zij tijdens het Duurzaam Inzetbaarheids Overleg aan Melanchton medegedeeld, en ook, naar Melanchton heeft begrepen, aan [verweerster] . Ook hierom dient het opzegverbod te worden gepasseerd.
3.3
[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, dat primair strekt tot afwijzing van het verzoek. Subsidiair, voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, meent [verweerster] dat haar een transitievergoeding van € 13.548,22 bruto dient te worden toegekend en indien de arbeidsovereenkomst op de i-grond wordt ontbonden, een additionele vergoeding van 0,5 keer de transitievergoeding. Ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst dient haar voorts een billijke vergoeding van € 225.779,55 bruto te worden toegekend, al genoemde bedragen vermeerderd met wettelijke rente. Bij wege van nevenverzoek heeft [verweerster] verzocht om CVO te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 6.117,76 aan juridische kosten, vermeerderd met wettelijke rente en in alle gevallen dient CVO volgens [verweerster] in de kosten van de procedure te worden veroordeeld.
3.4
Op hetgeen [verweerster] daartoe naar voren heeft gebracht en op hetgeen CVO (mede in reactie daarop) overigens heeft aangevoerd, wordt hierna, voor zover althans van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.