3.1
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en [gedaagden] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en om aan [eiser] te betalen, hoofdelijk, in die zin dat als de een heeft betaald, de ander zal zijn bevrijd,
- een bedrag van € 3.825,26 aan hoofdsom, verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.645,60 vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van volledige voldoening,
- een bedrag van € 911,40 voor iedere maand die [gedaagden] het gehuurde vanaf november 2020 nog in het bezit zal houden, waarbij een ingegane maand als een volle wordt gerekend;
- met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, een bedrag aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] inclusief btw daarin begrepen, alsmede de wettelijke rente over de proceskosten, ingaande de 15e dag na datum waarop het vonnis wordt gewezen.
3.2
[eiser] legt aan de vorderingen – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag. Aan de gevorderde betaling wordt nakoming van de huurovereenkomst ten grondslag gelegd. De grondslag voor de gevorderde ontbinding is dat [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van de betalingsverplichtingen uit de huurovereenkomst doordat de huur niet steeds (op tijd) is betaald. Daardoor is een huurachterstand ontstaan die ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt. Omdat [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting dient hij de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten te betalen.
3.4
Op hetgeen partijen verder over en weer naar voren hebben gebracht, wordt hierna, voor zover van belang voor de uitkomst van de procedure, teruggekomen.