1.4.
Op grond van het onderzoek heeft de AFM volgens haar onderzoeksrapport van
1 juli 2020 (het onderzoeksrapport) geconcludeerd dat [verzoeker] in de periode van 25 augustus 2015 tot en met 28 juli 2016 zonder de vereiste vergunning van de AFM krediet heeft aangeboden in Nederland en dat [verzoeker] in die periode dus artikel 2:60, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht (Wft) heeft overtreden.
2. Na bij brief van 9 september 2020, met als bijlage het onderzoeksrapport, haar voornemen tot boeteoplegging wegens voormelde overtreding aan [verzoeker] kenbaar te hebben gemaakt en kennis te hebben genomen van diens schriftelijke zienswijze van
6 oktober 2020 daarop, heeft de AFM bij het bestreden besluit aan [verzoeker] wegens voormelde overtreding een bestuurlijke boete van € 50.000,- opgelegd. Daarbij heeft de AFM [verzoeker] medegedeeld dat zij dit besluit, begeleid door een persbericht, op grond van artikel 1:97, eerste en derde lid, van de Wft openbaar zal maken door publicatie daarvan.
Overtreding van artikel 2:60, eerste lid, van de Wft
3. [ Verzoeker] betoogt dat hij geen krediet heeft aangeboden, zodat hij artikel 2:60, eerste lid, van de Wft niet heeft overtreden.
3.2.
De AFM heeft aan haar conclusie dat [verzoeker] in de periode van 25 augustus 2015 tot en met 28 juli 2016 in Nederland krediet heeft aangeboden de volgende feiten ten grondslag gelegd.
a. a) Website van [naam onderneming 4]
Op de Nederlandstalige website [naam website] (de website) werden onderhandse geldleningen variërend van € 100 tot € 500 met een looptijd van 30 dagen aangeboden.
Op de Website stond onder meer vermeld:
“[Naam onderneming 4] faciliteert een crossborder dating platform voor individuele particulieren met een behoefte aan kortstondig geld (Lener) of rendement (Uitlener)”
“Je sluit een rechtstreekse overeenkomst zonder tussenkomst van een bank of intermediair tegen een vergoeding tot 0,66% per dag bij een particulier”.
“Lener betaalt een rechtstreekse vergoeding aan Uitlener. [Naam onderneming 4] en/of samenwerkende partners zijn geen partij”.
“Uitlener kan een rentepercentage berekenen van 0,66% per dag en afhankelijk van het risicoprofiel van de lener. In theorie zou een jaarlijks kosten percentage ontstaan van ruim 240% wanneer een Lener 365 dagen per jaar gebruik zou maken van een onderhandse geldlening van Uitlener”
Op de Website stond een tabel kredietvergoedingen, uitgesplitst naar risicoklasse. Uit deze tabel blijkt bijvoorbeeld dat voor leningen met een looptijd van 30 dagen aan personen in risicoklasse D de volgende kredietvergoedingen in rekening werden gebracht:
Leenbedrag Leenbedrag incl. vergoeding Annual percentage rate
€100 €120 240.90%
€200 €240 240.90%
€300 €360 240.90%
€400 €480 240.90%
€500 €600 240.90%
b) Kredietovereenkomst en correspondentie met leningnemers
De AFM heeft verschillende documenten van consumenten ontvangen die zien op de (nakoming van de) kredietovereenkomst.
1. Brief toezending kredietovereenkomst
In een brief van [naam onderneming 4] stond onder meer: “Met referte aan uw aanvraag van [...] via onze website ontvangt u hierbij een concept overeenkomst van onderhandse geldlening met Uitlener op basis van door u verstrekte gegevens en onder voorbehoudfinale goedkeuring Uitlener met controle van gegevens”.
2. Kredietovereenkomst
In de kredietovereenkomst stond als ‘Uitlener’ vermeld: “Een natuurlijk persoon, bij deze rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar gemachtigde [naam onderneming 5].”
3. Brief met afrekening
In een brief van [naam onderneming 5] stond dat zij “als gemachtigde en in opdracht van Uitlener” het uit de kredietovereenkomst verschuldigde bedrag bij de leningnemer in rekening bracht. Het bedrag was nader gespecificeerd en er stond een betalingsbedrag opgenomen. In de brief die in het bezit is van de AFM, werd vermeld dat de betaling moest worden voldaan op een rekeningnummer ten name van [naam onderneming 1] ([rekeningnummer 1]), “onder vermelding van uitsluitend: referentienummer [...]”.
4. Aanmaningen
De AFM heeft verschillende aanmaningen aangetroffen, alle verstuurd door [naam onderneming 5]. In een van de aanmaningen werd de leningnemer verzocht alsnog te betalen op een rekeningnummer ten name van [naam onderneming 1] ([rekeningnummer 1]). In twee andere aanmaningen werd de leningnemer verzocht alsnog te betalen op een rekeningnummer ten name van [naam onderneming 3] ([rekeningnummer 2]). In de aanmaningen geeft [naam onderneming 5] verder aan dat de vordering wordt overgedragen aan een incassobureau of gerechtsdeurwaarder als betaling uitblijft.
5. Ingebrekestelling
De AFM heeft meerdere ingebrekestellingen aangetroffen. In een ingebrekestelling uit 2015 schrijft [naam onderneming 1] dat er kennelijk andere maatregelen nodig zijn om de leningnemer tot betaling te dwingen, en verhoogt het te ontvangen bedrag met incassokosten. De leningnemer wordt verzocht om alsnog te betalen op een rekening ten name van [naam onderneming 1] ([rekeningnummer 1]) en er wordt aangegeven dat [naam onderneming1] bij verdere betalingsachterstand genoodzaakt is om “in opdracht van uitlener” rechtsmaatregelen te treffen. In een aanzegging uit 2016 wordt de leningnemer verzocht om alsnog te betalen op een rekening ten name van [naam onderneming 2].
c) Geldstromen
[Naam onderneming 1] had een rekening bij [bank 1] met rekeningnummer [rekeningnummer 1] (de [bank 1]-rekening) en een rekening bij [bank 2] met rekeningnummer [rekeningnummer 3] (de [bank 2]-rekening). [Naam onderneming 3] had een rekening bij de [bank 3] met rekeningnummer [rekeningnummer 2] (de [bank 3]-rekening). De AFM heeft bankafschriften en rekeninggegevens van deze bankrekeningen onderzocht.
1. bank 1]-rekening t.n.v. [naam onderneming 1]
[Verzoeker] was voor deze rekening algeheel bevoegd.
Uit de bankafschriften van de [bank 1]-rekening over de periode 1 januari 2015 tot en met 28 juli 2016, blijkt het volgende:
• Op 25 augustus 2015 heeft [verzoeker] € 40.000 op de [bank 1]-rekening gestort.
• Op 25 augustus 2015 heeft [naam 3] ([familielid] van [verzoeker]) € 40.000 op de [bank 1]-rekening gestort.
• In de periode van 25 augustus 2015 tot en met 9 september 2015 zijn 126 keer betalingen verricht van € 100, € 200, € 300, € 400 en € 500, voor een totaalbedrag van € 52.300. In de omschrijving van deze stortingen staan referentienummers beginnend met ‘88’.
• In de periode van 3 september 2015 tot en met 28 juli 2016 zijn 2191 keer bedragen bijgeschreven van € 120, € 240, € 360, € 480 en € 600, voor een totaalbedrag van
€ 1.029.349. Deze stortingen zijn afkomstig van natuurlijke personen. In de omschrijving staan referentienummers beginnend met ‘88’. De AFM heeft daarnaast meerdere stortingen aangetroffen waarin wordt verwezen naar [naam onderneming 4], zoals een storting met de volgende omschrijving: “[naam onderneming 4] referentienummer 882604813204”.
• In de periode van 24 september 2015 tot en met 5 februari 2016 zijn 36 keer bedragen overgemaakt op de [bank 2]-rekening, voor een totaalbedrag van € 669.300.
• In de periode van 26 januari 2016 tot en met 12 mei 2016 zijn 26 keer bedragen overgemaakt op de [bank 3]-rekening, voor een totaalbedrag van € 343.300.
• In een van de kredietovereenkomsten uit het boetedossier, is een referentienummer opgenomen. Dit referentienummer komt terug bij een uitbetaling.
2. De [bank 2]-rekening t.n.v. [naam onderneming 1]
Op 18 augustus 2015 heeft [verzoeker] de [bank 2]-rekening ten name van [naam onderneming 1] geopend. Daarbij heeft hij zichzelf geregistreerd als gevolmachtigde met onbeperkte bevoegdheid.
Uit een Excelbestand met daarin banktransacties van de [bank 2]-rekening over de periode van 31 augustus 2015 tot en met 26 februari 2016, blijkt het volgende:
• Op 7 september 2015 heeft [naam 4] ([familielid] van [verzoeker]) € 40.000 op de [bank 2]-rekening gestort.
• Op 25 september 2015 heeft [naam 5] ([familielid] van [verzoeker]) € 30.000 op de [bank 2]-rekening gestort.
• In de periode van 10 september 2015 tot en 16 februari 2016 zijn 1733 keer betalingen verricht van € 100, € 200, € 300, € 400 en € 500, voor een totaalbedrag van € 732.025. De betalingen zijn verricht aan natuurlijke personen. In de omschrijving staan referentienummers beginnend met ‘88’.
• In de periode van 27 oktober 2015 tot en met 26 februari 2016 zijn 26 keer bedragen bijgeschreven van € 120, € 360 en € 600. De stortingen zijn afkomstig van natuurlijke personen. In de omschrijving van deze stortingen staan referentienummers beginnend met ‘88’.
• In de periode van 24 september 2015 tot en met 5 februari 2016 zijn 36 keer bedragen ontvangen van de [bank 1]-rekening, voor een totaalbedrag van € 669.300.
• In een van de kredietovereenkomsten uit het boetedossier, is een referentienummer opgenomen. Dit referentienummer komt terug in de Excelsheet bij een uitbetaling aan een natuurlijk persoon.
3. [ bank 3]-rekening t.n.v. [naam onderneming 3]
[Verzoeker] had een volmacht ten aanzien van de [bank 3]-rekening.
Uit een Excelbestand met daarin banktransacties van de [bank 3]-rekening in de periode van 27 januari 2016 tot en met 18 januari 2017, blijkt het volgende:
• In de periode van 17 februari 2016 tot en met 15 augustus 2016 zijn 2153 keer betalingen verricht van € 100, € 200, € 300, €400 en € 500, voor een totaalbedrag van € 947.800. Deze betalingen zijn verricht aan natuurlijke personen.
• In de periode van 24 maart 2016 tot en met 28 juli 2016 zijn in totaal 47 keer bedragen bijgeschreven van € 120, € 240, € 360, €480 en € 600. Deze stortingen zijn afkomstig van natuurlijke personen.
• In de periode van 27 januari 2016 tot en met 12 mei 2016 zijn in totaal 26 keer bedragen ontvangen van de [bank 1]-rekening voor een totaalbedrag van € 343.300.
• Op 7 april 2016 wordt van de [bank 3]-rekening € 40.000 overgemaakt naar [naam 3].
• Op 21 juli 2016 wordt van de [bank 3]-rekening € 40.000 overgemaakt aan [verzoeker],
€ 40.000 aan [naam 4] en € 30.000 aan [naam 5].
• [verzoeker] heeft 344 betalingen aan consumenten geautoriseerd.
De AFM heeft (steekproefsgewijs) namen, rekeningnummers en referentienummers op de bankafschriften van de [bank 1]-rekening, de [bank 2]-rekening en de [bank 3]-rekening vergeleken. Daaruit komt het volgende naar voren:
• Bedragen die vanaf de [bank 1]-rekening zijn uitgekeerd, zijn op de [bank 1]-rekening teruggestort. Voorbeeld: Op 25 augustus 2015 wordt een bedrag afgeboekt van € 500 met
referentienummer 881440424574. Op 23 september 2015 volgt een storting van € 600
(leenbedrag + kredietvergoeding) met hetzelfde referentienummer.
• Bedragen die vanaf de [bank 2]-rekening zijn uitgekeerd, zijn op de [bank 2]-rekening teruggestort. Voorbeeld: Op 6 oktober 2015 is een betaling van € 300 verricht aan [naam 6] met referentienummer 885089480085. Op 27 oktober 2015 stort [naam 6] een bedrag van
€ 360 onder vermelding van datzelfde referentienummer.
• Bedragen die vanaf de [bank 3]-rekening zijn uitgekeerd, zijn op de [bank 3]-rekening teruggestort. Voorbeeld: Op 18 februari 2016 wordt een bedrag van € 500 overgemaakt naar [naam 7] met referentienummer 881062728507. Op 24 maart 2016 stort [naam 7] vanaf datzelfde rekeningnummer een bedrag van € 600 (leenbedrag + kredietvergoeding) onder vermelding van hetzelfde referentienummer.
• Bedragen die vanaf de [bank 2]-rekening zijn uitgekeerd, zijn op de [bank 1]-rekening teruggestort. Voorbeeld: Op 30 oktober wordt een betaling verricht aan [naam 8] met referentienummer 881498183009. Op 23 november 2015 stort [naam 8] een bedrag van
€ 360 onder vermelding van hetzelfde referentienummer.
Op 25 augustus 2015 heeft [verzoeker] een bedrag van € 40.000 op de [bank 1]-rekening gestort. Uit bankafschriften van [bank 1] blijkt dat de kredietverstrekking aan consumenten diezelfde dag nog begon. Uit diezelfde bankafschriften blijkt dat in ieder geval op 28 juli 2016 nog terugbetalingen werden gestort op de [bank 1]-rekening.
5.2.
Op grond van artikel 1:81, eerste lid, van de Wft wordt het bedrag van de bestuurlijke boete bepaald bij algemene maatregel van bestuur.
Op grond van artikel 1:81, tweede lid, van de Wft bepaalt de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen bestuurlijke boete. De overtredingen worden gerangschikt in categorieën naar zwaarte van de overtreding met de daarbij behorende basisbedragen, minimumbedragen en maximumbedragen.
Op grond van artikel 10 van het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector (Bbbfs) is een overtreding van artikel 2:60, eerste lid, van de Wft gerangschikt in de derde boetecategorie.
Op grond van artikel 1:81, tweede lid, van de Wft, zoals dit luidde ten tijde van belang, geldt voor de derde categorie een basisbedrag van € 2.000.000,-, een minimumbedrag € 0,- en een maximumbedrag van € 4.000.000,-.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Bbbfs stelt de toezichthouder een bestuurlijke boete in de tweede of derde categorie vast op het basisbedrag.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, zoals dit luidde ten tijde van belang, verlaagt of verhoogt de toezichthouder het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de ernst of duur van de overtreding een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.
Op grond van het derde lid van dit artikel, zoals dit luidde ten tijde van belang, verlaagt of verhoogt de toezichthouder het basisbedrag met ten hoogste 50 procent indien de mate van verwijtbaarheid van de overtreder een dergelijke verlaging of verhoging rechtvaardigt.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van het Bbbfs houdt de toezichthouder bij het vaststellen van een bestuurlijke boete rekening met de draagkracht van de overtreder.