Partijen zijn het erover eens dat [verweerder] op grond van het sociaal plan recht heeft op een ontslagvergoeding aangezien de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden op de a-grond. Partijen zijn het echter niet eens over de hoogte van de vergoeding, want zij zijn het er niet over eens hoe het sociaal plan moet worden uitgelegd. Het gaat om de volgende bepaling uit het sociaal plan:
“Werknemers die onder het Sociaal Plan vallen en van wie de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd met wederzijds goedvinden, komen in aanmerking voor een bruto beëindigingsvergoeding in de vorm van een uitkering ineens. Op het moment van betaling van de uitkering ineens zal de verschuldigde loonheffing hierop worden ingehouden.
Alhoewel volgens geldende wetgeving de beëindigingsvergoeding normaliter volgens de regels van de transitievergoeding ex artikel 7:673 e.v. BW worden vastgesteld, kiest Werkgever voor een beduidend ruimere beëindigingsvergoeding indien de arbeidsovereenkomst door middel van een beëindigingsovereenkomst wordt beëindigd. De uitkering wordt dan vastgesteld door aansluiting te zoeken bij de berekenwijze conform de laatstelijk (dat wil zeggen: tot 1 juli 2015) geldende aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex. Voormalig art. 7:685 BW (de kantonrechtersformule), waarbij in de C-factor de financiële omstandigheden en de noodzaak om tot reorganisatie over te gaan tot uitdrukking komen. De hoogte van deze uitkering wordt op de volgende wijze vastgesteld, echter zal niet hoger zijn dan de verwachte inkomensderving tot aan de AOW gerechtigde leeftijd (tenzij het recht op transitievergoeding hoger is), zoals hierna nader uitgewerkt:
Vergoeding = (A x B x C) ÷D, waarbij:
A = gewogen dienstjaren
B = bruto maandinkomen
C = correctiefactor
D = 2750 Euro bruto per Werknemer (pro rato voor part-time Werknemers)
Voor de berekening van A (aantal gewogen dienstjaren) wordt de diensttijd afgerond op hele jaren. Vervolgens worden de dienstjaren op de volgende wijze gewogen:
• dienstjaren voor het 35 (t/m 34) levensjaar tellen voor 0,5;
• dienstjaren van het 35C tot het 45 (t/m 44) levensjaar tellen voor 1,0;
• dienstjaren van het 45 tot het 55 (t/m 54) levensjaar tellen voor 1,5;
• elk dienstjaar vanaf het 55e levensjaar telt voor 2.
Het bruto maandinkomen (B) is het Bruto maandinkomen als gedefinieerd in deze regeling.
De correctiefactor (C) wordt gesteld op 0,9.
in combinatie met:
“Wanneer de Werknemer niet akkoord gaat met een Beëindigingsovereenkomst en de Werkgever het dienstverband via het UWV, dan wel een ontbindingsverzoek bij de kantonrechter, moet beëindigen, geldt dit Sociaal Plan, maar kan geen aanspraak worden gemaakt op de bepalingen omtrent STI en/of het vaste (pro rato) bedrag onder D (2750 Euro bruto).”
“Diensttijd: Het aantal dienstjaren, afgerond op hele jaren, dat de Werknemer op de dag van de beëindiging van het dienstverband bij Werkgever in dienst is. Afronding naar hele jaren geschiedt als volgt: bij 6 of meer maanden afgerond naar 1 dienstjaar.”