Procesverloop
Bij besluit van 28 januari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder voor overtreding van artikel 20, eerste lid, van de Drank- en Horecawet (DHW) eiser een bestuurlijke boete van € 1.360,- opgelegd.
Bij besluit van 14 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam] .
Overwegingen
1. Eiser exploiteert een café met de naam [naam cafe] . Op 30 november 2018 hebben controle-ambtenaren van verweerder in [naam cafe] een controle op de naleving van de DHW uitgevoerd. In het rapport van bevindingen (bestuurlijke rapportage) is vermeld dat de controle-ambtenaren bij een speelautomaat een jongen zagen staan waarvan zij niet duidelijk konden zien of hij de leeftijd van achttien jaar had bereikt. De controle-ambtenaren zagen dat de jongen een glas vast had met de tekst Heineken en dat hij een slok uit het glas nam. Desgevraagd verklaarde de jongen dat hij 16 jaar was en dat zijn broer een biertje voor hem had besteld. De broer van de jongen verklaarde desgevraagd dat hij een biertje voor zijn broer had gekocht.
2. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het advies van de Algemene kamer van de commissie bezwaarschriften, aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat in het café vier personen aan de bar zaten, zodat de barmedewerkster het overzicht had over de situatie in het café en had kunnen volgen voor wie het bier bestemd was. Zij had de jongere broer naar zijn leeftijd kunnen vragen. Verweerder ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het boetebedrag gematigd zou moeten worden of van oplegging ervan af had moeten worden gezien.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij er niets aan kan doen dat iemand die ouder was dan 18 jaar een biertje aan zijn broer van 16 jaar gaf. De jongen van 16 jaar was lang en zag er ouder uit. De broers stonden in een donkere hoek en de barmedewerkster was op dat moment druk met andere dingen. De boete is heel zwaar, de boete bedraagt meer dan de omzet van een avond en omdat het de eerste keer was, had verweerder met een waarschuwing kunnen volstaan.
4. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de DHW is het verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken aan een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt. Onder verstrekken als bedoeld in de eerste volzin wordt eveneens begrepen het verstrekken van alcoholhoudende drank aan een persoon van wie is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, welke drank echter kennelijk bestemd is voor een persoon van wie niet is vastgesteld dat deze de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt.
5.1
Niet is in geschil dat een jongen van 16 jaar in het café van eiser een biertje heeft gedronken.
5.2
De beroepsgrond van eiser dat de barmedewerkster niet kon weten dat een biertje dat zij verstrekte aan een persoon van ouder dan 18 jaar bestemd was voor een 16-jarige jongen, kan niet slagen. Uit de bestuurlijke rapportage blijkt dat het niet druk was in de zaak en dat de barmedewerkster goed overzicht had op de klanten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de barmedewerkster niet had kunnen zien dat de meerderjarige broer een van de biertjes die hij had gekocht aan de jongen gaf. Ook is niet gecontroleerd of de jongen 18 jaar of ouder was. Het enkele feit dat de jongen lang was, betekent niet dat hij onmiskenbaar de leeftijd van 18 jaar had bereikt. Eiser heeft dan ook onvoldoende toegezien op het voorkomen van de verstrekking van alcoholhoudende drank aan een minderjarige. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat juist omdat [naam cafe] ook voor minderjarigen toegankelijk is, er op eiser een extra verantwoordelijkheid rust om erop toe te zien dat minderjarige personen geen alcoholische dranken kunnen verkrijgen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4085). Nu eiser onvoldoende maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat minderjarigen in het bezit van drank kunnen komen, heeft verweerder de boete kunnen opleggen.
5.3
Verweerder heeft op grond van het Handhavingsbeleid horeca gemeente Vlaardingen niet hoeven volstaan met een waarschuwing. Volgens dit beleid gaat verweerder voor het verstrekken van alcoholhoudende dranken aan meerderjarige personen, die kennelijk bestemd zijn voor minderjarige personen, direct over tot het opleggen van een bestuurlijke boete. In de onder 5.2 genoemde uitspraak acht de Afdeling dit beleid niet onredelijk.
5.4
De boete die verweerder naar aanleiding van de vastgestelde overtreding heeft opgelegd, is overeenkomstig het Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet vastgesteld op € 1.360,-. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling kan een boete worden gematigd in geval van bijzondere omstandigheden, zoals verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een geringe financiële draagkracht. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat bijzondere omstandigheden zich voordoen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1849). De rechtbank begrijpt dat de medewerkster druk was en dat zij niet heeft opgemerkt dat een van de biertjes aan een minderjarige werd gegeven. Eiser is echter als eigenaar en exploitant van het café verantwoordelijk voor wat zich daar afspeelt en is gehouden voldoende maatregelen te treffen om te zorgen dat geen alcohol wordt verstrekt aan minderjaren. Nu hij dit niet heeft gedaan, kan niet worden gezegd dat hem geen verwijt treft. Dat de boete de hoogte heeft van een avond-omzet, betekent niet zonder meer dat eiser ten tijde van het opleggen van de boete onvoldoende draagkracht had en dat daarom de boete had moeten worden gematigd. Ook vormt de enkele omstandigheid dat eiser niet eerder is beboet wegens overtreding van artikel 20, eerste lid, van de DHW, geen grond om de boete te matigen, zodat het bestreden besluit in stand kan blijven.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Dijkhoff, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 8 februari 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: