RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 10069480 / VZ VERZ 22-11090
datum uitspraak: 19 december 2022
Beschikking van de kantonrechter
Lingen Keramiek B.V.
,
gevestigd in Capelle aan den IJssel,
verzoekster,
verweerster in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. S.O. Voogt, advocaat te Rotterdam,
[verweerder01]
,
wonende in [woonplaats01] ,
verweerder,
verzoeker in de tegenverzoeken,
gemachtigde: mr. S.I.P. Schouten, advocaat te Amsterdam.
Partijen worden hierna ‘Lingen Keramiek’ en ‘ [verweerder01] ’ genoemd.
2.
De feiten
2.1.
Lingen Keramiek is een groothandel, gespecialiseerd in bouwmaterialen. Zij levert met name tegels aan zowel bedrijven als particulieren. Zij beschikt over twee showrooms; één in [plaats01] en één in [plaats02] .
2.2.
[verweerder01] , geboren op [geboortedatum01], is van 8 maart 2004 tot 1 maart 2006 in dienst geweest van Lingen Keramiek, in de functie van tegeladviseur. Dat dienstverband is destijds door opzegging door [verweerder01] geëindigd.
2.3.
Op 1 juni 2007 is [verweerder01] weer bij Lingen Keramiek in dienst getreden, en wel in de functie van showroomadviseur. De arbeidsovereenkomst geldt op dit moment voor onbepaalde tijd. Zijn huidige functie, sinds 1 oktober 2016, is die van ‘Commercieel Manager Showrooms’, tegen een salaris van € 5.353,37 bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag en bonus.
2.4.
Op 24 juni 2020 heeft [verweerder01] zich bij Lingen Keramiek ziekgemeld.
2.5.
Bij verzoekschrift van 2 augustus 2021 heeft Lingen Keramiek een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] bij de kantonrechter te Rotterdam ingediend op de zogenaamd e- en g-grond. Bij beschikking van 26 november 2021, gewezen onder zaaknummer 9376811 VZ VERZ 21-13646, heeft de kantonrechter - kort gezegd en voor zover van belang - geoordeeld dat niet kon worden uitgegaan van (ernstig) verwijtbaar handelen van [verweerder01] en dat het opzegverbod tijdens ziekte aan ontbinding op grond van een verstoorde arbeidsverhouding in de weg stond.
2.6.
Bij beslissing van 18 juli 2022 heeft het UWV, in het kader van een door [verweerder01] gedane aanvraag voor een WIA-uitkering, geoordeeld dat [verweerder01] niet meer arbeidsongeschikt is.
4.
Het verweer en de tegenverzoeken
4.1.
[verweerder01] heeft zich, na aanvankelijk verweer te hebben gevoerd, tijdens de mondelinge behandeling gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter met betrekking tot het antwoord op de vraag of er een redelijke grond is waarop Lingen Keramiek de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] kan opzeggen.
4.2.
In het geval dat de kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst van [verweerder01] tot een einde moet komen, verzoekt [verweerder01] om bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de voor [verweerder01] geldende opzegtermijn van vier maanden, zonder aftrek van de proceduretijd. [verweerder01] is namelijk van mening dat Lingen Keramiek ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Verder verzoekt [verweerder01] om Lingen Keramiek, in het geval dat de arbeidsovereenkomst tot een einde moet komen, te veroordelen tot betaling aan [verweerder01] van de aan hem per de einddatum van de arbeidsovereenkomst toekomende transitievergoeding, te vermeerderen met 50% in het geval dat de arbeidsovereenkomst op de i-grond wordt ontbonden. Aangezien de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn eindigt na 1 januari 2023, moet bij het bepalen van de hoogte van de aan [verweerder01] toekomende wettelijke transitievergoeding ook rekening worden gehouden met een loonsverhoging van 2,5%, zoals bepaald in het principeakkoord van de toepasselijke CAO per 1 januari 2023. [verweerder01] behoudt zich daarnaast het recht voor om in de waarschijnlijk nog via een bodemprocedure in te stellen loonvordering, voor het geval in die procedure komt vast te staan dat het loon hoger uitvalt, een vordering in te stellen voor verhoging van de in deze procedure eventueel toe te wijzen transitievergoeding.
4.3.
Wegens de ernstige verwijtbaarheid van Lingen Keramiek verzoekt [verweerder01] , voor het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, ook om toekenning van een billijke vergoeding van € 519.300,00 bruto. Het kernverwijt richting Lingen Keramiek waaruit de ernstige verwijtbaarheid bestaat, is dat zij er vanaf in ieder geval de ziekmelding van [verweerder01] op 24 juni 2020 alles aan heeft gedaan om [verweerder01] niet te laten terugkeren. [verweerder01] wijst verder (in het bijzonder) op de volgende omstandigheden:
-
Lingen Keramiek heeft [verweerder01] vanaf het begin duidelijk gemaakt dat zij afscheid van hem wenst te nemen. [verweerder01] is meteen de toegang tot de systemen ontzegd toen hij ziek werd. Lingen Keramiek is verder een jaar lang niet met [verweerder01] in contact getreden over hoe hij weer aan het werk zou kunnen, waardoor Lingen Keramiek haar verplichting tot re-integratie heeft geschonden. Er is na zijn laatste arbeidsongeschiktheid geen enkele poging ondernomen om [verweerder01] te re-integreren;
-
een thuisbezoek van de directie tijdens de arbeidsongeschiktheid van [verweerder01] was zeer ongepast, aangezien [verweerder01] in dat gesprek (dat [verweerder01] wegens zijn arbeidsongeschiktheid eigenlijk niet wilde voeren) onder druk werd gezet om te vertrekken bij Lingen Keramiek;
-
Lingen Keramiek heeft nooit beoordelingsgesprekken met [verweerder01] gevoerd of verslagen opgesteld. Er zijn nooit klachten over zijn functioneren geweest en er zijn ook nooit pogingen gedaan om zijn manier van werken/communiceren/systemen te verbeteren of veranderen;
-
Lingen Keramiek heeft nooit geprobeerd om de arbeidsongeschiktheid van [verweerder01] te voorkomen. De directie heeft niets gedaan om verantwoordelijkheden bij [verweerder01] weg te halen, zijn overuren in toom te houden of hem anderszins te ondersteunen;
-
r was sprake van pestgedrag over [verweerder01] ’s seksuele geaardheid; en
-
terwijl [verweerder01] arbeidsongeschikt was, diende Lingen Keramiek in 2021 een ontbindingsverzoek in, hetgeen het herstel van [verweerder01] erg heeft belemmerd. Daarnaast werden in het ontbindingsverzoek van 2021 ongefundeerde beschuldigingen over frauduleuze handelingen gedaan, waarbij geen gedegen hoor en wederhoor heeft plaatsgevonden.
4.4.
Voor het geval dat de kantonrechter (1) op het verzoek van Lingen Keramiek de arbeidsovereenkomst van [verweerder01] ontbindt onder vaststelling van ernstige verwijtbaarheid van Lingen Keramiek en onder toekenning van een billijke vergoeding én (2) Lingen Keramiek gebruik maakt van haar intrekkingsbevoegdheid, verzoekt [verweerder01] de kantonrechter in een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking over te gaan tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder01] op basis van de in het verweerschrift vermelde omstandigheden, onder toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding van € 519.300,00 bruto.
4.5.
[verweerder01] verzoekt de kantonrechter ook om Lingen Keramiek te veroordelen tot betaling aan [verweerder01] van de wettelijke rente over de aan hem toe te wijzen vergoedingen en Lingen Keramiek te veroordelen in de proceskosten.
4.6.
Aanvankelijk verzocht [verweerder01] ook om, in het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, voor recht te verklaren dat aan het overeengekomen concurrentie- en/of relatiebeding geen rechten kunnen worden ontleend. [verweerder01] heeft dit gedeelte van zijn verzoek ingetrokken, nadat de gemachtigde van Lingen Keramiek tijdens de mondelinge behandeling verklaarde dat Lingen Keramiek geen beroep zal doen op het concurrentie- en/of relatiebeding.
5.
De beoordeling
in het verzoek van Lingen Keramiek en in de (voorwaardelijke) tegenverzoeken van [verweerder01]
5.1.
Vanwege de samenhang tussen het verzoek van Lingen Keramiek en de tegenverzoeken van [verweerder01] worden alle verzoeken hierna gezamenlijk beoordeeld.
5.2.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden en, zo dat het geval is, of aan [verweerder01] al dan niet een transitievergoeding, billijke vergoeding en/of cumulatievergoeding ter hoogte van de helft van de transitievergoeding moeten worden toegekend.
5.3.
Een arbeidsovereenkomst kan alleen worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In het Burgerlijk Wetboek (‘BW’) is bepaald wat een redelijke grond is (artikel 7:669 lid 3 BW). Ook is voor ontbinding vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt (artikel 7:669 lid 1 BW).
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er een redelijke grond voor ontbinding. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
Lingen Keramiek heeft primair om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder01] op de zogenoemde g-grond verzocht, te weten een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken genoegzaam is gebleken dat zodanige scheuren zijn ontstaan in de vertrouwensband die noodzakelijk is voor een vruchtbare samenwerking tussen Lingen Keramiek en [verweerder01] , dat die vertrouwensband niet meer kan worden gerepareerd. Daarbij wijst de kantonrechter er in het bijzonder op dat partijen in deze procedure (én in de eerdere ontbindingsprocedure), zowel in de schriftelijke stukken als tijdens de mondelinge behandeling, elkaar over en weer verwijten hebben gemaakt. Dat wederzijdse “steekspel” vormt geen basis om in vertrouwen verder aan een gezonde arbeidsrelatie te werken. Verder in aanmerking nemende dat Lingen Keramiek er blijk van heeft gegeven geen mogelijkheden meer te zien voor een vruchtbare samenwerking, dat [verweerder01] tijdens de mondelinge behandeling ook te kennen heeft gegeven dat hij denkt dat het heel lastig gaat worden om nog bij Lingen Keramiek terug te keren en dat [verweerder01] in deze zaak aanvankelijk een voorwaardelijk tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst had ingediend, is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van geen van partijen in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Vanwege de ernst van de vertrouwensbreuk is de kantonrechter ook van oordeel dat herplaatsing van [verweerder01] niet in de rede ligt.
5.7.
De conclusie is dat de kantonrechter het primaire verzoek van Lingen Keramiek zal toewijzen en de arbeidsovereenkomst dus ontbindt op de g-grond.
5.8.
Nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de g-grond wordt toegewezen, kan in het midden blijven of sprake is van een voldragen h-grond en/of i-grond, zoals
subsidiair
en
meer subsidiair
door Lingen Keramiek is verzocht. Aan de beoordeling van het voorwaardelijke verzoek van [verweerder01] om toekenning van een extra vergoeding ter hoogte van de helft van de transitievergoeding komt de kantonrechter, gelet op het voorgaande, dan ook niet toe.
5.9.
[verweerder01] heeft verzocht om bij het bepalen van de einddatum van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671b lid 9 sub a BW rekening te houden met de voor [verweerder01] geldende opzegtermijn van vier maanden, zonder aftrek van de proceduretijd. [verweerder01] is namelijk van mening dat Lingen Keramiek ernstig verwijtbaar heeft gehandeld.
5.10.
De situatie dat een werkgever ernstig verwijtbaar handelt, zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II
, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34). In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij heeft de kantonrechter de volgende omstandigheden meegewogen.
5.11.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet gebleken dat Lingen Keramiek doelbewust naar beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft gestreefd en, in het verlengde daarvan, is ook niet gebleken dat Lingen Keramiek ten aanzien van het ontstaan van de vertrouwensbreuk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Integendeel, naar het oordeel van de kantonrechter is het ontstaan van de vertrouwensbreuk vooral aan [verweerder01] zelf te wijten. Hij is het immers geweest die, als leidinggevende, de verkopers van Lingen Keramiek bij e-mail van 4 juni 2020, voorafgaand aan een gesprek met de directie op 23 juni 2020, insinuerende vragen heeft gesteld, zoals “
Waar wordt te weinig over gecommuniceerd?
”, “
Wat moet er anders/beter?
”, “
Welke irritaties?
”, “
Wat vinden jullie van het functioneren van directie?
”, “
Wat gaat er allemaal niet goed bij Lingen?
”, “
Wat frustreert het meest?
” en “
Welke dingen absoluut veranderen?
”. Daarnaast is de toonzetting van die e-mail van [verweerder01] suggestief en negatief. Daarbij wijst de kantonrechter op de volgende zinsneden: “
(…) zijn er binnen Lingen Keramiek met grote maten enorme irritaties en frustraties. Dit is natuurlijk niet iets van de laatste weken of maanden en het wordt van kwaad tot erger totdat de bom ontploft. (…) Ook wordt er nauwelijks ondersteuning en waardering door de directie geboden. (…)
”. Anders dan [verweerder01] is de kantonrechter van oordeel dat de oorsprong van de vertrouwensbreuk tussen partijen in dit incident moet worden gezocht. Daarbij heeft de kantonrechter ook meegewogen dat [verweerder01] de directie van Lingen Keramiek op geen enkele wijze vooraf heeft geïnformeerd over zijn actie om onder de verkopers een enquête te houden, hoewel kort tevoren een MT-overleg heeft plaatsgevonden om de bespreking met de verkopers voor te bereiden. Begrijpelijk is dat de directieleden hogelijk verbaasd waren toen zij op de ochtend van het gesprek met de verkopers het uitgebreide document van [verweerder01] in hun mailbox aantroffen.
5.12.
Dat Lingen Keramiek [verweerder01] de toegang tot de systemen van het bedrijf direct na zijn ziekmelding heeft ontzegd, acht de kantonrechter niet onbegrijpelijk. [verweerder01] meldde zich immers een dag na het gesprek met de directie ziek, nadat hij boos was vertrokken bij het gesprek. Dat gesprek was bovendien niet verlopen op de wijze zoals [verweerder01] dat kennelijk voor ogen had. Het is invoelbaar dat Lingen Keramiek vervolgens niet meer wilde dat [verweerder01] toegang tot haar systemen had, omdat zij vreesde dat hij kwaad in de zin had. Verder heeft het UWV geoordeeld dat Lingen Keramiek haar re-integratieverplichtingen is nagekomen (bijlage 2 bij het verweerschrift, pagina 3), zodat - anders dan [verweerder01] stelt - geen sprake is van schending van de re-integratieverplichtingen door Lingen Keramiek. Dat een afvaardiging van de directie van Lingen Keramiek tijdens de arbeidsongeschiktheid van [verweerder01] bij hem thuis is geweest en hem heeft voorgesteld de arbeidsovereenkomst met een vaststellingsovereenkomst te laten eindigen, is niet ernstig verwijtbaar aan Lingen Keramiek, te meer nu niet is gebleken dat [verweerder01] - zoals hij zelf stelt - daarbij onder druk is gezet om een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen. Dat Lingen Keramiek nooit beoordelingsgesprekken met [verweerder01] zou hebben gevoerd, dat er sprake was van pestgedrag over de seksuele geaardheid van [verweerder01] en dat Lingen Keramiek nooit heeft geprobeerd om de arbeidsongeschiktheid van [verweerder01] te voorkomen, zijn alle omstandigheden die - als zij al zouden komen vast te staan - niet tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst hebben geleid en die bovendien geen ernstig verwijtbaar handelen van Lingen Keramiek opleveren. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat Lingen Keramiek een eerdere ontbindingsprocedure tegen [verweerder01] heeft gevoerd. Dat is immers een recht van Lingen Keramiek.
5.13.
Alles overwegende is de kantonrechter van oordeel dat geen sprake is van een “uitzonderlijk geval”, zoals in 5.10. bedoeld. Van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten door Lingen Keramiek is dan ook geen sprake.
5.14.
Gelet op het voorgaande en gelet op het feit dat Lingen Keramiek niet heeft gesteld dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [verweerder01] , wordt het einde van de arbeidsovereenkomst bepaald op 1 februari 2023. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure (artikel 7:671b lid 9 BW).
5.15.
Lingen Keramiek en [verweerder01] hebben verzocht om de wettelijke transitievergoeding aan [verweerder01] toe te kennen, in het geval dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden.
5.16.
Partijen zijn het erover eens dat bij het bepalen van de hoogte van de aan [verweerder01] toekomende transitievergoeding uit moet worden gegaan van de ingangsdatum van de arbeidsovereenkomst van 1 juni 2007. Voor wat betreft het aan [verweerder01] toekomende loon gaat de kantonrechter uit van een bedrag van € 5.353,37 per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een gemiddelde bonus van € 2.023,33 per maand. De kantonrechter ziet geen aanleiding om in deze procedure rekening te houden met het principeakkoord van de toepasselijke CAO. Daarop kan [verweerder01] in een eventuele bodemprocedure - die hij waarschijnlijk toch nog gaat instellen, omdat hij van mening is dat hij nog een loonvordering op Lingen Keramiek heeft - wellicht aanspraak maken, als daadwerkelijk een akkoord is bereikt. Nu de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2023 wordt ontbonden, heeft [verweerder01] gelet op het voorgaande recht op toekenning van de transitievergoeding ten bedrage van € 40.766,42 bruto. Dat bedrag is toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 1 maart 2023.
5.17.
De kantonrechter ziet geen reden om aan [verweerder01] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan immers alleen worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW) en daarvan is - zoals in overwegingen 5.10. tot en met 5.13. is overwogen - geen sprake.
5.18.
Lingen Keramiek hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld om het verzoek in te trekken, omdat aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden en zij niet heeft verzocht om een intrekkingstermijn in het geval geoordeeld zou worden dat [verweerder01] recht heeft op de transitievergoeding (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 29 augustus 2018, gepubliceerd onder ECLI:NL:HR:2018:1812).
5.19.
In de omstandigheden dat beide partijen hebben bijgedragen aan het ontstaan van een verstoorde arbeidsverhouding en geen van partijen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren. Iedere partij draagt derhalve de eigen proceskosten.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.20.
De beschikking wordt, zoals verzocht, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.