In deze zaak gaat het in de kern om het volgende. [verzoeker01] is eigenaar van een horecazaak in [plaats01] . [verweerder01] is bij [verzoeker01] in dienst geweest in de functie van manager. Sinds 9 maart 2022 was [verweerder01] ziek. Op 29 augustus 2022 is hij op staande voet ontslagen door [verzoeker01] . In de ontslagbrief is door de gemachtigde van [verzoeker01] als reden voor het ontslag het volgende aangevoerd:
“
Afgelopen vrijdag 26 augustus 2022 reden de zus van cliënt, haar man en hun 9-jarige zoontje bij u door de straat. U kent hen, zij kennen u. Op weg naar de woning zagen zij u de stoep vegen bij uw huis, en u zag hen. Zij zijn doorgereden naar huis en daarna weer vertrokken vanaf huis. Zij kwamen weer langs uw huis.
Toen zij de tweede keer langs uw huis kwamen, kwam u plotseling op de auto afgerend. U begon te schelden, spugen, u heeft gedreigd en uw middelvinger opgestoken. De zwager van cliënt, die de auto bestuurde, is doorgereden en heeft niet gereageerd.
Vervolgens bent u met een voorwerp in uw handen, een knuppel of een ijzeren stok of zoiets dergelijks, via het fietspad weer op hun auto afgerend. De zwager van cliënt is doorgereden, maar heeft direct de politie gebeld. U heeft daarmede niet alleen een 9-jarig jongetje heel bang gemaakt, het u bekende neefje van cliënt, maar u heeft de familie van mijn cliënt, uw werkgever, heel veel angst aangejaagd, bang gemaakt, en gedreigd, zonder dat daarvoor enige reden aanwezig was.(…)
”.
[verzoeker01] is van mening dat hij op terechte gronden een ontslag op staande voet heeft gegeven en verbindt daar een aantal verzoeken aan. [verweerder01] is van mening dat het ontslag niet terecht was. Ook hij heeft aan dat standpunt een aantal verzoeken verbonden.