2. De feiten
2.1.
GTT is een telecommunicatiebedrijf. Tot 8 augustus 2009 was de handelsnaam van GTT “E-21 Netherlands B.V.” Daarna, tot 28 februari 2019, was de handelsnaam van GTT “Interoute Managed Services Netherlands B.V.” Het gaat steeds om dezelfde entiteit die onder andere namen actief is geweest.
2.2.
Meindert Jan is een vissersonderneming en eigenaar van de viskotter [naam vaartuig] (hierna: [naam vaartuig] ). De [naam vaartuig] is een zeeschip met een lengte van 42 meter, een motorvermogen van 2000 pk en wordt ingezet in de platvisserij. In oktober 2018 was de [naam vaartuig] daartoe uitgerust met een pulswing (puls)vistuig.
2.3.
De “Concerto” is een kabelnetwerk in de Noordzee, bestaande uit drie onderzeese kabels tussen het Verenigd Koninkrijk, Nederland en België. De “Concerto North” kabel vormt het noordelijke segment en is ongeveer 36 millimeter in diameter (hierna: de kabel). De kabel loopt tussen Zandvoort in Nederland en Leiston in het Verenigd Koninkrijk en faciliteert het internetverkeer tussen deze landen.
2.4.
Op 29 oktober 2018 heeft de [naam vaartuig] over de kabel gevist.
2.5.
Op 29 oktober 2018 omstreeks 17:26 uur UTC is de kabel door een tension break uiteengereten, op de locatie N 52.35051 E 002.82288 (in decimaalnotatie), N 52º21.0306 E 002º49.3731 (in gradennotatie). Deze locatie ligt in de exclusieve economische zone (EEZ) van het Verenigd Koninkrijk, 85 kilometer uit de Engelse kust.
4. De beoordeling
kern van het geschil
4.1.
GTT houdt Meindert Jan aansprakelijk voor de schade die GTT heeft geleden als gevolg van de beschadiging van de kabel op 29 oktober 2018 om 17:26 uur UTC. GTT neemt als feitelijk uitgangspunt dat de [naam vaartuig] de kabel heeft kapot getrokken met haar vistuig. GTT stelt primair dat (de bemanning van) de [naam vaartuig] daarmee de norm heeft overtreden dat niet met vistuig over de kabel mocht worden gevist, en dus onrechtmatig heeft gehandeld. GTT stelt subsidiair dat sprake is van schadevaring. In dit verband beroept zij zich op het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW omdat de kabel in haar visie een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak is, en stelt zij dat (de bemanning van) de [naam vaartuig] in ieder geval in strijd met het goed zeemanschap heeft gehandeld door niet haar vistuig op te halen bij het passeren van de kabel. GTT stelt dat daarvoor gelet op de gegeven waarschuwingen over de risico’s van vissen over kabels alle aanleiding bestond.
4.2.
Meindert Jan betwist dat GTT vorderingsgerechtigd is, betwist de gestelde raking, betwist dat sprake is van een onrechtmatige daad of schadevaring, betwist dat artikel 8:546 BW van toepassing is, betwist dat spraks is van schuld van het schip en betwist (de omvang van) de schade. Verder doet Meindert Jan een beroep op eigen schuld van GTT.
rechtsmacht en toepasselijk recht
4.3.
Op de eerste mondelinge behandeling hebben partijen eenstemmig verklaard dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en dat deze rechtbank bevoegd is. Zij hebben ook verklaard dat Nederlands recht kan worden toegepast, behoudens voor zover het Engelse recht relevant is in verband met het Engelse vergunningensysteem voor onderzeese kabels.
Gelet op deze verklaringen zal de rechtbank, mede gelet op artikel 625 lid 1 aanhef en onder e Rv en de artikelen 4 lid 2 en 14 lid 1 onder a Rome II Vo, over deze zaak oordelen en daarbij Nederlands recht toepassen, behoudens waar nodig in verband met vergunningen het Engelse recht moet worden toegepast.
4.4.
Meindert Jan betwist de vorderingsgerechtigdheid van GTT, omdat GTT niet met stukken heeft onderbouwd dat zij eigenaar is van het kabelnetwerk Concerto. Volgens Meindert Jan is mogelijk Tampnet eigenaar van de kabel, aangezien in de stukken bij herhaling aan Tampnet wordt gerefereerd.
Ter zitting heeft GTT verklaard dat er geen kabel van Tampnet in het geding is en dat waar Tampnet wordt genoemd in de dagvaarding, dit een verschrijving betreft. GTT heeft verder verklaard dat zij bezitter is van de kabel en belast is met het beheer en onderhoud daarvan. Het bezit vloeit volgens GTT voort uit een “Indefeasible Right of Use” (een recht dat niet kan worden opgezegd) in de overeenkomst van 12 juni 2007 tussen E-21 Netherlands B.V. (nu GTT) en Rotunda Investments Limited op Bermuda, welk recht doorloopt door tot 28 februari 2027. Het beheer en onderhoud en de kosten van de kabel worden gedragen door GTT op basis van de “maintenance agreement” van 22 december 2006, een eerdere versie van voornoemde overeenkomst. Deze “maintenance agreement” heeft een onbepaalde looptijd en loopt door tot een der partijen opzegt.
Meindert Jan heeft hierop niet meer gereageerd, zodat de rechtbank als onvoldoende weersproken aanneemt dat GTT vorderingsgerechtigd is.
primaire grondslag: onrechtmatige normschending
4.5.
Aan haar vordering legt GTT primair ten grondslag dat Meindert Jan onrechtmatig heeft gehandeld doordat de [naam vaartuig] over een onderzeese kabel heeft gevist zonder haar vistuig op te halen. Die stelling is onjuist.
Er bestaat immers geen rechtsregel die in algemene zin verbiedt om boven onderzeese kabels te vissen, ook niet wanneer deze kabels staan aangegeven op door zeevarenden gebruikte (digitale) zeekaarten.
Uitgangspunt is dat de visserij over de bodem van de Noordzee mag vissen, tenzij specifieke voorschriften meebrengen dat dit niet mag of slechts onder bepaalde voorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat dit in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk anders is, en evenmin dat ter plaatse en ten tijde van de kabelbreuk verboden of beperkende voorschriften golden. Een dergelijk verbod of beperking volgt in ieder geval niet uit de door GTT genoemde Internationale Overeenkomst tot bescherming der onderzeese telegraafkabels, met additioneel artikel, Parijs, 14 maart 1884 (hierna: de Overeenkomst van 1884) of artikel 58 jo 113 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, Montego Bay, 10 december 1982 (hierna: het VN-Zeerechtverdrag).
Nu de norm waarvan GTT stelt dat Meindert Jan die heeft overtreden niet bestaat, kan de vordering niet op de primaire grondslag slagen.
subsidiaire grondslag: juridisch kader
4.6.
Op grond van artikel 150 Rv rust op GTT als eiseres de stelplicht en, gelet op de betwisting, de bewijslast van haar stelling dat het vistuig van de [naam vaartuig] op 29 oktober 2018 de kabel heeft geraakt en beschadigd.
Indien het vistuig van de [naam vaartuig] de kabel heeft geraakt en beschadigd, is sprake van een schadevaring en zijn de regels van afdeling 8.6.1 BW van toepassing. Dit volgt uit artikel 8:541 BW en is niet in geschil. Het vistuig van de [naam vaartuig] geldt ofwel als bestanddeel van het schip, ofwel als scheepstoebehoren in de zin van artikel 8:1 lid 4 BW dat ingevolge artikel 8:1 lid 5 BW tot het schip wordt gerekend.
Indien zich een schadevaring heeft voorgedaan door de schuld van de [naam vaartuig] is Meindert Jan verplicht de daardoor veroorzaakte schade te vergoeden (artikel 8:544 BW). Het is aan GTT als eiseres om de schuld van het schip te bewijzen. Dit is alleen anders indien het schip in aanraking is gekomen met een andere, zo nodig behoorlijk verlichte, vaste of te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak, geen schip zijnde. Voor dat geval bepaalt artikel 8:546 BW namelijk dat het schip aansprakelijk is voor de schade, tenzij blijkt dat de aanraking niet is veroorzaakt door schuld van het schip. In dat geval is het aan Meindert Jan om te bewijzen dat de [naam vaartuig] geen schuld had aan de schadevaring.
4.7.
Dat de kabel geen schip is, is terecht niet in geschil. Ook staat niet ter discussie dat de kabel geen vaste zaak is en niet was verlicht. Wel in geschil is of de kabel een ‘te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’ is, en daarmee of de rechtbank moet uitgaan van het vermoeden dat de gestelde schadevaring door schuld van de [naam vaartuig] is veroorzaakt. GTT stelt dat dit het geval is, Meindert Jan betwist dat.
4.8.
Van ‘schuld van het schip’ in de zin van afdeling 8.6.1 BW is sprake indien de schade is veroorzaakt als gevolg van (a) een fout van een persoon voor wie de eigenaar van het schip aansprakelijk is volgens de artikelen 6:169 - 6:171 BW; (b) een fout van een persoon of van personen die ten behoeve van het schip of van de lading arbeid verricht/verrichten of heeft/hebben verricht, begaan in de uitoefening van hun werkzaamheden; (c) de verwezenlijking van een bijzonder gevaar voor personen of zaken dat in het leven is geroepen doordat het schip niet voldeed aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden eraan mocht stellen (Hoge Raad 30 november 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3922, Casuele/De Toekomst).
4.9.
Dat het vistuig van de [naam vaartuig] de kabel heeft geraakt, blijkt volgens GTT uit de omstandigheden dat de [naam vaartuig] op de momenten voor en na de breuk als enige schip nabij de kabelbreuklocatie was, dat de [naam vaartuig] daar ten tijde van de breuk aan het vissen was, dat de kabel 24 meter van zijn plek getrokken is in de vaar-/visrichting van de [naam vaartuig] en dat het schadebeeld van de kabel wijst op een door mensen teweeggebrachte schadeoorzaak, in dit geval door een vistuig. GTT verwijst ter onderbouwing naar AIS-gegevens die door Seagard zijn geanalyseerd. Voorts verwijst GTT naar de bij de Marine Management Organisation (MMO) van het Verenigd Koninkrijk opgevraagde VMS (Vessel Monitoring System) gegevens. Verder verwijst GTT naar de door Meindert Jan verstrekte gegevens uit de visplottervan de [naam vaartuig] (met scheepsposities op de digitale zeekaart), naar de gegevens in het logboek van de [naam vaartuig] en naar het reparatierapport, dat bevestigt dat het beschadigende schip in zuidelijke richting over de kabel is gevaren, zoals de [naam vaartuig] naar niet in geschil is deed. Volgens GTT passen de scheepsbewegingen van de [naam vaartuig] ten tijde van de breuk ook bij het gedrag van een schip dat merkt dat haar vistuig achter een kabel haakt en zich daarvan losmaakt.
4.10.
Meindert Jan betwist dat de [naam vaartuig] de kabel heeft geraakt. Zij erkent uiteindelijk dat het schip ten tijde van de kabelbreuk dichterbij de breuklocatie was dan zij aanvankelijk stelde, maar acht de door GTT aangevoerde gegevens onbetrouwbaar, ook omdat deze (ten dele) niet stroken met de door Meindert Jan overgelegde positiegegevens. Zij wijst erop dat zij op de bewuste dag in de nabijheid ook andere vissende schepen heeft waargenomen en dat zij de schade hebben kunnen veroorzaakt, maar mogelijk hun AIS hadden uitgezet. Zij voert ook aan dat haar Marelec systeem een alarm zou hebben gegeven als het vistuig een kabel zou hebben geraakt, en dat geen alarm is afgegaan.
4.11.
De rechtbank acht voorshands bewezen dat de kabel door de [naam vaartuig] is geraakt op 29 oktober 2018 omstreeks 17:26 uur UTC.
De door GTT naar voren gebrachte gegevens omtrent de posities en bewegingen van de [naam vaartuig] zijn onderling consistent en wijzen erop dat het schip op of omstreeks het relevante tijdstip zuidwaarts over de kabel voer. Niet in geschil is dat het schip toentertijd aan het vissen was. Dat Meindert Jan visplottergegevens overlegt waaruit andere positiegegevens lijken te volgen, lijkt te kunnen worden verklaard door een onjuiste tijdsinstelling. Er is immers een consistent verschil van 37/38 minuten tussen de posities volgens het VMS en die volgens de visplotter. Indien dat tijdsverschil wordt weggedacht, komen de scheepsposities wel overeen. Naar de mogelijke aanwezigheid van andere vissersschepen in de buurt is onderzoek gedaan, maar de bekend geworden resultaten van dat onderzoek wijzen niet uit dat andere op AIS zichtbare schepen de breuk op die dag en rond die tijd hebben kunnen veroorzaken. Voor de feitelijke aanwezigheid ter plaatse van andere - op AIS niet zichtbare - schepen ter plaatse zijn geen concrete aanknopingspunten gebleken.
Het voortkomen van de breuk uit al eerder ontstane kwetsbaarheid van de kabel op die plek, zoals Meindert Jan gelet op de reparatiehistorie van de kabel nog heeft gesuggereerd, is afdoende weersproken door het bewijs dat de kabel kort tevoren over een lengte van 12 km was vernieuwd. Ook indien juist is dat het Marelec-systeem aan boord niet is afgegaan, doet dat niet af aan de overtuiging dat de [naam vaartuig] , als enige schip dat op het cruciale moment op de cruciale plaats boven de kabel aan het vissen was en op dat moment terugviel in snelheid en een ogenschijnlijk afwijkende vaarbeweging maakte, de kabel heeft geraakt en kapot getrokken.
De rechtbank ziet geen aanleiding om Meindert Jan toe te laten tot tegenbewijs tegen dit oordeel, omdat de vordering van GTT om andere redenen niet slaagt.
4.12.
Bij de verdere beoordeling is uitgangspunt dat een schadevaring heeft plaatsgevonden.
te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak
4.13.
Vervolgens moet worden beoordeeld of de kabel een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak was ten tijde van de schadevaring. Van het antwoord op die vraag hangt immers af of het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW opgaat. De ratio achter dit vermoeden is dat bij een aanraking tussen een schip en een (op de juiste plaats) vast(gemaakt) voorwerp een schadevaring in beginsel aan de bewegingen van het schip moet worden toegeschreven. Een schip beweegt zich immers veelal voort terwijl het met intentie wordt bestuurd, en de vast(gemaakt)e zaak beweegt zich doorgaans niet of slechts minimaal. Uit het feit dat de wetstekst ook voorschrijft dat een dergelijke zaak ‘zo nodig behoorlijk verlicht’ moet zijn, valt voorts te concluderen dat de vast(gemaakt)e zaak waarop de wetgever het oog had kenbaar moet zijn voor het schip waarmee het in aanraking komt.
4.14.
Voor zover GTT heeft bedoeld te stellen dat voor het intreden van het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW voldoende is dat de onderhavige kabel aan vaste stations aan land is ‘vastgemaakt’ (enerzijds in het Verenigd Koninkrijk, anderzijds in Nederland), deelt de rechtbank deze visie niet.
Het risico dat voor de scheepvaart en zeker de visserij is verbonden aan ‘los’ in het water zwevende en ‘los’ op de zeebodem liggende kabels is te groot om - bij het uitgangspunt dat mag worden gevaren en gevist behoudens waar dat niet of slechts op voorwaarden mag - ook in die gevallen te vermoeden dat het schip schuld aan de schadevaring heeft als het in aanraking komt met een dergelijke kabel.
In zoverre betoogt Meindert Jan dan ook terecht dat juist, althans ook, van het leggen van een onderzeese kabel een gevaar uitgaat voor de scheepvaart. Niet voor niets wordt gevergd dat de locatie van onderzeese kabels wordt bekend gemaakt en op zeekaarten wordt aangeduid. Niet voor niets worden in veel landen bij het verlenen van vergunningen eisen gesteld ten aanzien van het ingraven of bedekt houden van de te leggen kabel.
4.15.
Dat door de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk eisen zijn gesteld ten aanzien van de wijze waarop de kabel in of op de zeebodem in de EEZ van het Verenigd Koninkrijk mocht worden aangebracht, is niet duidelijk geworden. GTT heeft een document overgelegd waaruit een dergelijke eis niet naar voren komt, Meindert Jan heeft aangevoerd dat het document haar slechts als niet compleet concept voorkomt.
GTT zelf heeft echter het standpunt ingenomen, in de dagvaarding, dat de kabel (bij aanleg) is ingegraven en gemotiveerd betoogd dat zij na reparaties steeds zoveel mogelijk tracht tot (her)begraving over te gaan. Niet ter discussie staat dat dit geschiedt om rakingen van de kabel door de scheepvaart te voorkomen.
Verder is niet in geschil dat de kabel op de relevante zeekaarten is aangeduid, en niet ter discussie staat dat deze vermelding ertoe strekt om belanghebbenden (waaronder de scheepvaart) in staat te stellen rekening te houden met de aanwezigheid van de kabel op de op de kaart aangewezen locatie.
Verder volgt uit het partijdebat, de overgelegde stukken en de door partijen aangehaalde jurisprudentie dat indien er iets is met een bepaalde onderzeese kabel, bijvoorbeeld omdat daaraan werkzaamheden worden verricht of omdat bekend is dat een deel daarvan uit de bodem is losgewoeld, de gangbare praktijk is dat op initiatief van de belanghebbenden bij die kabel waarschuwingen worden uitgebracht via Berichten aan Zeevarenden/Notices to Mariners en/of door middel van boeien of wachtschepen ter plaatse.
Uit een en ander leidt de rechtbank af dat, ongeacht of vergunningsvoorschriften hiertoe verplichten, de norm is dat de kabel is ingegraven in de zeebodem, en dat indien dit niet het geval is op initiatief van de kabelbelanghebbenden wordt gewaarschuwd opdat de daaruit voortvloeiende risico’s door de scheepvaart in acht kunnen worden genomen.
4.16.
Tegen deze achtergrond bezien is de onderhavige kabel ter plaatse van de breuklocatie alleen dan een ‘te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’ als bedoeld in artikel 8:546 BW zolang deze zodanig is ingegraven in de zeebodem dat het risico op raking door (visserij)schepen wordt weggenomen.
Dit laat onverlet dat het in strijd met goed zeemanschap kan zijn om over een kabel heen te vissen waarvan kenbaar is dat deze geheel of ten dele uit de bodem steekt of er los op ligt, maar die vraag staat los van de vraag naar de toepassing van artikel 8:546 BW en komt hieronder vanaf r.o. 4.25 aan de orde.
4.17.
Over de staat van ingraving van de kabel heeft GTT wisselende stellingen ingenomen. In de dagvaarding is gesteld dat de kabel over de gehele lengte in de zeebodem is ingegraven. Dit standpunt is in de spreekaantekeningen voor de eerste mondelinge behandeling herhaald. Ter zitting heeft GTT naar aanleiding van een vraag in de zittingsagenda verklaard dat zij niet weet of de kabel boven de bodem lag en dat er bij de aanleg en rond reparaties op wordt aangestuurd dat de kabel zoveel mogelijk wordt begraven, maar dat het kan voorkomen dat door stroming en bodembeweging delen van de kabel naar boven komen. GTT heeft verklaard dat het mogelijk is dat de kabel boven de bodem is gekomen maar dat zij dit niet zeker weet. Zij heeft ook verwezen naar een rapport van Global Marine waarin in verband met reparaties in januari en augustus 2018 “Repair/Burial” is vermeld.
4.18.
Verder heeft GTT op deze mondelinge behandeling verklaard:
“We trachten de kabel op één meter diepte te begraven. Maar de bodem is niet vlak, er zijn zandgolven (“sand waves”). Na een reparatie neemt het schip contact met mij op en geeft zij de gerealiseerde ingraafdieptes aan mij op, bijvoorbeeld hier 30 cm, daar 50 cm, daar 100 cm. Dat wordt ook in burial charts vastgelegd. We mikken op tenminste 50 cm diepte. Als begraven niet in één keer lukt kan ik toestemming geven om een nieuwe burial run te doen.
Alternatief kunnen er rotsen/stenen op de kabel worden gestort (“rock dumping”) of een betonmatras (“concrete mesh/ mattress”) er overheen worden gelegd. GTT heeft dat nog niet aan de hand gehad.
(...) Zoals u in de stukken ziet is hebben herhaalde burial passes plaatsgevonden. We probeerden een diepere ingraving te bewerkstelligen in dit gebied. GTT heeft tien reparaties verricht in deze omgeving, de kabel werd steeds opnieuw gebroken. Voorafgaand aan het onderhavige incident is toen een stuk kabel opnieuw gelegd. Na tien reparaties hebben we een nieuw recht stuk kabel aangelegd over 12 km lengte, dat was in augustus 2018. Dat stuk verving het stuk met de eerdere breuken. Direct nadat de nieuwe kabel was gelegd, werd deze geraakt. Het ingraafrapport van de nieuwe kabellengte en die van de breuk daarna lijken mij dus relevanter dan hoe de kabel is ingegraven na het onderhavige incident. Hoe dan ook leggen wij geen kabels los op de zeebodem.
(...)
Dat er een nieuwe kabel was gelegd is direct bericht aan zeevarenden en gemarkeerd op de kaart.
Het is van tevoren niet bekend en het kan niet worden voorspeld of door omwoelen van de bodem een deel van de kabel bloot komt te liggen.
(...)
Wij van GTT gaan ervan uit dat de onderhavige kabel deugdelijk was begraven. Als blijkt dat een kabel niet is begraven, zorgen we ervoor dat die alsnog worden begraven. Als er een stuk niet is begraven, wordt een seintje gegeven. Maar Notices to Mariners krijgen wij niet voor elkaar, alleen na het leggen van dat nieuwe stuk van 12 km.”
4.19.
Vervolgens heeft GTT gelegenheid gekregen de (reparatie)rapporten over te leggen van het nieuw gelegde stuk kabel van 12 km en de daarop eerstvolgende breuk van augustus 2018.
Zij heeft bij akte productie 48 (een rapport van Global Marine) overgelegd en toegelicht dat dit zowel ziet op de opdracht tot reparatie van een eerdere breuk (reparatie 13A) als op het vervangen van 12 kilometer kabel op een traject waar eerder al drie breuken waren hersteld (reparatie 13B), terwijl het nieuwe kabeldeel na aanleg maar voor voltooiing van het ingraven ervan direct werd stukgetrokken, op 20 augustus 2018, waardoor ook reparatie van die breuk (reparatie 13C) is opgedragen. Naar de rechtbank begrijpt betreft reparatie 13C de ter zitting bedoelde breuk van augustus 2018.
GTT heeft in haar akte toegelicht dat bij reparatie een nieuw kabeldeel noodzakelijkerwijs langer is dan het verwijderde kabeldeel, en dat het niet altijd lukt om dit in lussen liggende nieuwe deel zo diep te begraven dat uitgesloten is dat het door de ondiepe en mobiele Noordzeebodem wordt omgewoeld. Dit leidt tot groter breukrisico dat uiteindelijk een van de redenen was waarom GTT het volledige kabeldeel van 12 km lengte verving.
GTT heeft toegelicht:
- dat de kabel na reparaties door middel van een ROV (een op afstand bestuurde onderwaterrobot) in twee ronden wordt geïnspecteerd en begraven,
- dat op 30 augustus 2018 tijdens de tweede ronde is geconstateerd “Cable observed in and out of burial due to nature of seabed (Sandwaves)”,
- dat het vanwege de gesteldheid van de zeebodem onvermijdelijk is dat de kabel niet altijd goed begraven kan worden of begraven blijft,
- dat uit het rapport over de reparatie van de in deze zaak relevante breuk (reparatie 14) blijkt dat bij die reparatie nog oudere ingraafsporen ten oosten van de breuklocatie zichtbaar waren (“East of the fault, clay debris could be seen on the surface from previous burial passes, cable on surface indicated this area has harder sub layers underneath sand covering”,
- dat uit productie 48 blijkt dat bij reparaties 13B en 13C de gemiddelde diepte van ingraven van het nieuwe kabeldeel varieerde tussen 10 cm en 95 cm,
- dat ongeveer de helft van de nieuwe kabellengte dieper dan 40cm was ingegraven en de helft minder diep,
- dat de kabel bij installatie blijkens een grafiek in productie 48 ter plaatse van de breukpositie (kilometerpunt 121.418) tot ongeveer 70 cm diep was ingegraven,
- dat de kabel op onderdelen vanwege onderzeese zeeduinen noodzakelijkerwijs op de bodem is gelegd,
- dat zeeduinen ook verhinderden dat gebruik werd gemaakt van gestorte rotsblokken of betonmatrassen,
- dat het nieuwe kabeldeel zo goed mogelijk is ingegraven maar toch is gebroken.
4.20.
De productie 48 waarop GTT zich beroept bevat inderdaad een grafiek waarvan GTT stelt dat daaruit een bepaalde ingraafdiepte zichtbaar is. Op welke concrete gegevens die grafiek is gebaseerd is echter niet duidelijk en de rechtbank vindt ook geen meetgegevens terzake terug in het rapport. De grafiek is overigens vanwege de schaal ervan niet op detailniveau te bestuderen en evenmin is toegelicht waarom de grafiek een continue afwisseling is van forse pieken en dalen.
Het rapport van Global Marine bevat wel een soort logboekverslag van de verrichte werkzaamheden, in chronologische volgorde en steeds onder aanduiding van de geografische coördinaten waar de ROV zich bevond, en een aanduiding van het kilometerpunt op de kabel. Op de - ook door Meindert Jan in haar akte uitlating - genoemde pagina’s 104 en 109 van het rapport blijkt dat op 21 en 26 augustus 2018 is gewerkt nabij het relevante kilometerpunt 121.418. Vermeld wordt dat op 21 augustus 2018 de ROV een roll van 14 graden ondervond nabij kilometerpunt 121665 en aansluitend dat nabij kilometerpunt 121018 de kabel hoofdzakelijk over ondiepe zandgolven lag en wat leek te zweven tussen naast elkaar liggende sandwave peaks. De verdere vermeldingen op die dag betreffen aangetroffen harde zeebodem of rolbewegingen van de ROV maar daaruit blijkt niet concreet van ingraafwerkzaamheden. Pas op 26 augustus 2018 is de ROV weer in de buurt van kilometerpunt 121.418. Na kilometerpunt 122.596 (‘ROV on cable’) volgt kilometerpunt 121.448 (‘ROV TSS lost signal’), 121.370 (‘ROV TSS good signal’), 121.353 (‘ROV TSS lost signal’), 121.335 (‘ROV TSS good signal’), waarna er van 121.064 tot 119.896 een reeks vermeldingen volgt waaruit lijkt te volgen dat de kabel aan de oppervlakte, op of boven de bodem, in het zicht of licht bedekt is waargenomen, afgewisseld met meldingen ‘cable into burial’ even onderbroken door meldingen over problemen met de ROV. Nadien is de operatie in verband met slecht weer opgeschort en niet blijkt dat men rond de latere breuklocatie nog is teruggekeerd.
Al met al acht de rechtbank dit rapport geen overtuigend bewijs van de stelling dat de kabel ter plaatse ongeveer 70 cm diep was ingegraven na reparaties 13A/B/C.
4.21.
Meindert Jan heeft er in haar akte uitlating op gewezen dat uit het rapport blijkt dat GTT instructie heeft gegeven tot het stoppen met het ingraven van de kabel omdat zij meende - samengevat - dat er geen beter ingraafresultaat kon worden bereikt of gegarandeerd.
In haar spreekaantekeningen voor de tweede mondelinge behandeling heeft GTT erkend dat zij het ingraven na twee rondes heeft doen staken, omdat zij geen beter resultaat haalbaar achtte en vanwege economische redenen.
4.22.
Per saldo heeft GTT niet aannemelijk gemaakt dat de kabel ter plaatse van de breuklocatie en ten tijde van de hier relevante breuk was ingegraven, en wel zo diep dat daardoor het risico van raking door de scheepvaart was weggenomen. Hierbij speelt mee dat uit het uitgebreide - met stukken onderbouwde - partijdebat volgt, dat de maximale penetratiediepte van vistuig als dat van de [naam vaartuig] ongeveer 6,5 cm bedraagt. Dat toch met dergelijk vistuig de kabel is kapotgetrokken, duidt er eens te meer op dat de kabel op die plaats op dat moment niet (meer) of onvoldoende was ingegraven. Het standpunt van GTT dat er grotere penetratie kan plaatsvinden als de zeebodem zeer ongelijk is met veel hoogteverschillen, maakt dit niet anders, omdat op pagina 11 van haar productie 14 (het reparatierapport terzake van de onderhavige kabelbreuk) is aangegeven dat de zeebodem op de ‘fault location’ overwegend van zand is, het terrein glad en de zeebedhelling vlak.
4.23.
De conclusie is dat de kabel niet kan worden beschouwd als een te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak en dat het schuldvermoeden van artikel 8:546 BW niet opgaat.
4.24.
Dit wordt niet anders door de overwegingen ten overvloede van het Hof Amsterdam in zijn arrest van 24 april 2018 over een eerder incident met deze zelfde kabel, nog daargelaten dat in die zaak een raking niet aannemelijk is geacht (ECLI:NL:GHAMS: 2018:1380, ‘Morgenster’).
Ook de verwijzing van GTT naar de uitspraak van deze rechtbank van 10 september 2014 (ECLI:NL:RBROT:2014:7500) kan haar niet baten. Anders dan GTT betoogt, is in die zaak een in het water drijvende hieuwlijn niet als ‘te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak’ aangemerkt. De betreffende hieuwlijn is aangemerkt als bestanddeel van een afmeer- en laadsysteem voor tankers op zee en dit systeem als geheel is aangemerkt als een ‘zo nodig behoorlijk verlichte, vaste of te bekwamer plaatse vastgemaakte zaak, geen schip zijnde’ in de zin van artikel 8:546 BW. Ook overigens is de bewuste zaak niet vergelijkbaar met de onderhavige, nu het systeem zich in een veiligheidszone bevond en het schadevarende schip in die zone voer zonder de daartoe vereiste ontheffing.
schuld van de [naam vaartuig]
4.25.
Nu het bewijsvermoeden van artikel 8:546 BW niet opgaat moet GTT stellen en na betwisting bewijzen dat de aanraking is veroorzaakt door schuld van de [naam vaartuig] .
GTT heeft in dit verband gesteld dat het naar de norm van goed zeemanschap, zoals ingekleurd door de Overeenkomst van 1884 en het VN-Zeerechtverdrag, niet is toegestaan om over onderzeese kabels te vissen. Dit standpunt is hierboven in 4.5 reeds verworpen. Partijen zijn het er over eens dat genoemde verdragen ook geen zelfstandige grondslag voor civielrechtelijke aansprakelijkheid bieden.
4.26.
In een uitspraak van 15 april 1983 van het Hof Den Haag waarnaar GTT verwijst (ECLI:NL:GHSGR:1983:AL6118), oordeelde het Hof dat goed zeemanschap vereist dat de visser zich vergewist van de aanwezigheid van - onder andere - onderzeese kabels die zich op zijn route bevinden en dat hij in de nabijheid daarvan zijn netten ophaalt om schade aan die kabels te voorkomen, zeker indien hij vist over harde, ongelijke grond. De sindsdien, in bijna veertig jaar tijd, sterk gewijzigde omstandigheden op (de bodem van) de Noordzee maken dat dit oordeel niet als op dit moment nog juist kan worden gevolgd. Het aantal onderzeese kabels is, onder meer vanwege de opkomst van digitale communicatie en de aanleg van windparken op zee, zeer sterk toegenomen. Ook zijn er veel meer andere obstakels en beperkingen voor de scheepvaart en in het bijzonder voor de visserij dan destijds.
Goed zeemanschap vereist nog altijd - en daarover zijn partijen het niet oneens - dat een vissersschip zich vergewist van de aanwezigheid van - onder andere - onderzeese kabels die zich op zijn route bevinden, maar vereist niet zonder bijzondere bijkomende omstandigheden dat zij in de nabijheid daarvan het vistuig ophaalt om schade aan die kabels te voorkomen. Bij de huidige hoeveelheid kabels is dat nauwelijks te realiseren, en de noodzaak daartoe is ook verminderd, enerzijds omdat kabels met moderner technieken dieper dan vroeger kunnen worden ingegraven en anderzijds omdat moderne vissersschepen, waaronder de [naam vaartuig] , zijn uitgerust met vistuig dat leidt tot minder bodemberoering.
4.27.
Zodanige bijzondere bijkomende omstandigheden kunnen onder meer bestaan wanneer langs geëigende weg is gewaarschuwd voor - of anderszins rekening moet worden gehouden met - een concreet en actueel gevaar. Dergelijke waarschuwingen kunnen bijvoorbeeld blijken uit Berichten aan Zeevarenden/Notices to Mariners, rode markeringen op digitale zeekaarten, de aanwezigheid van wachtschepen of boeien, en in sommige gevallen uit specifiek tot een of meer bepaalde medegebruikers van de Noordzee gerichte mededelingen.
Ook de aard en inhoud van de waarschuwing is van belang: hoe concreter en actueler het gevaar is waarvoor wordt gewaarschuwd, des te meer volgt uit het goed zeemanschap dat daarmee rekening wordt gehouden. Anders gezegd: de concreetheid van een mededeling als ‘in zone X ligt over een lengte van Y meter kabel Z aan de oppervlakte’ en de acuutheid van het daaruit blijkende risico vergen veel meer oplettendheid en opvolging dan een mededeling als ‘onderzeese kabels zijn kwetsbaar ingeval van raking door vistuig en kabel Z is recent gerepareerd’.
4.28.
In deze procedure moet dus worden getoetst of de [naam vaartuig] zich naar de eisen van goed zeemanschap heeft gedragen door haar tuig niet op te halen toen zij over de kabel viste. Niet in geschil is dat de [naam vaartuig] wist (i) dat ter plaatse een onderzeese kabel lag, (ii) dat kabels aan de oppervlakte kunnen komen als gevolg van beweeglijkheid van de zeebodem, (iii) dat kabels aan of nabij de oppervlakte kunnen worden kapotgetrokken door rakend vistuig, (iv) dat reparaties van dergelijke schaden zeer kostbaar is, en (v) dat kabelexploitanten er daarom op aandringen dat niet wordt gevist nabij kabels.
Anders dan GTT betoogt, acht de rechtbank dit niet genoeg om van de [naam vaartuig] in het kader van goed zeemanschap te verlangen dat zij haar vistuig ophaalt bij het passeren van de kabel. Dit zou wellicht anders zijn als het vistuig eenvoudig ‘even iets kon worden opgelicht’, zoals GTT heeft betoogd. Meindert Jan heeft echter gemotiveerd bestreden dat dit mogelijk is - laat staan met een kleine moeite en zonder wezenlijk efficiencyverlies - en dat is vervolgens niet bestreden.
4.29.
GTT heeft wel aangegeven dat zij op verschillende wijzen heeft gewaarschuwd voor de gevaren van vissen boven kabels in algemene zin (vgl. 4.27-4.28) en ook aangegeven dat zij via KIS-ORCA heeft gecommuniceerd dat een kabeldeel was vervangen, maar niet gesteld of doen blijken dat zij heeft gewaarschuwd voor een concreet gevaar verbonden aan dit kabeldeel, bijvoorbeeld dat dit (mogelijk of waarschijnlijk) aan de oppervlakte lag of dat zij genoegen had genomen/moeten nemen met een onvoldoende ingraven daarvan. Zij heeft alleen gedurende reparaties een wachtschip ter plaatse gehad en gesteld noch gebleken is dat zij boeien ter plaatse heeft geplaatst.
Bij gebreke van aanwijzingen dat zich ter plaatse een concreet en actueel risico op raking voordeed, volgde uit de eisen van goed zeemanschap onder deze omstandigheden niet dat de [naam vaartuig] haar vistuig had moeten ophalen toen zij de kabel passeerde.
4.30.
De rechtbank begrijpt dat het voor GTT frustrerend moet zijn om bij herhaling met grote schades geconfronteerd te worden, terwijl zij de staat van ingraving van haar onderzeese kabels, die steeds kan veranderen, gelet op de lengte en diepte van de kabel niet eenvoudig kan controleren en maar een beperkte invloed heeft op de waarschuwingen die zij aan de scheepvaart kan doen uitbrengen. De rechtbank begrijpt ook dat GTT en andere exploitanten zich zeer inspannen om hun belangen onder de aandacht van de visserij te brengen. Niettemin brengt een afweging van de belangen over en weer mee dat het te ver zou voeren om van de visserij te verwachten dat zij, ten koste van haar eigen economische belangen, bij iedere kabel onderzee ook zonder gecommuniceerd concreet en actueel gevaar haar viswerkzaamheden onderbreekt om de belangen van de kabelbelanghebbenden zoveel mogelijk te beschermen.
4.31.
Nu geen andere feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die schuld van het schip kunnen opleveren, is de conclusie van het bovenstaande dat de [naam vaartuig] geen schuld heeft aan de aanraking.
4.32.
Het voorgaande brengt mee dat de vordering wordt afgewezen.
4.33.
GTT zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Meindert Jan worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Meindert Jan worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat € 12.856,00 (4,0 punten × tarief € 3.214,00)
Totaal € 16.987,00
4.34.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.