[verweerder] heeft zijn (nog te lijden) inkomensschade als gevolg van het ontslag becijferd op een bedrag van € 25.000,00, waarbij hij is uitgegaan van een periode van 24 maanden waarin hij zonder de ontbinding nog in dienst had kunnen zijn bij JBRR vanaf 1 april 2022. [verweerder] heeft gesteld dat het inkomensverlies over die periode € 25.000,00 bedraagt, uitgaande van een WW-uitkering gebaseerd op 70% van zijn huidige inkomen.
De kantonrechter overweegt in dit verband dat de positie van [verweerder] op de arbeidsmarkt, gelet op zijn relatief jonge leeftijd en (eerdere) werkervaring, niet zo kwetsbaar voorkomt als door [verweerder] is geschetst. Dat neemt echter niet weg dat het, mede gelet op het feit dat [verweerder] momenteel niet goed “in zijn vel” zit, reëel moet worden geacht dat hij geconfronteerd wordt met een inkomensdaling, omdat denkbaar is dat hij niet aansluitend aan de ontbindingsdatum een nieuwe werkkring zal vinden.
In dit geval is enerzijds redengevend dat JBRR zich gelet op de voornoemde feiten en omstandigheden als een slecht werkgever heeft gedragen en ten onrechte heeft aangestuurd op een ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar anderzijds acht de kantonrechter het
ook niet reëel dat de arbeidsovereenkomst nog twee jaar zou hebben voortgeduurd als de arbeidsovereenkomst niet zou zijn ontbonden, mede gelet op de omstandigheid dat de afdeling Automatisering van JBRR nogal turbulent is, terwijl [verweerder] juist een grote behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur, de hoge werkdruk en het feit dat [verweerder] in korte tijd al diverse keren wegens - deels ook niet-werkgerelateerde - ziekte is uitgevallen. Niet ondenkbaar is dat [verweerder] onder die omstandigheden zelf zou hebben uitgekeken naar een functie elders. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de arbeidsovereenkomst nog één jaar zou hebben voortgeduurd. Zoals hiervoor is gebleken heeft [verweerder] bovendien recht op een transitievergoeding. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en de situatie waarin [verweerder] zich thans bevindt, wordt ook deze vergoeding betrokken.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, zal de kantonrechter aan [verweerder] een billijke vergoeding toekennen van € 12.500,00 bruto, gebaseerd op een werkloosheidsperiode van één jaar na de hierna genoemde ontbindingsdatum en een inkomensverlies gedurende die periode van 30%. Naar het oordeel van de kantonrechter wordt [verweerder] met toekenning van deze billijke vergoeding onder de gegeven omstandigheden in voldoende mate gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van JBRR, mede gelet op de leeftijd en de duur van het dienstverband van [verweerder]. Andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een hogere dan wel lagere billijke vergoeding zijn niet gesteld of gebleken.
De wettelijke rente over de billijke vergoeding is toewijsbaar vanaf twee weken na de datum van deze beschikking.