RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9496059 \ CV EXPL 21-34497
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[eiseres]
,
wonende te [woonplaats eisres],
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. H.L. Groenenboom te Ridderkerk,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Vanad Contact Centers Nederland B.V.,
gevestigd te Capelle aan den IJssel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. R.H. Stam te Utrecht.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” respectievelijk “VCC”.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- -
het exploot van dagvaarding van 13 oktober 2021, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- -
het tussenvonnis van 27 december 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022. [eiseres] is in persoon verschenen, tezamen met haar echtgenoot en broer en bijgestaan door haar gemachtigde mr. H.L. Groenenboom voornoemd. Namens VCC is verschenen [naam] (salarisadministratie), bijgestaan door de gemachtigde mr. R.H. Stam voornoemd. Partijen hebben vervolgens ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.
2. De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.
2.1.
[eiseres], geboren op 12 april 2000, is op 9 oktober 2019 op basis van een arbeidsovereenkomst (oproepovereenkomst) voor bepaalde tijd in dienst getreden van VCC in de functie van Contact Center Agent. Per 1 januari 2020 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met een arbeidsomvang van 87 uur per maand en een kwartaalurennorm van 262 uur per kwartaal. Het laatstelijke loon van [eiseres] bedraagt € 11,00 bruto per uur, exclusief 8% vakantietoeslag.
2.2.
VCC drijft een onderneming die zich primair richt op het verzorgen van callcenterdiensten voor haar klanten binnen de retail- en telecommunicatiebranche.
2.3.
In artikel 7.1 van de arbeidsovereenkomst van [eiseres] staat vermeld dat op de overeenkomst Nederlands recht van toepassing is.
2.4.
In juni 2020 is [eiseres] van [plaatsnaam] naar België verhuisd.
2.5.
Per brief van 7 april 2021 schrijft VCC aan [eiseres] het volgende:
“Hierbij bevestig ik dat jouw arbeidsovereenkomst wordt ontbonden per vandaag met inachtneming van de Belgische wet- en regelgeving en de opzegtermijn van tien weken vanaf maandag 12 april 2021. Je wordt verwacht om te werken tot en met vrijdag 9 april 2021.
De verbrekersvergoeding ten hoogte van de opzegtermijn van tien weken en de overige emolumenten (inclusief jouw vakantiedagen, vakantiegeld en eventuele meeruren) worden bij jouw eindafrekening in april 2021 aan jou uitbetaald.”
2.6.
Per e-mail van 13 april 2021 schrijft [eiseres] aan VCC het volgende:
“Afgelopen donderdag ontving ik een digitaal een brief en een telefoontje over mijn ontslag “met inachtneming van de Belgische wet- en regelgeving”. Dit ontslag is niet rechtsgeldig. Op mijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd staat dat Nederlands recht van toepassing is. Ik ben dan ook bereid en in staat op eerste afroep weer aan het werk te gaan. Verder wil ik jullie erop wijzen dat ik aanspraak maak op loon vanaf 7 april tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd.”
2.7.
Per e-mail van 23 april 2021 schrijft [eiseres] aan VCC het volgende:
“Ik ben sinds 9 april niet meer bij jullie in dienst. Doordat jullie mij op zo een korte termijn moesten ontslaan werd mij beloofd dat ik voor 10 weken inclusief alle toeslagen uitbetaald zou worden.
Zojuist heb ik mijn loonstrook bekeken en zie ik dat het bedrag slechts € 1643,57 is. Dit klopt helaas niet. Is het zo dat de rest van het bedrag niet op de loonstrook?
Ik zie graag uw reactie tegemoet en ook hoor ik graag wat het volledige bedrag is wat ik zal ontvangen.”
2.8.
Bij e-mail van 23 april 2021 schrijft VCC aan [eiseres], voor zover thans van belang, het volgende:
“(…)
We zullen aanstaande maandag (26 april) de verbrekingsvergoeding a 10 weken aan jou nabetalen.
Dit zal netto neerkomen op een bedrag van € 2112,08 en bruto is dat € 2304,-. Dit zal ook op de correctiestrook te zien zijn die 21 mei beschikbaar zal komen.
(…)”
2.9.
Bij e-mail van 5 augustus 2021 heeft de gemachtigde van [eiseres] VCC verzocht over te gaan tot betaling van het overeengekomen loon vanaf 21 juni 2021 tot aan de datum dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd. Aan dit verzoek heeft VCC geen gehoor gegeven.
4. Het verweer in conventie en de eis in reconventie
4.1.
VCC heeft de vorderingen van [eiseres] betwist en vordert om bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in conventie
I. [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, in verband met het overschrijden van de vervaltermijnen welke van toepassing zijn op de vorderingen van [eiseres];
II. dan wel de vorderingen van [eiseres] af te wijzen als zijnde onjuist, dan wel een nader door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
in reconventie
III. [eiseres] te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van het vonnis aan VCC te betalen een bedrag ad € 2.112,08 dan wel een nader door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
IV. [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 316,81 aan buitengerechtelijke kosten conform BIK-staffel, dan wel een nader door de kantonrechter te bepalen bedrag;
V. beide te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf de dag van de conclusie van eis in reconventie tot aan de dag der algehele voldoening;
in conventie en in reconventie
VI. [eiseres] te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen het salaris van de advocaat van VCC;
VII. met bepaling dat, indien de hierboven genoemde kosten niet binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis zullen zijn voldaan, aan VCC daarover wettelijke handelsrente verschuldigd zal zijn.
4.2.
VCC heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [eiseres] heeft de procedure op verkeerde wijze ingeleid; de procedure had moeten worden ingeleid met een verzoekschrift. Bovendien is [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen, omdat de vervaltermijnen van artikel 7:686a lid 4 BW zijn overschreden. VCC meent verder dat er geen twijfel over kan bestaan dat de arbeidsovereenkomst tussen VCC en [eiseres] is geëindigd. [eiseres] heeft immers te kennen gegeven dat zij ‘sinds 9 april 2021 niet meer in dienst is van VCC’.
4.3.
In reconventie heeft VCC aangevoerd dat zij reeds heeft erkend dat zij Nederlands recht had moeten toepassen. Hiermee is de grondslag van de door VCC uitgevoerde betaling van de verbrekersvergoeding komen te vervallen. Deze vergoeding is dan ook onverschuldigd betaald in de zin van artikel 6:203 BW.
4.4.
De verdere standpunten van VCC en [eiseres] zullen, voor zover voor de beoordeling van belang, hierna worden besproken.
5. De beoordeling
In conventie en in reconventie
5.1.
Gelet op de onderlinge samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, ziet de kantonrechter aanleiding deze vorderingen gezamenlijk te behandelen.
Dagvaardings- of verzoekschriftprocedure?
5.2.
Tussen partijen is allereerst in geschil of de procedure door [eiseres] op de juiste wijze is ingeleid. VCC heeft gesteld dat de vordering van [eiseres] in de kern neerkomt op een vordering tot verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen VCC en [eiseres] onverminderd voortduurt en dat de overige door [eiseres] ingestelde vorderingen hiermee verband houden. Volgens VCC is de grondslag van de vordering gelegen in Titel 10, afdeling 9 van Boek 7, zodat de procedure met een verzoekschrift had moeten worden ingeleid. VCC verwijst naar artikel 7:686a lid 2 en 3 BW.
5.3.
Gevraagd naar de grondslag van de vorderingen, in het bijzonder de verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] nimmer rechtsgeldig is geëindigd, heeft de gemachtigde van [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling verklaard ‘dat de grondslag is gelegen in Boek 3 BW’. Op de arbeidsovereenkomst is Nederlands recht van toepassing, maar het arbeidsrecht is in dit geval volgens [eiseres] niet van toepassing, omdat VCC [eiseres] op grond van Belgisch recht heeft ontslagen.
5.4.
De kantonrechter is van oordeel dat nu de grondslag van de gevorderde verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] nimmer rechtsgeldig is geëindigd is gelegen in Boek 3 BW en [eiseres] daarnaast loon vordert, niet gezegd kan worden dat sprake is van een geding dat op, in, bij of krachtens afdeling 9 van Titel 10 van Boek 7 BW is gebaseerd zoals bedoeld in artikel 7:686a lid 2 BW. Dat betekent dat de procedure door [eiseres] op de juiste wijze, met het uitbrengen van een dagvaarding, is ingeleid.
5.5.
[eiseres] heeft verzocht voor recht te verklaren dat op de door VCC met [eiseres] gesloten arbeidsovereenkomst Nederlands recht van toepassing is. VCC heeft gesteld dat zij per abuis in de veronderstelling verkeerde dat Belgisch recht van toepassing was, maar dat zij inmiddels erkent dat Nederlands recht van toepassing is. Tussen partijen is derhalve niet (meer) in geschil dat Nederlands recht van toepassing is. Onder deze omstandigheden heeft [eiseres] geen belang meer bij de door haar gevorderde verklaring voor recht. Deze vordering wordt derhalve afgewezen.
Einde arbeidsovereenkomst
5.6.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat haar arbeidsovereenkomst nimmer rechtsgeldig is geëindigd en daarom voortduurt. Tijdens de mondelinge behandeling heeft (de gemachtigde van) [eiseres] gesteld dat de grondslag van de vorderingen is gelegen in Boek 3 BW, waarbij [eiseres] desgevraagd niet kon verklaren op welke bepaling(en) zij zich exact beroept.
5.7.
[eiseres] heeft ter terechtzitting verklaard dat de opzegging per e-mail van 7 april 2021 aangemerkt moet worden als een nietige rechtshandeling. De kantonrechter stelt voorop dat het arbeidsovereenkomstenrecht (waaronder de wijzen van (rechtsgeldige) beëindiging van een arbeidsovereenkomst) is geregeld in titel 10 van Boek 7 BW en heeft te gelden als ‘lex specialis’ ten opzichte van Boek 3 BW. Voor zover [eiseres] zich beroept op artikel 3:40 BW (waarin staat dat een rechtshandeling die door inhoud of strekking in strijd is met de goede zeden of openbare orde, nietig is) heeft te gelden dat de enkele (onjuiste) verwijzing naar Belgisch recht in de mail van 7 april 2021 niet meebrengt dat de aanzegging van het ontslag als zodanig nietig is in de zin van dit artikel. Het beroep van [eiseres] op “Boek 3 BW” faalt derhalve.
5.8.
Uit de brief van 7 april 2021 van VCC aan [eiseres] blijkt dat VCC de arbeidsovereenkomst van [eiseres] wilde beëindigen onder toekenning van de zogenoemde verbrekersvergoeding (een vergoeding ter hoogte van het loon en emolumenten over de opzegtermijn van tien weken). Aanvankelijk heeft [eiseres] zich per e-mail van 13 april 2021 op het standpunt gesteld dat het ontslag niet rechtsgeldig was. Kennelijk is [eiseres] van gedachten veranderd, aangezien zij per e-mail van 23 april 2021 aan VCC schrijft dat zij sinds 9 april 2021 niet meer in dienst is en aan VCC vraagt wanneer ‘de beloofde tien weken inclusief alle toeslagen’ (volledig) zal worden uitbetaald. Nog dezelfde dag heeft VCC [eiseres] bericht dat ‘aanstaande maandag (26 april) de verbrekersvergoeding van tien weken zal worden nabetaald’, hetgeen ook is gebeurd. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat tussen VCC en [eiseres] een beëindigingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:670b BW tot stand is gekomen. Uit de mail van 23 april 2021 van [eiseres] aan VCC blijkt immers dat zij met beëindiging van de arbeidsovereenkomst (onder toekenning van de verbrekersvergoeding) heeft ingestemd. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] van de bedenktermijn van drie weken als bedoeld in artikel 7:670b lid 3 BW gebruik heeft gemaakt. Dat betekent dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 12 april 2021 rechtsgeldig met wederzijds goedvinden is geëindigd.
5.9.
Gelet op het hiervoor overwogene wordt de gevorderde verklaring voor recht dat de door VCC met [eiseres] gesloten arbeidsovereenkomst nimmer rechtsgeldig is geëindigd en daarom voortduurt afgewezen. Nu de arbeidsovereenkomst met ingang van 12 april 2021 rechtsgeldig is geëindigd en VCC [eiseres] vanaf deze datum geen loon meer verschuldigd is, zullen de vorderingen van [eiseres] zoals hiervoor in randnummer 3.1 onder III, IV, V en VI vermeld ook worden afgewezen.
(Verbrekers)vergoeding en buitengerechtelijke kosten
5.10.
In reconventie heeft VCC gevorderd [eiseres] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.112,08 netto (€ 2.304,00), zijnde de door VCC aan [eiseres] betaalde verbrekersvergoeding, en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. Deze vorderingen wijst de kantonrechter af. Zoals hiervoor reeds geoordeeld, is tussen partijen een beëindigingsovereenkomst tot stand gekomen, waarbij partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] met ingang van 12 april 2021 eindigt en VCC [eiseres] een verbrekersvergoeding betaalt. Van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW) is, anders dan VCC heeft gesteld, dan ook geen sprake.
5.11.
Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij, zal [eiseres] in conventie in de proceskosten worden veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VCC begroot op € 374,00 (2 punten x tarief € 187,00) aan salaris voor de gemachtigde. De door VCC gevorderde wettelijke handelsrente (ex artikel 6:119a BW) over de proceskosten is niet toewijsbaar, nu geen sprake is van een handelsovereenkomst. Wel zal de wettelijke rente (ex artikel 6:119 BW) over de proceskosten worden toegewezen.
5.12.
Nu VCC in reconventie in het ongelijk is gesteld, zal zij in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 374,00 (2 punten x tarief € 187,00) aan salaris voor de gemachtigde.
5.13.
Hetgeen partijen verder hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.