RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9563579 / CV EXPL 21-39246
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
[eiser]
(hierna: [afkorting naam eiser]),
wonende in [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. drs. H.L. Groenenboom te Ridderkerk,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KPN B.V. (hierna: KPN),
gevestigd in Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. drs. T.C. Andeweg te Rotterdam.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- -
het exploot van dagvaarding van 22 november 2021, met producties 1 tot en met 9;
- -
de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 16;
- -
het tussenvonnis van 7 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- -
de e-mail van 31 maart 2022 aan de zijde van [eiser], met een aanvullende productie.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2022 plaatsgevonden. Tijdens de mondelinge behandeling is [eiser] in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens KPN zijn [naam 1] (legal counsel), [naam 2] (HR lead) en [naam 3] (beleidsadviseur) verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van KPN. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
De kantonrechter heeft bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.
2. De vaststaande feiten
De kantonrechter gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1.
[naam bedrijf 1] (hierna: [naam bedrijf 1]) was een nationaal en internationaal dienstverlenend Nederlands bedrijf in de (zakelijk) ICT-branche. [naam bedrijf 1] werd in 2007 geacquireerd door KPN.
2.2.
Bij brief van 24 november 2010 (hierna: de aanbiedingsbrief) heeft [naam bedrijf 1] [eiser] een arbeidsovereenkomst aangeboden. De aanbiedingsbrief vermeldt - voor zover van belang - het volgende:
“(…) Het is ons een genoegen je een arbeidsovereenkomst te kunnen aanbieden voor de functie van Sourcing Consultant bij [naam bedrijf 1] per 1 februari 2011.
Je ontvangt de hiervoor geldende CAO en de bedrijfsregelingen per separate post. (…)
Mobiliteitsregeling
Volgens de criteria van de [naam bedrijf 1] mobiliteitsregeling kom je in aanmerking voor deze regeling. Binnen de mobiliteitsregeling word je aangemerkt als “mobiele medewerker”, leasecategorie 4. Voor overige informatie verwijzen wij je naar de mobiliteitsregeling. (…)”.
2.3.
[eiser] is per 1 februari 2011 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [naam bedrijf 1] in de functie van Sourcing Consultant. De tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst bevat geen bepalingen met betrekking tot de toekenning van een leaseauto aan [eiser].
2.4.
Op de arbeidsovereenkomst was ten tijde van het aangaan daarvan de Mobiliteitsregeling van [naam bedrijf 1], versie 1.2 en ingangsdatum 1 januari 2010 (hierna: de Mobiliteitsregeling) van toepassing. De Mobiliteitsregeling houdt - voor zover van belang - het volgende in:
“(…) 1 Inleiding (…)
De mobiliteitsregeling maakt onderdeel uit van het pakket flexibele arbeidsvoorwaarden van [naam bedrijf 1]. (…)
27 . Beëindiging(…)
27.2
De deelname aan de bedrijfsautoregeling zal worden beëindigd wanneer:
(…)
b. De deelnemer niet meer voldoet aan de toekenningsvoorwaarden;
(…)”.
2.6.
[eiser] is de eerste leaseauto op 14 april 2011 gaan rijden.
2.7.
Per 1 september 2011 zijn de medewerkers van [naam bedrijf 1] overgegaan naar [naam bedrijf 2] Vervolgens is een gedeelte van die onderneming, waartoe ook [eiser] behoorde, per 1 januari 2013 overgegaan naar KPN en daar geïntegreerd. In het kader van deze laatste overgang heeft harmonisatie conform een harmonisatieprotocol plaatsgevonden. Dit protocol hield - voor zover van belang - concreet in dat ‘mobiele medewerkers’, die bij [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] op grond van de daar geldende bedrijfsautoregeling voor een leaseauto hadden gekozen, per 1 januari 2013 onder de KPN leaseautoregeling zouden komen te vallen.
2.8.
De KPN leaseautoregeling, versie 2021-02 houdt - voor zover van belang - het volgende in:
“(…) 9. Overgangsregelingen
Alle medewerkers die op 31 januari 2021 in een leaseauto rijden of gebruik maken van het mobiliteitsbudget vallen onder de overgangsregeling. Zij worden getoetst op de volgende toekenningscriteria:
a) De kilometernorm zoals deze tot en met 31 januari 2021 van toepassing was: 20.000 zakelijke kilometers op jaarbasis exclusief woon-werk.
b) Functionele toekenning: op basis van de criteria zoals omschreven in hoofdstuk 2.2.
Naast bovenstaande criteria onderkennen we de volgende situaties:
c) Afspraken die gemaakt zijn o.b.v. een overgangsprotocol vanuit een insourcing naar KPN.
d) Schriftelijke afspraken waarin de auto of het mobiliteitsbudget arbeidsvoorwaardelijk wordt toegekend dan wel dat de leaseauto of het mobiliteitsbudget aantoonbaar tenminste 10 jaar onafgebroken ter beschikking is gesteld (peildatum 31 januari 2021). (…)
Indien je niet aan bovengenoemde situaties a, b, c of d voldoet dan vervalt je recht op een leaseauto. (…)”.
2.9.
Bij e-mail van 12 februari 2021 heeft KPN - voor zover van belang - het volgende aan [eiser] bericht:
“(…) Zoals je wellicht vernomen hebt via TeamKPN en via de mail die je aansluitend daarop ontvangen hebt, heeft KPN een nieuw vervoersbeleid vastgesteld. Onderdeel van dit vervoersbeleid is een nieuwe kilometernorm voor de toekenning van lease auto’s. In dit kader wordt voor de huidige lease rijders de oude kilometernorm gehanteerd om vast te stellen of de auto kan worden behouden. Voor de huidige lease auto rijders heeft deze toetsing plaatsgevonden, dus ook voor jou. (…)
Uit onze gegevens is gebleken dat je niet voldoet aan de kilometernorm welke behoort bij de toetsing van de huidige lease auto rijders. (…)
Dit betekent dat je in aanmerking komt voor de overgangsperiode welk twee jaar duurt. Deze start op 1-1-2021 en eindigt op 31-12-2022. (…)”.
2.10.
Bij e-mail van 10 maart 2021 heeft [eiser] - samengevat weergegeven - bezwaar gemaakt tegen de uitkomst van de toets omtrent het behoud van zijn leaseauto en aangegeven gebruik te willen maken van de interne klachtenprocedure van KPN.
2.11.
Bij brief van 23 juli 2021 heeft de klachtencommissie van KPN - voor zover van belang - het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
“(…) De primaire klacht is dat in de ogen van [eiser] de leaseauto arbeidsvoorwaardelijk is. Dit ziet de klachtencommissie niet in de bewijsstukken. (…) De commissie stelt vast dat, gegeven de inhoud van de regeling en op basis van de aangeleverde stukken, de regels van de nieuwe lease regeling correct zijn toegepast. Om die reden ziet de commissie geen aanleiding om de klacht van [eiser] gegrond te verklaren. (…)”.
2.12.
Bij brief van 9 augustus 2021 heeft KPN [eiser] - samengevat weergegeven - bericht dat zij het advies van de klachtencommissie van KPN overneemt en dat de uitkomst van de toets omtrent het behoud van de leaseauto voor [eiser] onveranderd blijft.
2.13.
Bij brief van 22 september 2022 heeft de gemachtigde van [eiser] KPN gesommeerd om het voornemen om [eiser] zijn leaseauto af te nemen in te trekken.
2.14.
Bij e-mail van 28 oktober 2021 heeft de gemachtigde van KPN aan de gemachtigde van [eiser] - samengevat weergegeven - bericht dat KPN haar besluit, waarbij is vastgesteld dat [eiser] de aanspraak op de leaseauto verliest, handhaaft.
3. De vordering
3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht te verklaren dat de door KPN aan [eiser] ter beschikking gestelde leaseauto onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden van [eiser] en dat KPN daarom het recht van [eiser] op die leaseauto niet eenzijdig mag wijzigen aangezien dit niet rechtsgeldig is, met veroordeling van KPN in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] naast de vaststaande feiten - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende ten grondslag.
3.2.1.
Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst is uitdrukkelijk overeengekomen dat de leaseauto onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden. [eiser] werd in de aanbiedingsbrief (zie 2.2.) immers uitdrukkelijk aangemerkt als ‘mobiele medewerker’ in de zin van de Mobiliteitsregeling.
3.2.2.
In lijn met het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976 (FNV/Pontmeyer) bestaat veel lagere rechtspraak, waaruit blijkt dat een leaseauto een arbeidsvoorwaarde is. Dat is in elk geval aan de orde als bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is overeengekomen dat de werknemer een leaseauto krijgt en daaraan geen voorwaarden zijn verbonden. In dit verband verwijst [eiser] naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 december 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5770. KPN verbond geen voorwaarden aan toekenning van een leaseauto aan [eiser] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, zodat van een voorwaardelijke toekenning van de leaseauto aan [eiser] in het geheel geen sprake is.
3.2.3.
KPN beroept zich ten onrechte op een kilometernorm. Die kilometernorm heeft te gelden als een eenzijdige beleidswijziging en dat kan een arbeidsvoorwaarde niet aantasten. KPN stelt bovendien ten onrechte dat op de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst een eenzijdig wijzigingsbeding van toepassing zou zijn. De arbeidsovereenkomst bevat namelijk geen eenzijdig wijzigingsbeding.
5. De beoordeling
5.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat de door KPN en daarvoor haar rechtsvoorgangster [naam bedrijf 1] (in het vervolg aan te duiden als KPN) aan hem ter beschikking gestelde leaseauto onvoorwaardelijk onderdeel uitmaakt van zijn arbeidsvoorwaarden. De kantonrechter begrijpt zijn vordering derhalve in die zin, dat hij vordert om voor recht te verklaren dat de door KPN aan [eiser] ter beschikking gestelde leaseauto onvoorwaardelijk onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden van [eiser] en dat KPN daarom niet tot eenzijdige wijziging van die arbeidsvoorwaarde mocht overgaan.
5.2.
Ter beoordeling ligt daarom voor het antwoord op de vraag of aan het door KPN aan [eiser] ter beschikking stellen van een leaseauto al dan niet voorwaarden waren verbonden.
5.3.
Het is van belang om allereerst vast te stellen binnen welk kader deze vraag moet worden beantwoord. Beide partijen refereren in dit verband aan het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:976 (FNV/Pontmeyer). In dit arrest heeft de Hoge Raad een aantal handvatten gegeven voor de beoordeling van de vraag of een niet contractueel vastgelegde afspraak een verkregen recht, en daarmee een arbeidsvoorwaarde, is geworden. In deze zaak beroept [eiser] zich echter niet op een dergelijke ‘bestendige gedragslijn’ van KPN, hetgeen door hem tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd is bevestigd. [eiser] stelt immers dat bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst uitdrukkelijk is overeengekomen dat de door KPN aan hem ter beschikking gestelde leaseauto (onvoorwaardelijk) onderdeel uitmaakt van de arbeidsvoorwaarden en beroept zich dus niet op een verkregen recht op grond van een door KPN jegens hem gedurende een bepaalde tijd gevolgde gedragslijn waarmee de leaseauto een recht en daarmee een arbeidsvoorwaarde is geworden. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de vraag of aan het door KPN aan [eiser] ter beschikking stellen van een leaseauto al dan niet voorwaarden waren verbonden, een uitlegkwestie is van hetgeen bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst op dat punt is overeengekomen en moet worden beantwoord aan de hand van het Haviltex-arrest (Hoge Raad van 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
5.4.
De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding van partijen is geregeld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Bij deze uitleg komt bovendien betekenis toe aan alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Daarbij kunnen ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst relevant zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg (HR 12 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX5572).
5.5.
Toepassing van dit toetsingskader in deze zaak leidt de kantonrechter tot het oordeel dat KPN aan het ter beschikking stellen van een leaseauto aan [eiser] voorwaarden had verbonden. Daartoe is het hiernavolgende redengevend.
5.6.
In de aanbiedingsbrief staat dat [eiser] volgens de criteria van de Mobiliteitsregeling in aanmerking komt voor die regeling en dat hij binnen de Mobiliteitsregeling is aangemerkt als ‘mobiele medewerker’. De aanbiedingsbrief verwijst derhalve uitdrukkelijk naar de criteria van de Mobiliteitsregeling. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de Mobiliteitsregeling van toepassing is.
5.7.
De Mobiliteitsregeling maakt in hoofdstuk 2 onderscheid tussen twee groepen medewerkers: ‘mobiele medewerkers’ en ‘kantoormedewerkers’. Alleen de eerste groep medewerkers komt in aanmerking voor een leaseauto. Vervolgens is in paragraaf 3.3 van de Mobiliteitsregeling bepaald dat ‘mobiele medewerkers’ een keuzemogelijkheid hebben. Zij kunnen kiezen voor een bedrijfsauto (leaseauto) óf bruto uitkering van hun mobiliteitsbudget. In het geval dat voor een bedrijfsauto wordt gekozen, bepaalt paragraaf 3.3.1 van de Mobiliteitsregeling dat de medewerker - door te kiezen voor een bedrijfsauto - gebruik maakt van de Bedrijfsautoregeling en dat de medewerker expliciet verklaart akkoord te gaan met de Bedrijfsautoregeling. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de Bedrijfsautoregeling van toepassing is.
5.8.
De Bedrijfsautoregeling vermeldt in hoofdstuk 3 de voorwaarden waaronder een bedrijfsauto kan worden toegekend. Een medewerker komt in aanmerking voor toekenning van een bedrijfsauto, indien dit naar het oordeel van de werkgever gezien het mobiele karakter van de functie van medewerker voor de bedrijfsuitoefening doelmatig is én de medewerker meer dan 15.000 zakelijke kilometers per jaar rijdt (paragraaf 3.1 van de Bedrijfsautoregeling) of indien dit naar het oordeel van de werkgever voor de bedrijfsuitvoering doelmatig is (paragraaf 3.2 van de Bedrijfsautoregeling).
5.9.
Nu KPN onweersproken heeft gesteld dat de Mobiliteitsregeling en de Bedrijfsautoregeling bij indiensttreding aan [eiser] ter beschikking zijn gesteld en [eiser] nadien bij het opnieuw aanvragen van een leaseauto steeds weer akkoord moest geven op de toepasselijke voorwaarden, is de kantonrechter van oordeel dat [eiser] aan de inhoud van de aanbiedingsbrief redelijkerwijs geen andere betekenis kon toekennen, dan dat hij als ‘mobiele medewerker’ was aangemerkt omdat hij aan de daarvoor geldende criteria van de Mobiliteitsregeling en de Bedrijfsautoregeling voldeed. [eiser] heeft onvoldoende (concrete) feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat hij mocht verwachten dat de leaseauto onvoorwaardelijk door KPN aan hem ter beschikking was gesteld. De stelling van [eiser] dat in de inleiding van de Mobiliteitsregeling staat dat die regeling onderdeel uitmaakt van het pakket flexibele arbeidsvoorwaarden van [naam bedrijf 1] doet aan dit oordeel niet af. Enerzijds volgt daar immers niet uit dat sprake is van onvoorwaardelijke arbeidsvoorwaarden en anderzijds moet de inleiding van de Mobiliteitsregeling in de context (zijnde de rest van de Mobiliteitsregeling én de Bedrijfsautoregeling) worden bezien.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de door [eiser] gevorderde verklaring voor recht wordt afgewezen.
5.11.
[eiser] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van KPN, die tot aan deze uitspraak worden begroot op € 498,00 aan salaris voor de gemachtigde van KPN (bestaande uit twee punten à € 249,00). De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, aangezien de proceskostenveroordeling hiervoor al een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich vooraf laten begroten. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten is ook toewijsbaar.
5.12.
De proceskostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.
5.13.
Hetgeen verder door partijen is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel en kan daarom onbesproken blijven.