Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2022:4916

Rechtbank Rotterdam
17-06-2022
28-06-2022
9542971
Verbintenissenrecht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Achterstallig loon en vakantiegeld na einde arbeidsovereenkomst

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2022-0754
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0754

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 9542971 CV EXPL 21-37585

datum uitspraak: 17 juni 2022 (bij vervroeging)

vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[eiser] ,

woonplaats: [woonplaats] ,

eiser,

gemachtigde: [gemachtigde] ,

tegen

[gedaagde] .,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats] ,

gedaagde,

gemachtigde: mr. N. Adrichem.

De partijen worden hierna ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1. De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

  • -

    de dagvaarding van 5 november 2021, met producties;

  • -

    het antwoord, met producties;

  • -

    het vonnis van 21 februari 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;

  • -

    de brief van [eiser] van 2 mei 2022, met producties;

  • -

    de e-mail van [gedaagde] van 13 mei 2022, met één bijlage.

1.2.

Op 16 mei 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij is [eiser] in persoon verschenen, vergezeld door de heer [persoon A] (vertrouwenspersoon) en bijgestaan door mr. M. Heeren namens de gemachtigde. Namens [gedaagde] is niemand ter zitting verschenen. Van hetgeen ter zitting is besproken is aantekening gehouden door de griffier.

2. De feiten

2.1.

[eiser] is met ingang van 1 augustus 2019 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van magazijnmedewerker op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.

2.2.

De gemachtigde van [gedaagde] heeft op 30 juli 2021 een brief aan [eiser] gezonden met - voor zover van belang - de volgende inhoud:

“(…) Op 31 juli 2021 eindigt jouw arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege (01 augustus 2019 – 31 juli 2021).

Hierbij laten wij namens [gedaagde] . je weten dat zij jouw arbeidsovereenkomst niet zullen verlengen. Dit houdt in dat je laatste werkdag (contractueel) zal zijn op 31 juli 2021.

(…)

De eindafrekening van salaris, salarisstroken, niet genoten vrije dagen en vakantiegeld zal plaatsvinden eind augustus 2021. (…)”

2.3.

[eiser] heeft [gedaagde] per brief van 1 september 2021 medegedeeld dat de toegezegde eindafrekening niet heeft plaatsgevonden en heeft voorts aanspraak gemaakt op een totaalbedrag van € 3.918,64, bestaande uit nog te ontvangen vakantiegeld en het salaris van de maand juli 2021.

2.4.

Bij brief van 16 september 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd binnen vijf dagen een totaalbedrag van € 5.366,79, inclusief buitengerechtelijke kosten en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 lid 1 BW, te voldoen.

3. Het geschil

3.1.

[eiser] eist samengevat:

  • -

    [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 5.366,78 met rente;

  • -

    [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten;

  • -

    het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

Het bedrag dat wordt geëist, bestaat uit een hoofdsom van € 3.918,64, de wettelijke verhoging van € 822,74 en buitengerechtelijke kosten van € 625,40.

3.2.

[eiser] baseert de eis op het volgende. [gedaagde] heeft verzuimd een eindafrekening op te maken naar aanleiding van het einde van de arbeidsovereenkomst tussen partijen op

31 juli 2021. [eiser] heeft uit dien hoofde nog recht op betaling van het salaris over de maand juli 2021 en vakantietoeslag over de periode van augustus 2019 tot en met juli 2021. [eiser] maakt op grond van artikel 7:623 lid 1 BW jo. artikel 7:625 lid 1 BW aanspraak op de wettelijke verhoging alsmede op vergoeding van buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 BW.

3.3.

[gedaagde] is het niet eens met de eis en voert het volgende aan. Aangezien [gedaagde] heer statutaire zetel te Amsterdam en haar hoofdvestiging te Hoofddorp heeft is niet de Rechtbank Rotterdam relatief bevoegd om van dit geschil kennis te nemen, maar de Rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. [eiser] heeft voor een bedrag van € 1.178,53 goederen van [gedaagde] gekocht, maar nooit betaald. Dit bedrag is in mindering gebracht op de eindafrekening, die per post aan [eiser] is gestuurd. Daarnaast is door een fout van de boekhouder van [gedaagde] elke maand te veel salaris gestort. De accountant van [gedaagde] heeft aan de hand hiervan een berekening gemaakt, waaruit volgt dat [eiser] nog een bedrag van € 973,39 van [gedaagde] tegoed heeft. Dat bedrag zal spoedig aan [eiser] worden overgemaakt. [gedaagde] betwist ten slotte de gevorderde rente en kosten, nu zij nimmer een brief van [eiser] heeft ontvangen.

3.4.

Bij brief van 2 mei 2022 heeft [eiser] een herberekening van het door [gedaagde] verschuldigde bedrag overgelegd. Dit overzicht sluit af op een aan [eiser] toekomend bedrag van € 4.278,58.

4. De beoordeling

4.1.

Nu [gedaagde] een beroep heeft gedaan op de relatieve onbevoegdheid van de kantonrechter te Rotterdam zal eerst dit verweer beoordeeld worden.

relatieve bevoegdheid

4.2.

[eiser] stoelt de relatieve bevoegdheid van de kantonrechter te Rotterdam op artikel 100 Rv. Op grond van dat artikel is in zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst mede bevoegd de rechter van de plaats waar de arbeid gewoonlijk wordt of laatstelijk gewoonlijk werd verricht. Die plaats dient aan de hand van de feitelijke omstandigheden van het geval te worden bepaald. [eiser] heeft in dit kader onbetwist aangevoerd dat hij tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst zijn werkzaamheden gewoonlijk heeft verricht vanuit het (toenmalige) filiaal van [gedaagde] aan de Giessenweg in Rotterdam. Dat betekent dat de kantonrechter op grond van artikel 100 Rv relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.

het uitstelverzoek van [gedaagde]

4.3.

[gedaagde] heeft per e-mail van vrijdagmiddag 13 mei 2022 om uitstel van de mondelinge behandeling van maandagochtend 16 mei 2022 verzocht. In deze e-mail heeft zij gesteld dat zij die dag is gebeld door de wederpartij met de mededeling dat op maandag 16 mei 2022 om 09.30 uur een zitting is gepland, maar dat zij het vonnis van 21 februari 2022 nooit heeft ontvangen vanwege het faillissement van PostNL-partner “Office Center” en dat zij en haar collega’s op maandag 16 mei 2022 verhinderd is wegens zittingen. De kantonrechter heeft het verzoek om uitstel niet op voorhand gehonoreerd, nu het gestelde in die e-mail niet zonder meer aanleiding gaf voor uitstel zonder medewerking van [eiser] en uit de e-mail niet bleek dat die medewerking was verzocht en verkregen. Dit is voorafgaand aan de zitting per e-mail aan partijen medegedeeld, waarbij tevens is aangegeven dat ter zitting zou worden besproken of niettemin aanleiding is voor een nadere aanhouding.

4.4.

Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiser] het volgende verklaard. De in de procedure overgelegde brief van 2 mei 2022 is per aangetekende post en per e-mail naar de gemachtigde van [gedaagde] toegestuurd. In deze brief wordt gerefereerd aan de op 16 mei 2022 geplande mondelinge behandeling. De brief is op 3 mei 2022 aangeboden aan de gemachtigde van [gedaagde] . Enkele dagen later is de gemachtigde van [eiser] gebeld door een medewerker van de gemachtigde van [gedaagde] met de mededeling dat nog een voorstel zou worden gedaan. Dat is vervolgens niet gebeurd. Op vrijdagochtend 13 mei 2022 is wederom contact opgenomen met de mededeling dat nog een voorstel zou worden gedaan. Ook die vrijdag is echter geen voorstel gekomen, maar in de middag wel een verzoek om nogmaals de bijlagen bij de brief/e-mail van 2 mei 2022 toe te sturen, aldus de gemachtigde van [eiser] .

4.5.

Tegen deze achtergrond acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat [gedaagde] de e-mail van 2 mei 2022 ontvangen heeft en zodoende in elk geval reeds vanaf dat moment op de hoogte was van (de datum van) de mondelinge behandeling. Als de gemachtigde van [gedaagde] én haar collega’s toen reeds verhinderd waren op 16 mei 2022 had het in de rede gelegen dat toen een gemotiveerd verzoek om uitstel was voorgelegd aan de wederpartij en de kantonrechter. Dat is niet gebeurd.

4.6.

Zonder nadere toelichting - die ontbreekt - valt ook overigens niet in te zien dat [gedaagde] niet op de hoogte had kunnen zijn van de mondelinge behandeling. De enkele stelling dat [gedaagde] de correspondentie van de griffie van deze rechtbank (het gaat dan zowel om de brief van 4 februari 2022 met het verzoek verhinderdata op te geven en de brief van 22 februari 2022 waarmee het vonnis aan haar is gestuurd) niet zou hebben ontvangen vanwege het faillissement van “Office Center” is daartoe onvoldoende. Niet alleen ontbreekt iedere onderbouwing van deze stelling maar ook had het op de weg van [gedaagde] gelegen om - indien zij daadwerkelijk na de op 3 februari 2022 ingediende conclusie van antwoord niets meer van de rechtbank had vernomen - contact met de griffie op te nemen en te informeren naar de stand van zaken in deze lopende procedure.

4.7.

Een en ander brengt mee dat de kantonrechter geen aanleiding heeft gezien om de behandeling te verzetten en dat deze dus op de geplande datum van 16 mei 2022 om 09.30 uur doorgang heeft gevonden. Uit het niet verschijnen van [gedaagde] heeft de kantonrechter de gevolgtrekking gemaakt die haar geraden acht.

de eindafrekening

4.8.

[eiser] heeft ter zitting gesteld dat hij eerst met de conclusie van antwoord de loonstroken heeft ontvangen. Aan de hand daarvan heeft hij een herberekening gemaakt van hetgeen [gedaagde] uit hoofde van de eindafrekening nog aan hem verschuldigd is. Uit die herberekening (die is gevoegd bij zijn brief van 2 mei 2022) volgt dat [gedaagde] aan salaris nog een totaalbedrag van € 4.278,58 aan hem verschuldigd is. Daarbij is uitgegaan van het door [gedaagde] genoemde salaris.

4.9.

De kantonrechter begrijpt dat het verschil in de berekeningen van [gedaagde] en [eiser] voorkomt uit netto inhoudingen op dit salaris die [gedaagde] heeft doorgevoerd, zoals een maandelijkse inhouding van € 55,- met de naam “inhouding divers”, en inhoudingen met de naam “te veel ontvangen loon” en “voorschot” alsmede uit het door [gedaagde] toegepaste belastingtarief over het vakantiegeld. [gedaagde] heeft de grond voor de inhoudingen niet, althans tegenover de betwisting door [eiser] , onvoldoende concreet onderbouwd. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat [eiser] goederen heeft gekocht van [gedaagde] die nog moesten worden afgerekend. Daarom wordt er in rechte van uitgegaan dat deze inhoudingen ten onrechte hebben plaatsgevonden. [gedaagde] heeft de juistheid van de herberekening van [eiser] verder niet meer betwist en de kantonrechter ziet ook geen aanleiding daaraan te twijfelen. Dat geldt mede voor het in de berekening toegepaste (bijzondere) belastingtarief over het vakantiegeld, temeer nu [eiser] ter zitting heeft verklaard dat het salaris bij [gedaagde] zijn enige inkomstenbron was.

4.10.

Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde] in beginsel een bedrag van

€ 4.278,58 uit hoofde van de eindafrekening aan [eiser] verschuldigd is. [eiser] heeft echter bij dagvaarding ter zake slechts een bedrag van € 3.918,64 gevorderd en heeft ter mondelinge behandeling medegedeeld dat hij zijn vordering voor wat betreft de hoofdsom uit proceseconomische overwegingen niet wenst te vermeerderen. Dat betekent dat aan hoofdsom een bedrag van € 3.918,64 wordt toegewezen. De wettelijke rente over dit bedrag is eveneens toewijsbaar, op de wijze zoals hierna vermeld.

wettelijke verhoging op grond van artikel 7:625 BW

4.11.

[gedaagde] heeft het achterstallige loon en vakantiegeld niet tijdig betaald en dit komt voor haar rekening en risico. Dat betekent dat [eiser] op terechte gronden aanspraak maakt op de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW. Uit de dagvaarding volgt dat [eiser] de gevorderde wettelijke verhoging heeft beperkt tot € 822,74. Dit bedrag zal worden toegewezen.

buitengerechtelijke incassokosten

4.12.

[eiser] vordert tevens vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Vooropgesteld wordt dat, indien in het geval van een schuldenaar die geen consument is deze schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser incassohandelingen heeft verricht waartoe hij in redelijkheid kon overgaan, de schuldenaar de volgens het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten genormeerde vergoeding is verschuldigd, ongeacht de aard en de omvang van de incassohandelingen. [eiser] heeft gesteld dat zijn gemachtigde op 1 en op 16 september 2021 een aanmaning aan (de gemachtigde van) [gedaagde] heeft gezonden. [gedaagde] heeft in reactie daarop weliswaar enerzijds gesteld nimmer een brief van [eiser] te hebben ontvangen, maar anderzijds dat zij wél heeft gereageerd en de vordering daarbij heeft betwist. Gelet op deze tegenstrijdigheid is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat er buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht die een vergoeding rechtvaardigen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten van € 625,40 komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en wordt dan ook toegewezen.

proceskosten

4.13.

[gedaagde] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser] tot vandaag vast op € 119,21 aan dagvaardingskosten, € 240,00 aan griffierecht en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 311,00). Dit is totaal € 981,21.

uitvoerbaarheid bij voorraad

4.14.

Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5. De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 3.918,64 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 11 september 2021 tot de dag van volledige betaling;

5.2.

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 822,74 aan wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW en € 625,40 aan buitengerechtelijke kosten

5.3.

veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de kant van [eiser] tot vandaag vastgesteld op € 981,21;

5.4.

verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Kalmthout en in het openbaar uitgesproken.

44487

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.