Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2022:5441

Rechtbank Rotterdam
04-07-2022
07-07-2022
9713422 / VZ VERZ 22-1749
Arbeidsrecht
Beschikking

Werknemer heeft onregelmatig opgezegd en is daardoor een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd. De kantonrechter ziet aanleiding om te matigen tot het wettelijk minimum van drie maanden.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2022-0778
TvPP 2022, afl. 5, p. 187
Sdu Nieuws Arbeidsrecht 2022/310
VAAN-AR-Updates.nl 2022-0778
Brightmine 2022-20008349

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zaaknummer: 9713422 / VZ VERZ 22-1749

Uitspraak: 4 juli 2022

Beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van:

[verzoekster]

gevestigd te [vestigingsplaats verzoekster],

verzoekster,

gemachtigde: mr. C.W.J.M. Jansen en mr. I. Azdad te Den Haag,

tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats verweerder],

verweerder,

gemachtigde: mr. V.G. Baran te Den Haag.

Partijen zullen hierna ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerder]’ worden genoemd

1 De procedure

1.1.

Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • -

    het verzoekschrift, ter griffie binnengekomen op 2 maart 2022, met producties 1 tot en met 18;

  • -

    het verweerschrift;

  • -

    de brief van 23 maart 2022 van [verweerder] met producties 1 en 2;

  • -

    de brief van 24 maart 2022 van [verzoekster] met aanvullende producties 19 tot en met 28.

1.2.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2022. Namens [verzoekster] zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door mr. Jansen en

mr. Azdad. Verder is [verweerder] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Baran als gemachtigde.

1.3.

Partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [verzoekster] (mr. Azdad) gebruik heeft gemaakt van pleitnotities. Deze zijn aan het procesdossier toegevoegd. Van hetgeen verder is besproken heeft de griffier aantekeningen gemaakt.

1.4.

De procedure is aangehouden, teneinde partijen in de gelegenheid te stellen tot een regeling in der minne te komen. Bij e-mail van 11 juni 2022 heeft de gemachtigde van [verzoekster] laten weten dat het partijen niet is gelukt tot een minnelijke regeling te komen en de kantonrechter verzocht vonnis te wijzen. [verweerder] heeft hierop bij e-mail van 13 juni 2022 gereageerd.

1.5.

De kantonrechter heeft de uitspraak van deze beschikking bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1.

[verzoekster] is een onderdeel van de [verzoekster] groep en opereert in de branche Uitleenbureaus waarbij zij zich toelegt op de terbeschikkingstelling van personeel aan de groepsmaatschappijen en/of gelieerde ondernemingen. De [verzoekster] groep is actief in verschillende branches en houdt zich onder andere bezig met rioolontstopping, containerverhuur, veegservice, het beheer van vastgoed en het reinigen en onderhouden van olieafscheiders en vetputten. Bij [verzoekster] zijn circa 85 werknemers werkzaam.

2.2.

[verweerder], geboren 19 oktober 1983, is sinds 1 november 2020 in dienst bij [verzoekster] op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden, eindigend van rechtswege op 31 oktober 2021. De functie van [verweerder] is Algemeen medewerker tegen een loon van (laatstelijk) € 2.600,00 bruto per maand (excl. 8% vakantietoeslag) op basis van 40 uur per week.

2.3.

In artikel A lid 4 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat de arbeidsovereenkomst in beginsel niet tussentijds kan worden opgezegd, tenzij in geval van opzegging door de werkgever toestemming is verkregen van de kantonrechter en in het geval van opzegging door de werknemer dit met wederzijds goedvinden geschiedt.

2.4.

Omdat [verzoekster] tevreden was over het functioneren van [verweerder], is het loon van [verweerder] in juli 2021 – op zijn verzoek – verhoogd van € 2.400,00 naar € 2.600,00 bruto per maand.

2.5.

Op 30 september 2021 heeft een gesprek tussen dhr. J. [naam 2] (accountmanager bij [verzoekster], hierna: [naam 2]) en [verweerder] plaatsgevonden waarin een verlenging van de arbeidsovereenkomst is besproken. Tijdens dat gesprek is aan [verweerder] de volgende brief aangeboden:

“Op 1 november 2020 is met u een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan voor de periode van 12 maanden. Deze overeenkomst eindigt 30 oktober 2021.

Wij willen deze arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd verlengen met een periode van 12 maanden zodat de overeenkomst nu komt te eindigen op 30 oktober 2022.

De overige voorwaarden zoals genoemd in de oorspronkelijke arbeidsovereenkomst van 1 november 2020 blijven onveranderd van kracht.

(…)”

Tijdens dit gesprek heeft [verweerder] de brief ondertekend.

2.6.

Bij e-mail van 26 oktober 2021 heeft [verweerder] het volgende aan [verzoekster] bericht:

“Via deze weg wil ik mijn ontslag indienen.

Mijn laaste werkdag zal zijn op 31 december 2021

Ik zal mezelf tot de laaste dag nog 100% inzetten”

2.7.

Naar aanleiding van voornoemde e-mail van [verweerder] heeft op 2 november 2021 een gesprek plaatsgevonden tussen [naam 1] (Algemeen directeur bij [verzoekster], hierna: [verzoekster]), [naam 2] en [verweerder]. Tijdens dat gesprek heeft [verzoekster] te kennen gegeven niet met de opzegging door [verweerder] in te stemmen. Daarnaast zijn tussen partijen afspraken gemaakt over de werkuren van [verweerder].

2.8.

Op 30 november 2021 heeft tussen [verweerder] en [verzoekster] de volgende

e-mailcorrespondentie plaatsgevonden:

[verweerder] aan [verzoekster]

Even een reminder voor mijn ontslag die ik heb ik op 23 okt

Zoals in het gesprek gezegd moest deze blijven staan

Ik heb een baan kunnen vinden met de uren die mij beter passen en meer salaris

Dus mijn laaste werkdag is 31 december

[verzoekster] aan [verweerder]

(…) In ons laatste gesprek, dinsdag 2 november jl., hebben we aangegeven dat we niet akkoord gaan met je ontslag, o.a. omdat je een contract voor bepaalde tijd hebt die eindigt op 30 oktober 2022.

Het is dus niet mogelijk om je contract eenzijdig op te zeggen.(…)”

2.9.

Per 1 januari 2022 heeft [verweerder] geen werkzaamheden meer voor [verzoekster] verricht.

3 Het verzoek

3.1.

[verzoekster] verzoekt om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, [verweerder] te veroordelen tot betaling aan [verzoekster] van een gefixeerde schadevergoeding van € 28.080,- bruto en een bedrag van € 1.055,80 aan vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 28.080,- bruto vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [verweerder] in de proceskosten met rente en nakosten.

3.2.

[verzoekster] heeft daarbij - samengevat - het volgende naar voren gebracht.

De eerste tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst bevat geen eenzijdige opzegmogelijkheid. De nieuwe arbeidsovereenkomst die door [verweerder] op 30 september 2021 is ondertekend, is onder dezelfde voorwaarden voortgezet. Desondanks heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst opgezegd. [verzoekster] heeft niet met de opzegging ingestemd. Dit betekent dat sprake is van een onregelmatige opzegging. Op grond van artikel 7:677 lid 4 jo. lid 1 BW is [verweerder] daarom een gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] verschuldigd, ter hoogte van € 28.080,- bruto. Dit bedrag bestaat uit het loon (incl. vakantietoeslag) dat [verweerder] zou hebben gekregen als de arbeidsovereenkomst had voortgeduurd (tot 30 oktober 2022).

Er zijn geen gronden aanwezig om de gefixeerde schadevergoeding te matigen. [verzoekster] heeft door de opzegging van [verweerder] daadwerkelijk grote schade geleden. [verweerder] heeft willens en wetens de financiële gevolgen van zijn opzegging aanvaard. Doordat [verweerder] niet eerlijk is geweest over zijn vertrek en [verzoekster] tot het laatste moment aan het lijntje te houden, heeft [verzoekster] niet kunnen anteciperen op het vertrek van [verweerder]. [verzoekster] heeft tot op heden geen vervanging kunnen regelen voor [verweerder], waardoor diensten wegens een gebrek aan mankracht niet konden worden vervuld. Hierdoor heeft [verzoekster] een groot aantal opdrachten moeten weigeren en heeft zij een verwachte omzet van minimaal € 166.666,- misgelopen. Daarnaast worden vetputten niet of te laat geledigd, worden andere werknemers extra belast en is van belang dat [verzoekster] in de eerste maanden heeft geïnvesteerd in een intensief intern opleidingstraject van [verweerder]. Tenslotte is van belang dat [verweerder] een nieuwe baan heeft gevonden met een hoger salaris.

4 Het verweer

4.1.

[verweerder] heeft verweer gevoerd dat strekt tot afwijzing van het verzoek tot toekenning van de gefixeerde schadevergoeding, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten. Voor het geval de gefixeerde schadevergoeding wordt toegewezen, heeft [verweerder] verzocht om de gefixeerde schadevergoeding te matigen.

4.2.

[verweerder] heeft daarbij - samengevat - het volgende naar voren gebracht.

[verweerder] heeft diverse malen bij [verzoekster] zijn onvreden geuit over een onwenselijke en onveilige werksituatie. Hier werd door [verzoekster] niets mee gedaan. [verweerder] is door [verzoekster] flink onder druk gezet om de nieuwe arbeidsovereenkomst te ondertekenen. [verweerder] heeft aan [verzoekster] ook te kennen gegeven dat hij de nieuwe arbeidsovereenkomst eigenlijk niet tegen de daarin gestelde voorwaarden wilde ondertekenen. Na het gesprek op 2 november 2021 heeft [verweerder] aan [verzoekster] laten weten tot eind 2021 te blijven werken. Bij [verweerder] is het gerechtvaardigd vertrouwen ontstaan dat het voor [verzoekster] duidelijk was dat 31 december 2021 zijn laatste werkdag zou zijn en dat die afspraak tussen partijen gold. Dit heeft te gelden als een instemming met de opzegging.

[verweerder] acht de verzochte gefixeerde schadevergoeding onredelijk en betwist bovendien de gestelde schade. [verzoekster] had voldoende tijd om op de opzegging van [verweerder] in te spelen. [verweerder] is op geen enkele wijze in staat om deze schadevergoeding aan [verzoekster] te voldoen en zal in voorkomend geval in grote financiële problemen komen.

5 De beoordeling

5.1.

Allereerst dient te worden beoordeeld of sprake is van een onregelmatige opzegging door [verweerder] van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst.

5.2.

In dat kader is van belang dat de (nieuwe) arbeidsovereenkomst ingaande op 31 oktober 2021 door [verweerder] op 30 september 2021 is ondertekend en dat daaraan ook daadwerkelijk uitvoering is gegeven doordat [verweerder] tot 31 december 2021 werkzaamheden voor [verzoekster] heeft verricht. Aanvankelijk heeft [verweerder] aangevoerd dat hij deze tweede arbeidsovereenkomst onder druk heeft getekend, maar tijdens de mondelinge behandeling heeft hij verklaard dat hij deze druk heeft ervaren vanuit zijn privésituatie en niet vanuit [verzoekster].

5.3.

Voor het eerst op 26 oktober 2021 heeft [verweerder] aan [verzoekster] laten weten dat hij zijn arbeidsovereenkomst wenst op te zeggen en dat hij zijn werkzaamheden zal blijven verrichten tot 31 december 2021. Op 2 november 2021 heeft vervolgens een gesprek tussen partijen plaatsgevonden waarbij [verzoekster] te kennen heeft gegeven niet met de opzegging door [verweerder] in te stemmen. In dat gesprek zijn tevens afspraken gemaakt over – onder andere – de werktijden van [verweerder] zodat deze beter waren te combineren met zijn privé-situatie. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verweerder] verklaard dat de gemaakte afspraken vervolgens niet door [verzoekster] zijn nagekomen en de werksituatie daardoor is verslechterd. Dit laatste wordt door [verzoekster] uitdrukkelijk betwist. Wat daar verder van zij, de verwijten die [verweerder] maakt zijn in dit kader niet relevant, nu [verweerder] immers de arbeidsovereenkomst niet wegens een dringende reden heeft opgezegd.

5.4.

Het verweer van [verweerder] dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat tussen partijen was overeengekomen dat [verweerder] tot 31 december 2021 in dienst zou blijven, volgt de kantonrechter niet. Uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen blijkt dat [verzoekster] duidelijk kenbaar heeft gemaakt niet met de opzegging in te stemmen. Dat [verweerder] het wegens een gebrek aan juridische kennis niet handig heeft aangepakt, kan in dit verband niet aan [verzoekster] worden tegengeworpen. Dit speelt echter wel een rol bij het beroep op matiging, zoals hieronder nader uiteengezet.

5.5.

De kantonrechter gaat er gelet op het voorgaande vanuit dat de arbeidsovereenkomst per 31 oktober 2021 is verlengd. Nu er op grond van de arbeidsovereenkomst geen mogelijkheid is om tussentijds op te zeggen én [verzoekster] niet met de opzegging heeft ingestemd, is sprake van een onregelmatige opzegging door [verweerder] in de zin van artikel 7:677 lid 4 BW.

5.6.

Op grond van artikel 7:677 lid 4 BW is [verweerder] vanwege de onregelmatige opzegging gehouden een gefixeerde schadevergoeding aan [verzoekster] te voldoen. De hoogte van deze schadevergoeding is gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. De kantonrechter kan de vergoeding, bedoeld in dit lid, matigen indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, maar tot niet minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden.

5.7.

Vast staat dat de arbeidsovereenkomst na 1 januari 2022 nog tien maanden (tot 31 oktober 2022) zou voortduren, zodat de vergoeding in beginsel tien maanden van het brutosalaris van [verweerder] bedraagt. De kantonrechter ziet in ieder geval aanleiding deze vergoeding te beperken tot het wettelijk minimum van het in geld vastgestelde loon van drie maanden, nu dit billijk voorkomt. Bij die afweging wordt de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.

Dat andere werknemers extra belast worden vanwege het eerdere vertrek van [verweerder] en het [verzoekster] niet direct lukte vervanging voor [verweerder] te regelen wil de kantonrechter wel aannemen, maar dat [verzoekster] één vacuümwagen gedurende ruim een jaar niet zal kunnen gebruiken omdat zij geen vervanging voor [verweerder] kan vinden en daardoor omzet is en zal mis(ge)lopen in de mate als door haar geschetst, acht de kantonrechter niet aannemelijk. [verzoekster] is een professionele organisatie met circa 85 werknemers in dienst en maakt deel uit van de grotere [verzoekster] groep. Zeker van een werknemer met een dergelijke omvang mag verlangd worden dat zij de bedrijfsvoering dusdanig organiseert dat zij de uitval of het vroegtijdig vertrek van een werknemer kan opvangen. Tevens weegt de kantonrechter mee dat het hier niet gaat niet om een baan waarbij een hoge mate van expertise of opleiding nodig is. Ook het relatief bescheiden inkomen van [verweerder] en de daarmee gepaard gaande grote financiële impact van het onverkort toewijzen van de volledige gefixeerde schadevergoeding spelen een rol. Tot slot wordt meegewogen dat als [verweerder] wel de noodzakelijke juridische kennis had, hij er naar verwachting voor zou hebben gekozen om niet onder de huidige voorwaarden de tweede arbeidsovereenkomst aan te gaan.

5.8.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [verweerder] gehouden is tot betaling aan [verzoekster] van een gefixeerde schadevergoeding ter hoogte van het in geld vastgestelde loon van drie maanden, te weten een bedrag van € 8.424,00 bruto (3 x € 2.808,00 bruto per maand incl. 8% vakantietoeslag). Dit bedrag zal worden toegewezen.

5.9.

De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen. [verzoekster] heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [verzoekster] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.

5.10.

De gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW wordt als onweersproken en op de wet gegrond toegewezen.

5.11.

Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen.

6 De beslissing

De kantonrechter:

veroordeelt [verweerder] om aan [verzoekster] te betalen een gefixeerde schadevergoeding als bedoeld in artikel 7:677 lid 4 BW ter hoogte van € 8.424,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening;

compenseert de proceskosten aldus dat partijen elk de eigen kosten dragen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beschikking is gegeven door mr. E.I. Mentink, kantonrechter, en heden in het openbaar uitgesproken.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.