RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 9260516 CV EXPL 21-19487
uitspraak: 28 januari 2022
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende in Rotterdam,
[eiser]
,
wonende in [woonplaats eiser],
eiser,
gemachtigde: mr. F.S.M. Oudijk te Arnhem,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] voorheen [handelsnaam],
statutair gevestigd in [vestigingsplaats gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.H. de Joode te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
- het exploot van dagvaarding van 25 mei 2021, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- het tussenvonnis van 9 augustus 2021, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2021. [eiser] is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. F.S.M. Oudijk. Namens [gedaagde] zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde mr. E.H. de Joode. Partijen hebben ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht. De gemachtigde van [eiser] heeft daarbij gebruik gemaakt van spreekaantekeningen, die aan het procesdossier zijn toegevoegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.3.
Na de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter [gedaagde] de gelegenheid geboden zich nader schriftelijk uit te laten en ter uitvoering daarvan heeft zij ter rolle van 4 november 2021 een akte genomen, waarbij verdere producties in het geding zijn gebracht.
1.4.
[eiser] heeft daarop gereageerd bij de akte genomen ter rolle van 2 december 2021, waarbij eveneens verdere producties zijn overgelegd.
1.5.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis vervolgens, na aanhouding ter rolle van 31 december 2021, nader bepaald op vandaag.
2. De vaststaande feiten
In deze procedure wordt uitgegaan van de volgende feiten.
2.1.
[eiser], geboren op [geboortedatum eiser], is op 10 april 2007 in dienst getreden bij [gedaagde], althans haar rechtsvoorgangster. Op dit moment bekleedt [eiser] de functie van ‘Analist 3’ voor 38,75 uur per week tegen een salaris van € 2.134,76 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Aan het slot van de door partijen getekende schriftelijke arbeidsovereenkomst is -voor zover thans van belang - het volgende opgenomen:
“In aanvulling op deze individuele arbeidsovereenkomst zijn de “Arbeidsvoorwaarden en huisregels van ALcontrol Laboratories” van toepassing hetgeen de werknemer reeds ter hand is gesteld.
De bepalingen opgenomen in de “Arbeidsvoorwaarden en regelingen ALcontrol Labatoria” zijn van toepassing zoals deze thans luiden en in de toekomst zullen luiden”.
2.3.
De invulling van de vakantietoeslag is uitgewerkt in de “Arbeidsvoorwaarden en regelingen ALcontrol Labatoria” (hierna: ‘Arbeidsvoorwaarden’). In artikel 1.3.7. van de Arbeidsvoorwaarden, versies 2015, 2016 en 2018, is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
Versie 2015
“1.3.7 Vakantietoeslag
Iedere medewerker heeft recht op vakantietoeslag, zijnde 8% van het basis (parttime) jaarsalaris. Het percentage zal worden aangepast aan de van overheidswege opgelegde normen. (…)”.
Versie 2016 m.i.v. 1 april 2016
“1.3.7 Vakantietoeslag
Iedere medewerker heeft recht op vakantietoeslag, zijnde 8% van het basis (parttime) jaarsalaris. Het percentage zal worden aangepast aan de van overheidswege opgelegde normen. Vakantietoeslag is al verdisconteerd in de percentages en bedragen ter zake de ploegendienst, verschoven diensten en ongemakkentoeslag. De vakantietoeslag wordt over deze toeslagen dus niet nog separaat uitbetaald. (…)”.
Versie 2018
“1.3.7 Vakantietoeslag
Iedere medewerker heeft recht op vakantietoeslag, zijnde 8% van het basis (parttime) jaarsalaris). Het percentage zal worden aangepast aan de van overheidswege opgelegde normen. Vakantietoeslag is al verdisconteerd in de percentages en bedragen ter zake de ploegendienst, verschoven diensten, de ongemakkentoeslag, overwerk en eventuele overige bruto vergoedingen met uitzondering van de compensatie eigen bijdrage voor medewerkers die thans deelnemen aan één van de eindloonregelingen van SYNLAB en die niet mee zij gaan in de overgang naar een gewijzigde (collectieve) pensioenregeling per 1 april 2014. De vakantietoeslag wordt over deze toeslagen dus niet nog separaat uitbetaald. (…)”.
2.4.
Op 31 maart 2016 heeft [gedaagde] per e-mail aan haar medewerkers medegedeeld dat [gedaagde] met de Ondernemingsraad overeenstemming heeft bereikt over de Arbeidsvoorwaarden met ingang van 1 april 2016. In deze e-mail zijn ook de belangrijkste wijzigingen opgenomen. In de e-mail is niet vermeld dat artikel 1.3.7 van de Arbeidsvoorwaarden is gewijzigd.
2.5.
Tijdens de overlegvergadering van de Ondernemingsraad van 20 september 2016 is tijdens de rondvraag - voor zover van belang - het volgende besproken:
“(…)- In de Arbeidsvoorwaarden is niet duidelijk vernoemd of de ploegentoeslag inclusief vakantiegeld is. Dit is wel het geval. (…)”.
2.6.
In het begeleidend schrijven van 16 april 2018 van [naam 1] namens [gedaagde] aan de Ondernemingsraad van [gedaagde] bij de Arbeidsvoorwaarden van 2018 is - voor zover van belang - het volgende vermeld:
“(…)* In het hoofdstuk vakantietoeslag zie 1.3.7 heb ik nog even expliciet overwerk als voorbeeld opgeschreven zodat daar geen onduidelijkheid over kan ontstaan. (…)”.
2.7.
[eiser] is sinds februari 2020 lid van de Ondernemingsraad van [gedaagde].
5. De beoordeling
5.1.
Tussen partijen is in geschil of [eiser] recht heeft op de vakantiebijslag over de ploegentoeslag, overwerkvergoeding en bonustoeslag vanaf 2016.
5.2.
Bij de beantwoording van die vraag zijn naar het oordeel van de kantonrechter de volgende uitgangspunten van belang.
5.2.1.
Op grond van artikel 15 lid 1 WML jegens de werkgever recht heeft op vakantiebijslag, “tenminste tot een bedrag van 8% van zijn ten laste van de werkgever toekomend loon”. In artikel 6 WML is het loonbegrip gedefinieerd als “de geldelijke inkomsten uit hoofde van de dienstbetrekking”. In dat artikel zijn uitzonderingen opgenomen met betrekking tot het loonbegrip, doch de ploegentoeslag, overwerkvergoeding en bonustoeslag, die onderwerp vormen van de onderhavige procedure worden niet genoemd bij die uitzonderingen, zodat de conclusie moet zijn dat [eiser] recht heeft op vakantiebijslag over bedoelde toeslagen.
5.2.2.
Ten aanzien van de vakantiebijslag over de overwerkvergoeding is tevens nog van belang dat de wet op dat punt per 1 januari 2018 is gewijzigd. Tot die tijd werd overwerk in artikel 6 lid 1 WML uitgezonderd van het loonbegrip, zodat de werknemer tot die datum geen recht had op vakantiebijslag over de overwerkvergoeding, doch sinds 1 januari 2018 is de werkgever ook vakantiebijslag verschuldigd over de overwerkvergoeding.
5.2.3.
Artikel 17 WML regelt het tijdstip van uitbetaling van de vakantiebijslag. De in het eerste lid neergelegde hoofdregel impliceert dat de vakantiebijslag jaarlijks in de maand juni aan de werknemer wordt uitbetaald. Blijkens het tweede lid kan van die hoofdregel bij publiekrechtelijke regeling of schriftelijke overeenkomst worden afgeweken, met dien verstande dat uitbetaling tenminste eenmaal per jaar dient te geschieden.
5.3.
[gedaagde] stelt zich primair op het standpunt dat zij altijd al vakantiebijslag heeft betaald over de ploegentoeslag, overwerkvergoeding en bonustoeslag en dat zij gebruik gemaakt heeft van de uitzondering in lid 2 van artikel 17 WML door de vakantiebijslag over die toeslagen maandelijks te betalen. Daarbij heeft zij tevens aangevoerd dat voldaan is aan de eis van een schriftelijke overeenkomst, gezien de met [eiser] afgesloten schriftelijke arbeidsovereenkomst en het daarin opgenomen dynamische incorporatiebeding ten aanzien van de Arbeidsvoorwaarden (zie r.o. 2.2).
5.4.
De kantonrechter deelt dit standpunt van [gedaagde] niet en daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4.1.
Zoals hiervoor (zie r.o. 2.3) ook al overwogen was in de Arbeidsvoorwaarden tot
1 april 2016 niet opgenomen dat de vakantiebijslag over de toeslagen verdisconteerd was in de percentages en dat de vakantietoeslag dus niet meer separaat werd uitbetaald. Nu gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] tot genoemde datum van 1 april 2016 op andere wijze schriftelijk met [eiser] is overeengekomen dat in afwijking van artikel 17 lid 1 WML de vakantiebijslag over de toeslagen maandelijks wordt uitbetaald, was [gedaagde] tot die datum dan ook niet gerechtigd om de vakantiebijslag maandelijks te betalen.
5.4.2.
Per 1 april 2016 is vervolgens artikel 1.3.7. van de Arbeidsvoorwaarden gewijzigd en vanaf dat moment was wél voldaan aan het vereiste van artikel 17 lid 2 WML. Wanneer [gedaagde] vanaf dat moment de vakantiebijslag over de toeslagen maandelijks is gaan betalen, zou dat geleid moeten hebben tot een verhoging van de toeslagen, doch daarvan is niets gebleken. In dat kader is tevens nog van belang dat uit de loonstroken die [gedaagde] aan [eiser] heeft verstrekt niet blijkt dat in de betaalde toeslagen de vakantiebijslag al verdisconteerd was. Op grond van artikel 7:626 BW en op grond van goed werkgeverschap dient [gedaagde] aan [eiser] een schriftelijke specificatie van het uitbetaalde loon te verstrekken, waaruit duidelijk blijkt waaruit het loonbedrag is samengesteld. Het moet voor [eiser] als werknemer namelijk voldoende duidelijk zijn dat [gedaagde] per loonbetaling ook de vakantiebijslag over de verschillende toeslagen uitkeert. De enkele stelling van [gedaagde] dat het een gangbare praktijk was dat de vakantietoeslag in de verschillende toeslagen was verdisconteerd en dat dit in 2016 enkel ter verduidelijking in de Arbeidsvoorwaarden is vastgelegd, kan niet tot de conclusie leiden dat het voor [eiser] voldoende duidelijk is geweest dat de vakantiebijslag over de toeslagen al aan hem werd uitgekeerd.
5.4.3.
Hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de vakantiebijslag over de verschillende toeslagen geldt evenzeer ten aanzien van de vakantiebijslag over het overwerk. Over de overwerkvergoeding was tot 1 januari 2018 geen vakantiebijslag verschuldigd, doch [gedaagde] stelt dat zij ook al voor die datum vakantiebijslag heeft betaald over de overwerkvergoeding. Ook daarvan blijkt echter niets uit de loonstroken, noch uit andere stukken. [gedaagde] is na de mondelinge behandeling op 8 oktober 2021 in de gelegenheid gesteld om stukken in het geding te brengen, waaruit blijkt dat zij van meet af aan vakantiebijslag heeft betaald over de verschillende toeslagen en de overwerkvergoeding, doch bij de hiervoor bedoelde akte heeft zij enkel een benchmark overzicht van de ploegentoeslagen in het geding gebracht en de concept Arbeidsvoorwaardenregeling 2018, maar uit die stukken blijkt niet dat [gedaagde] de vakantiebijslag ook al voor 2016 c.q. 2018 betaalde over de verschillende toeslagen en de overwerkvergoeding.
5.4.4.
De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken - zoals [eiser] ook al heeft gesteld in zijn antwoordakte van 2 december 2021 - dat de wijzigingen van de Arbeidsvoorwaarden in 2016 en 2018 niet zijn ingegeven door het verlangen van [gedaagde] om duidelijkheid te scheppen voor [eiser] en de rest van het personeel, maar zijn bedoeld als uitweg ter voorkoming van hogere loonkosten na de wijziging van de WML in 2018.
5.5.
Subsidiair heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de wijzigingen van de Arbeidsvoorwaarden in 2016 en 2018 correct zijn doorgevoerd en dat [eiser] aan die wijzigingen gebonden is, gezien het feit dat de Arbeidsvoorwaarden dynamisch in de arbeidsovereenkomst zijn geïncorporeerd.
5.6.
Ook die stellingen van [gedaagde] kunnen naar het oordeel van de kantonrechter niet leiden tot afwijzing van de vordering en daartoe is het volgende van belang.
5.6.1.
De vraag of de wijzigingen in 2016 en 2018 al dan niet correct zijn doorgevoerd en de vraag of [eiser] daaraan al dan niet gebonden is, kan naar het oordeel van de kantonrechter verder in het midden blijven. Immers, ook in het geval dat [eiser] aan die wijzigingen gebonden is omdat deze correct zijn doorgevoerd en de Arbeidsvoorwaarden dynamisch in de arbeidsovereenkomst zijn geïncorporeerd, geldt dat uit de WML volgt dat de werknemer recht heeft op vakantiebijslag over de ploegentoeslag, bonustoeslag en overwerkvergoeding. Het ligt dan op de weg van de werkgever om aan de werknemer duidelijk te maken dat de vakantiebijslag over die emolumenten daadwerkelijk betaald wordt, bijvoorbeeld door te vermelden en te specificeren op de loonstroken. Aan de verplichting om de vakantiebijslag over die emolumenten te betalen kan de werkgever dan niet ontkomen door simpelweg in de Arbeidsvoorwaarden op te nemen dat die aanspraak voortaan verdisconteerd is in de toeslagen c.q. de overwerkvergoeding, terwijl aan de bedragen die feitelijk worden uitbetaald aan de werknemer niets verandert. Op die wijze zouden de wettelijke aanspraken van de werknemer wel heel makkelijk omzeild kunnen worden.
5.6.2.
Bij het vorenstaande is tevens nog van belang dat de wijziging van de Arbeidsvoorwaarden zowel in 2016 als in 2018 de nodige vragen oproept. Zoals ook al hiervoor in de vaststaande feiten vermeld, lijkt het erop dat de Ondernemingsraad zich niet de consequenties van een en ander heeft gerealiseerd. Veelzeggend is de opmerking van de HR manager [naam 1] in haar e-mailbericht van 16 april 2018 aan de Ondernemingsraad dat zij “nog even expliciet overwerk als voorbeeld heeft opgeschreven” in het hoofdstuk vakantietoeslag zie 1.3.7. van de Arbeidsvoorwaarden.
5.7.
Ook de meer subsidiaire stelling van [gedaagde] dat de door haar betaalde salarissen en vergoedingen royaal zijn in vergelijking met andere branches en/of organisaties en dat toewijzing van de vordering van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kan haar naar het oordeel van de kantonrechter niet redden. Nog daargelaten dat de lat voor onaanvaardbaarheid in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW hoog ligt en de juistheid van haar stelling amper door [gedaagde] is onderbouwd, geldt ook overigens dat een eventueel royaal salaris [gedaagde] niet ontslaat van de verplichting om de WML correct na te leven.
5.8.
[gedaagde] heeft de vordering van [eiser] cijfermatig niet betwist, met dien verstande dat zij wel heeft aangevoerd dat de vordering met betrekking tot de vakantiebijslag over de overwerkvergoeding beperkt dient te worden tot de periode vanaf 1 januari 2018, gezien het feit dat toen de WML is gewijzigd en pas vanaf dat moment voor de werknemer aanspraak bestond op vakantiebijslag over de overwerkvergoeding. Hoewel dat standpunt van [gedaagde] op zichzelf genomen juist is, verhindert dat [gedaagde] uiteraard niet om ook al voor 2018 vakantiebijslag te betalen over de overwerkvergoeding. De WML geldt immers als minimumvergoeding en het staat de werkgever vrij daarvan ten gunste van de werknemer af te wijken. Dat is in casu kennelijk het geval, nu [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven dat de wetswijziging slechts een vastlegging is geweest van de al langer geldende praktijk, zodat [eiser] in de ogen van [gedaagde] ook in de periode voorafgaand aan de wetswijziging recht had op de vakantiebijslag. Nu - zoals hiervoor ook al overwogen - niet gebleken is dat de vakantiebijslag over de overwerkvergoeding is betaald, bestaat er geen aanleiding om de vordering op dit punt te beperken vanaf 1 januari 2018.
5.9.
Op grond van vorenstaande overwegingen is het door [eiser] gevorderde bruto bedrag van € 3.053,82 toewijsbaar. De omstandigheid dat andere werknemers van [gedaagde] - in het geval van een toewijzend vonnis - een vergelijkbare vordering als die van [eiser] zullen instellen en dat dit grote financiële gevolgen voor [gedaagde] zal hebben, zoals [gedaagde] heeft gesteld, kan niet tot een andere conclusie leiden, ook niet als dit voor [gedaagde] - kennelijk - grote financiële gevolgen zal hebben, nog daargelaten dat die stelling niet met concrete cijfers is onderbouwd.
5.10.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 18 februari 2021, gezien de sommatie van de toenmalige gemachtigde van [eiser] d.d. 11 februari 201 (productie 7 bij dagvaarding). Voor toewijzing van de wettelijke rente vanaf een eerdere datum bestaat geen aanleiding, nu niet gebleken is dat [eiser] vóór die datum aanspraak heeft gemaakt op betaling van de achterstallige vakantiebijslag.
5.11.
In de omstandigheid dat [eiser] pas in een betrekkelijk laat stadium [gedaagde] heeft aangesproken tot betaling van de achterstallige vakantiebijslag ziet de kantonrechter aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 10%.
5.12.
[eiser] maakt voorts aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vergoeding waarop ingevolge het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aanspraak kan worden gemaakt, zal worden berekend aan de hand van de toewijsbare hoofdsom. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 427,30.
5.13.
[gedaagde] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] veroordeeld, die tot aan dit vonnis worden begroot op € 357,77 aan verschotten (bestaande uit € 117,77 aan explootkosten en € 240,00 aan griffierecht) en € 654,00 (drie punten à € 218,00) aan salaris voor de gemachtigde van [eiser].
5.14.
De veroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het verzoek daartoe op de wet is gegrond en er geen redenen zijn het niet in te willigen.