[gedaagde02] is in persoon verschenen, mede namens [gedaagde03] en als vertegenwoordiger van [gedaagde01] .
De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’ en ‘ [gedaagde01] ’ genoemd. Waar nodig zullen
[gedaagde02] en [gedaagde03] afzonderlijk bij naam worden genoemd.
1.
Het verdere verloop van de procedure
1.1.
Het dossier bestaat verder uit de volgende processtukken:
-
het vonnis van 8 april 2022;
-
de akte van [eiser01] van 2 juni 2022;
-
de rolbeslissing van 29 juli 2022 waarbij [gedaagde01] in de gelegenheid is gesteld om op de akte van [eiser01] te reageren.
2.
De verdere beoordeling
2.1.
Verwezen wordt naar hetgeen in het vonnis van 8 april 2022 is overwogen en beslist. De inhoud van dat vonnis wordt hier als overgenomen beschouwd.
2.2.
In het tussenvonnis van 8 april 2022 is [eiser01] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stelling van [gedaagde01] dat het in februari 2021 overgemaakte bedrag van € 660,00 ziet op een voorschot op het loon voor de maand februari 2021.
2.3.
[eiser01] heeft in het kader van het leveren van tegenbewijs bij haar akte van 2 juni 2022 alsnog betoogd dat een voorschot op het loon schriftelijk moet worden vastgelegd en dat verrekening van een voorschot op grond van artikel 7:632 lid 1 aanhef onder c BW alleen is toegestaan als schriftelijk blijkt dat er sprake is van een voorschot op het loon. Het door [gedaagde01] overgelegde bewijs bestaat echter alleen uit een bankafschrift met daarop het woord ‘voorschot’ als betaalomschrijving vermeld. Hieruit kan, volgens [eiser01] , niet zonder meer worden afgeleid dat hij heeft ingestemd met de ontvangst van deze betaling als zijnde een voorschot op het loon, althans het deel van het loon dat per bank wordt uitbetaald.
2.4.
[eiser01] heeft verder gesteld dat over een voorschot op het loon belastingen en premies moeten worden afgedragen, maar dat uit de door [gedaagde01] overgelegde loonspecificatie niet blijkt dat over de maand februari 2021 meer belasting en premie is afgedragen dan over het gebruikelijke SV-loon van € 1.812,70 per maand dat op 24 februari 2021 is uitbetaald. Het bedrag dat door [gedaagde01] als voorschot wordt gekwalificeerd is hierin niet meegenomen en kan om die reden volgens [eiser01] ook daarom niet als voorschot op het loon worden gekwalificeerd.
2.5.
Verder heeft [eiser01] erop gewezen dat [gedaagde01] niet heeft weersproken dat de door [eiser01] overgelegde schermprint van een excel bestand ziet op een deel van het loon dat contant werd uitbetaald. [gedaagde01] heeft in de procedure slechts gesteld dat het overzicht geen betrekking heeft op de maanden februari 2021 en mei 2021, maar op de maand juli 2020. Tegelijkertijd heeft [gedaagde01] gesteld, aldus [eiser01] , dat elke maand een loonberekening wordt gemaakt en een loonspecificatie wordt uitgedraaid aan de hand waarvan werknemers worden uitbetaald. Daarmee bevestigt [gedaagde01] dat de overgelegde loonspecificatie niet betrouwbaar is. Immers worden de contant uitbetaalde uren van de maand juli 2020 niet op de loonspecificatie van de maand juli 2020 vermeld.
2.6.
De vraag die nu ter beantwoording voorligt is of [eiser01] in het door hem te leveren tegenbewijs is geslaagd. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
2.7.
[gedaagde01] is in de rolbeslissing van 29 juli 2022 in de gelegenheid gesteld om op de akte van [eiser01] te reageren, maar heeft geen gebruik van deze gelegenheid gemaakt. [gedaagde01] heeft de nadere stellingen van [eiser01] daarmee onweersproken gelaten.
2.8.
[eiser01] heeft zich nader beroepen op artikel 7:632 BW. Dit artikel bepaalt -kort gezegd- dat een werkgever het door hem verschuldigde loon mag verrekenen met een voorschot op het loon, als daarvan schriftelijk blijkt. Gesteld noch gebleken is dat aan dit vereiste is voldaan. Het bankafschrift met daarop de vermelding ‘voorschot’ is daartoe naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende.
Door [eiser01] is verder onbetwist gesteld dat over de maand februari 2021 niet meer belasting en premie is afgedragen dan over het gebruikelijke SV-loon over die maand. Als sprake was geweest van een uitbetaald voorschot bovenop het reguliere loon van die maand, had dit wel het geval moeten zijn. [eiser01] heeft onder verwijzing naar de door hem als productie 5 bij dagvaarding overgelegde excelsheet onbetwist gesteld dat een deel van het loon van de maand juli 2020 contant werd betaald. [gedaagde01] heeft niet weersproken dat dit deel van het loon niet voorkomt op de door [eiser01] als productie 6 bij repliek overgelegde loonspecificatie over de maand juli 2020. Dit maakt dat niet van de juistheid van de loonspecificaties van [gedaagde01] kan worden uitgegaan.
Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat [eiser01] de voorshands bewezen geachte stelling van [gedaagde01] dat het bedrag van € 660,00 ziet op een voorschot op het loon voor de maand februari 2021 voldoende heeft ontzenuwd. [eiser01] is daarom geslaagd in het hem opgedragen tegenbewijs.
2.9.
Dit betekent dat niet vaststaat dat het bedrag van € 660,-- ziet op een voorschot voor het loon over de maand februari 2021. [gedaagde01] was dan ook niet gerechtigd om dit bedrag bij het einde van de arbeidsovereenkomst te verrekenen met het loon over de maand mei 2021 (te weten de periode 1 mei tot en met 12 mei 2021). Hetgeen [eiser01] onder I. heeft gevorderde zal daarom worden toegewezen, in die zin dat [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 660,-- netto.
wettelijke verhoging
2.10.
De wettelijke verhoging is bedoeld als prikkel voor de werkgever om het loon op tijd te betalen, zodat de werknemer daarover tijdig kan beschikken. Omdat [gedaagde01] het salaris van [eiser01] zonder gegronde reden niet tijdig heeft betaald en bovendien geen afzonderlijk verweer tegen de gevorderde wettelijke verhoging heeft gevoerd, zal de wettelijke verhoging van 50% eveneens worden toegewezen.
wettelijke rente
2.11.
De vordering tot betaling van de wettelijke rente over de loonvordering en de wettelijke verhoging is als onbetwist en op de wet gegrond eveneens toewijsbaar.
proceskosten
2.12.
[gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] krijgen voor het grootste deel ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op € 129,45 aan dagvaardingskosten, € 85,00 aan griffierecht en
€ 372,00 aan salaris voor de gemachtigde (3 punten x € 124,-- tarief). Dit is totaal € 586,45. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet [gedaagde01] ook een bedrag betalen van € 124,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen voor de betekening van de uitspraak. In dit vonnis hoeft hierover geen aparte beslissing te worden genomen (ECLI:NL:HR:2022:853).
uitvoerbaarheid bij voorraad
2.13.
Dit vonnis wordt, zoals gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.
De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser01] te betalen het volledige salaris over de maand mei 2021, zijnde een bedrag van € 660,00 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging over dit bedrag in de zin van artikel 7:625 BW van 50% en te vermeerderen met wettelijke rente over het verhoogde bedrag vanaf de dag van opeisbaarheid van de bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt [gedaagde01] , [gedaagde02] en [gedaagde03] hoofdelijk des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd in de proceskosten, aan de kant van [eiser01] tot vandaag vastgesteld op € 586,45;
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken.
426
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: