De kantonrechter begreep uit het verzoekschrift dat [naam01] zijn verzoeken primair baseert op ‘overgang van onderneming’ en subsidiair op ‘opvolgend werkgeverschap’ zoals bedoeld in artikel 7:668a lid 2 BW, maar op de zitting is namens [naam01] uitdrukkelijk gezegd dat de grondslag van het verzoek ‘opvolgend werkgeverschap’ is. Op de zitting heeft [naam01] dit met de volgende stellingen en standpunten ingevuld:
[afkorting naam bedrijf01] moet redelijkerwijs worden geacht de opvolger te zijn van de werkgever die [naam01] vóór 1 januari 2022 had ten aanzien van de verrichte arbeid. De arbeid betreft de werkzaamheden als directeur/manager die [naam01] verrichtte voor de twee ‘ [afkorting naam bedrijf01] ’ uitzendbureaus in Schiedam en Alphen aan den Rijn die hij ongewijzigd heeft voortgezet per 1 januari 2022 op grond van de arbeidsovereenkomst met [afkorting naam bedrijf01] .
Materieel was sprake van een arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en BU en [naam bedrijf02] ., omdat [naam01] voor BU en [naam bedrijf02] . persoonlijk de functie van directeur vervulde en [naam holding01] 100% eigenaar én bestuurder is van beide werkmaatschappijen.
Als de arbeidsovereenkomst tussen [naam holding01] en [naam01] niet aangemerkt kan worden als een arbeidsovereenkomst tussen [naam01] en BU en [naam bedrijf02] ., dan laat dit onverlet dat [naam01] de arbeid voor BU en [naam bedrijf02] . verrichtte op basis van een arbeidsovereenkomst met [naam holding01] .
Voor het antwoord op de vraag of [afkorting naam bedrijf01] per 1 januari 2022 ten aanzien van de verrichte arbeid aangemerkt dient te worden als opvolgend werkgever zoals bedoeld in artikel 7:668a lid 2 BW maakt het niet uit of de arbeid tot die datum in het kader van een arbeidsovereenkomst met een derde werd verricht.
Zelfs als er een andere arbeidsverhouding bestond tussen BU en [naam bedrijf02] . enerzijds en [naam01] anderzijds dan een arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld een overeenkomst van opdracht, dan nog is sprake van arbeid waarvoor [afkorting naam bedrijf01] redelijkerwijs als opvolgend werkgever moet worden aangemerkt. Het opvolgend werkgeverschap in de zin van artikel 7:668a lid 2 BW is niet beperkt tot arbeid in het kader van een arbeidsovereenkomst, maar kan ook op arbeid zien die in het kader van een andere arbeidsverhouding wordt verricht.
Bovendien geldt dat de franchiseovereenkomst tussen [naam bedrijf] en BU en [naam bedrijf02] . als een arbeidsovereenkomst tussen [naam bedrijf] en [naam01] gekwalificeerd moet worden. Feitelijk was er sprake van een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 7:610 BW tussen [naam bedrijf] en [naam01] .