RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 10451721 VZ VERZ 23-4840
datum uitspraak: 27 juni 2023
Beschikking van de kantonrechter
[verzoekster01]
(hierna: ‘werkneemster’),
woonplaats: [woonplaats01] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.A.M.H. Vink,
[verweerder01]
(hierna: ‘werkgever’),
die handelt onder de naam
[handelsnaam01]
,
woonplaats: [woonplaats02] ,
verweerder,
die zelf procedeert.
2.
Het geschil
2.1.
Werkneemster is op 1 januari 2023 in dienst getreden bij werkgever in de functie van verkoper administratie, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van vijf maanden, voor € 4.000,00 bruto in de maand. Werkneemster stelt ten onrechte op staande voet ontslagen te zijn. Werkneemster legt zich daarbij neer, in die zin dat zij niet vraagt om vernietiging van het ontslag op staande voet. Zij verzoekt:
1. voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is gegeven door werkgever en werkgever te veroordelen een billijke vergoeding aan haar te betalen van € 8.600,00 bruto, met rente,
en werkgever te veroordelen aan haar te betalen:
2. een gefixeerde schadevergoeding van € 8.640,00 bruto, met rente;
3. een transitievergoeding van € 555,56 bruto, met rente;
4. het opgebouwde vakantiegeld van € 960,00 bruto, met rente;
5. € 8.000,00 bruto aan loon over de maanden februari en maart 2023;
6. € 2.880,00 bruto aan wettelijke verhoging en de wettelijke verhoging vanaf 13 april 2023;
7. € 1.069,40 aan buitengerechtelijke incassokosten, met rente;
8. € 34,29 aan wettelijke rente over de vorderingen 5. en 6. te betalen en de wettelijke rente over die vorderingen vanaf 13 april 2023;
9. de proceskosten.
2.2.
Werkgever voert verweer.
2.3.
Als dit voor de beoordeling van belang is, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee werkneemster haar verzoeken en werkgever zijn verweer onderbouwt.
3.
De beoordeling
3.1.
In geschil is de vraag of het ontslag op staande voet al dan niet terecht is geweest. Daarvoor geldt als uitgangspunt artikel 7:677 lid 1 BW dat bepaalt dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Bij de beoordeling of sprake is van een rechtsgeldige dringende reden voor ontslag op staande voet stelt de kantonrechter voorop dat dit ontslag een ultimum remedium is. Gelet op de verstrekkende gevolgen van zo’n ontslag voor de werknemer mag dit alleen bij uitzondering worden gegeven.
3.2.
Werkneemster vraagt voor recht te verklaren dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig aan haar is gegeven. De kantonrechter wijst dit verzoek toe. Het ontslag op staande voet is inderdaad niet rechtsgeldig gegeven.
3.3.
De werkgever noemt in zijn brief van 13 maart 2023 twee redenen om werkneemster op staande voet te ontslaan, namelijk: ‘misbruik bedrijf informatie kopiëren gegevens’ en ‘werkweigering’. Hoewel werkneemster betwist dat zij deze brief heeft ontvangen – werkgever heeft overigens ter zitting wel het verzendbewijs getoond waaruit blijkt dat de brief op 13 maart tweemaal per aangetekende post aan het adres van werkneemster is verzonden – zal de kantonrechter hierna veronderstellenderwijs uitgaan van de tekst van deze ontslagbrief, aangezien werkneemster hierdoor niet benadeeld wordt, gelet op het oordeel over het ontslag op staande voet. Werkneemster betwist dat zij bedrijfsinformatie ‘gestolen’ heeft en/of gegevens heeft gekopieerd en/of daarvan misbruik heeft gemaakt. Deze verwijten zijn niet komen vast te staan. Werkgever heeft niet aangetoond dat werkneemster dit heeft gedaan. Dat werkneemster werk geweigerd heeft is evenmin gebleken. Op 19 januari 2023 heeft werkneemster een ongeluk gehad en zij stelt dat zij als gevolg van whiplashklachten daarna niet meer kon werken. Haar pogingen om voor enkele uren het werk te hervatten zijn niet gelukt. Het is aan werkgever om dan de bedrijfsarts in te schakelen, zeker als hij, en daar lijkt de reden ‘werkweigering’ op neer te komen, niet gelooft dat werkneemster niet arbeidsongeschikt was en dat zij dus zonder goede reden wegbleef van haar werk. Werkgever heeft echter geen bedrijfsarts ingeschakeld, ook niet nadat werkneemster veel langer dan zij volgens werkgever aanvankelijk gezegd zou hebben, weg bleef van het werk. Of werkneemster daadwerkelijk niet in staat was om te komen werken is dus niet door degene die bevoegd is dit vast te stellen (de bedrijfsarts) vastgesteld, terwijl er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel. Van werkweigering is dus geen sprake.
3.4.
De vraag of het ontslag onverwijld is gegeven en of de ontslagbrief werkneemster heeft bereikt kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
3.5.
Het verschuldigde loon over februari en periode tot het ontslag op staande voet op 13 maart 2023 is niet betaald. Dit gaat om een bedrag van 13/31ste van € 4.000,- =
€ 1.677,42 (maart) + € 4.000,- (februari) = € 5.677,42 bruto.
gefixeerde schadevergoeding
3.6.
Zoals hiervoor is geoordeeld is het ontslag op staande voet dat werkgever aan werkneemster gegeven heeft niet rechtsgeldig gegeven. Werkgever moet daarom aan werkneemster een vergoeding betalen gelijk aan het loon dat werkneemster nog gekregen zou hebben tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben als werkneemster niet op staande voet zou zijn ontslagen, vanaf 14 maart tot 1 juni 2023 dus, de datum waarop haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege afloopt. Dit gaat in totaal om een bedrag van € 10.322,58 bruto (€ 2.322,58 + 2 x € 4.000,-).
3.7.
Werkneemster heeft recht op 8% vakantiegeld. Over de maanden januari tot en met mei 2023 is dit, over het loon/gefixeerde schadevergoeding van in totaal € 20.000,00 bruto, € 1.600,00 bruto. Het verzoek van werkneemster werkgever te veroordelen dit aan haar te betalen wordt toegewezen.
3.8.
Werkgever heeft het loon over de maanden februari en maart nog niet, en dus te laat, betaald. Werkneemster vordert over dit loon de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 Burgerlijk Wetboek. De kantonrechter ziet in de omstandigheden aanleiding de wettelijke verhoging ambtshalve te matigen tot 10%. Dit komt neer op een bedrag van
€ 567,74 bruto over het toegewezen bedrag aan achterstallig loon ad = € 5.677,42 bruto.
3.9.
Bij het matigen van de wettelijke verhoging tot 10% speelt een rol dat werkgever een klein bedrijf heeft en stelt, en werkneemster niet lijkt te betwisten, dat hij ernstige financiële problemen heeft. Daarnaast speelt bij de beslissing tot matiging van de wettelijke verhoging een rol dat werkneemster slechts zeer kort voor werkgever heeft gewerkt, omdat zij na een kleine drie weken na aanvang van haar arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt is geworden door een auto-ongeluk in de privé sfeer, terwijl haar werkgever het loon als gevolg van de onderhavige beslissing dient te betalen tot einde arbeidsovereenkomst. Een verhoging van 10% op het niet betaalde loon is gelet op het voorgaande voldoende.
3.10.
Werkneemster heeft wel recht op een transitievergoeding van € 555,56 bruto. Dit bedrag is niet weersproken en haar verzoek werkgever dit te laten betalen wordt toegewezen.
3.11.
Het is op zichzelf ernstig verwijtbaar dat werkgever werkneemster zonder deugdelijke reden op staande voet ontslagen heeft en het salaris vanaf februari 2023 niet heeft betaald. In principe rechtvaardigt dat dit werkgever aan werkneemster een billijke vergoeding betaalt. De kantonrechter ziet echter aanleiding deze billijke vergoeding vast te stellen op 0. In dit oordeel speelt mee dat werkneemster recht heeft op in totaal € 20.000,00 aan loon vermeerderd met 8% vakantietoeslag (over de maanden januari tot en met mei 2023), alsmede de transitievergoeding, en dat daartegenover hooguit twee weken werk staat. Werkneemster is immers op 1 januari 2023 in dienst getreden, zij heeft op 19 januari 2023 een auto-ongeluk gehad, tussendoor is zij nog twee dagen ziek geweest. Daar komt bij dat werkneemster op enig moment het dreigement geuit heeft werkgever te ‘verklikken’ bij de Belastingdienst. Dit heeft de verhoudingen (verder) op scherp gezet. Een billijke vergoeding is gelet op een ander niet op zijn plaats.
buitengerechtelijke incassokosten
3.12.
De pogingen van werkneemster om de haar vordering op werkgever buiten de rechter om te incasseren bestaat uit niet meer dan een enkele sommatie. De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 1.069,40 waar werkneemster om vraagt is daarom niet op zijn plaats. Dat verzoek wordt daarom afgewezen.
3.13.
Werkgever moet in totaal dus € 5.677,42 bruto (3.5) + € 10.322,58 bruto (3.6.) + € 1.600,00 (3.7.) + € 567,74 (3.8) + € 555,56 (3.10) = € 18.723,30 bruto aan werkneemster betalen. Om de renteberekening niet onnodig ingewikkeld te maken, wordt de wettelijke rente over dit gehele bedrag toegewezen per 1 juni 2023 (de dag waarop de arbeidsovereenkomst geëindigd zou zijn als werkneemster niet op staande voet ontslagen zou zijn).
3.14.
Werkgever krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. Deze kosten bedragen tot vandaag € 86,00 aan griffierecht en € 396,50 aan loon voor de gemachtigde van werkneemster (de helft van het gebruikelijke bedrag omdat de gemachtigde niet op de zitting verschenen is), bij elkaar dus € 482,50. Hierover is wettelijke rente verschuldigd vanaf veertien dagen na het wijzen van deze beschikking.
3.15.
Deze beschikking wordt, zoals werkneemster verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit betekent dat als deze zaak aan een hogere rechter wordt voorgelegd, werkneemster in afwachting van de uitspraak van die hogere rechter wel alvast kan afdwingen dat werkgever betaalt waartoe hij in deze beschikking veroordeeld wordt.
4.
De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
verklaart voor recht dat werkgever werkneemster niet rechtsgeldig op staande voet ontslagen heeft;
4.2.
veroordeelt werkgever om € 18.723,30 bruto aan werkneemster te betalen, met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf 1 juni 2023 tot aan de dag dat dit bedrag volledig is betaald;
4.3.
veroordeelt werkgever in de proceskosten, tot vandaag aan de kant van werkneemster vastgesteld op € 482,50, met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek vanaf veertien dagen na het wijzen van deze beschikking tot aan de dag dat dit bedrag volledig betaald;
4.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Frikkee en in het openbaar uitgesproken.
686