Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2023:6697

Rechtbank Rotterdam
24-07-2023
08-08-2023
10542975
Arbeidsrecht
Kort geding

Toewijzing achterstallig loon tijdens ziekte, waarvan hoogte vaststaat; wettelijke verhoging van 50% toegewezen.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2023-0992
VAAN-AR-Updates.nl 2023-0992

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummer: 10542975 VV EXPL 23-269

datum uitspraak: 24 juli 2023

Vonnis in kort geding van de kantonrechter

in de zaak van

[eiser01] ,

woonplaats: [woonplaats01] ,

eiser,

gemachtigde: mr. N. van Ham,

tegen

1 Fàilte B.V.,

vestigingsplaats: Vlaardingen,

gedaagde sub 1,

gemachtigde: mr. A.J.C. van Bemmel,

2. Kil B.V. ,

vestigingsplaats: Vlaardingen,

gedaagde sub 2,

gemachtigde: mr. A.J.C. van Bemmel.

De partijen worden hierna ‘ [eiser01] ’, ‘Fàilte’ en ‘Kil’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

  • -

    de dagvaardingen van 23 en 27 juni 2023, met bijlagen;

  • -

    de akte van [eiser01] ten behoeve van de mondelinge behandeling, met een bijlage;

  • -

    de brief van Fàilte en Kil van 11 juli 2023, met bijlagen;

  • -

    de spreekaantekeningen van de gemachtigde van Fàilte en Kil;

  • -

    de akte houdende wijziging/vermeerdering van de eis van [eiser01] .

1.2.

Op 12 juli 2023 is de zaak tijdens een mondelinge behandeling met partijen besproken. Daarbij waren aanwezig [eiser01] met zijn echtgenote, zijn gemachtigde en mr. R. van Heusden en namens Fàilte en Kil de heer [naam01] met de gemachtigde van Fàilte en Kil.

2 De feiten

2.1.

Fàilte drijft een horecaonderneming bestaande uit een restaurant onder de handelsnaam ‘ [restauarant01] ’ in Vlaardingen.

2.2.

Met ingang van 1 juli 2018 is [eiser01] bij Fàilte in dienst getreden in de functie van kok.

2.3.

Op de arbeidsovereenkomst tussen Fàilte en [eiser01] werd de horeca-cao 2018-2019 van toepassing verklaard.

2.4.

Fàilte en [eiser01] hebben bij de verlenging van de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2019 afgesproken dat het loon van [eiser01] per die datum € 2.200,00 netto per maand zou bedragen op basis van een 38-urige werkweek.

2.5.

Op een gegeven moment is [eiser01] werkzaamheden gaan verrichten in een nieuw filiaal in Ridderkerk als chef-kok. Dit filiaal werd uitgebaat door Kil.

2.6.

Vanaf maart 2020 heeft Fàilte het loon van [eiser01] in meerdere maanden niet volledig aan hem uitbetaald.

2.7.

[eiser01] heeft zich in september 2021 afgemeld voor zijn werkzaamheden in verband met heupklachten. Sindsdien heeft hij geen werkzaamheden meer verricht voor Fàilte of Kil.

2.8.

[eiser01] ontving op 24 mei 2022 een bedrag van € 500,00 en op 21 juni 2022 een bedrag van € 11.270,00 als achterstallig salaris.

2.9.

Vanaf januari 2022 is [eiser01] aan loon € 2.090,00 netto per maand gaan ontvangen en vanaf oktober 2022 € 1.650,00 netto per maand.

2.10.

Sinds 13 februari 2023 heeft [eiser01] geen loon meer ontvangen.

2.11.

In de horeca-cao van 2020-2021 en 2022-2023 is de volgende bepaling opgenomen:

“7.2 Doorbetalen van loon bij ziekte

1. Als je ziek bent ontvang je:

1.1

De wettelijke loondoorbetaling gedurende ten hoogste 104 weken van 70%, (over de eerste 52 weken ten minste het voor jou geldende wettelijk minimum (jeugd)loon) (artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek).

1.2

En daarbovenop, onder voorwaarden aanvulling (…):

 Tot 95% van het maandloon gedurende de eerste 52 weken.

 Tot 75% van het maandloon gedurende de daaropvolgende 52 weken.”

2.12.

Op 5 maart 2023 heeft [eiser01] een deskundigenoordeel van het UWV aangevraagd. In het deskundigenoordeel van het UWV dat naar aanleiding daarvan is gegeven is het volgende opgenomen:

4. Beoordeling re-integratie inspanningen

In de mij toegezonden stukken waaronder de Probleemanalyse en Plan van aanpak staat vermeld dat de 1e arbeidsongeschiktheidsdag 14 juni 2022 is. Uit mijn gesprek met de werknemer en onderzoek van de Verzekeringsarts blijkt dat de 1e arbeidsongeschiktheidsdag 15 november 2021 moet zijn.

(werkgever zelf spreekt over september 2021)

Vanaf de 1e arbeidsongeschiktheidsdag dienen de regels van de Wet Verbetering Poortwachter te worden gevolgd met als verantwoordelijke en leidend in dit proces de werkgever. Ook dient er adequate sociaal medische begeleiding van de Bedrijfsarts plaats te vinden.

Na een jaar arbeidsongeschiktheid wordt er een Eerstejaarsevaluatie opgesteld, of bij tussentijdse ontwikkelingen een Bijstelling Plan van Aanpak. Bij vastgestelde re-integratiemogelijkheden worden de mogelijkheden in het 1e spoor onderzocht en indien aan de orde een 2e spoortraject opgestart.

Indien er sprake is van een conflict of zoals de werkgever aangeeft grensoverschrijdend gedrag van de werknemer is het de verantwoordelijkheid van de werkgever om hierover met de werknemer in gesprek te gaan.

Als dit samen niet lukt kan dit gesprek gevoerd worden met een mediator of een andere deskundige. (De STECR richtlijnen kunnen hierin worden gevolgd).

Oktober 2022 geeft de Bedrijfsarts een herhalend advies om met elkaar in gesprek te gaan. Dit is niet opgepakt. Sterker nog er is geen contact meer tussen werkgever en werknemer.

Alles overziend beschouw ik de re-integratieinspanningen van de werkgever daarom als onvoldoende.”

3 Het geschil

3.1.

[eiser01] eist samengevat:

Primair:

  • -

    Fàilte te veroordelen aan hem te betalen € 14.640,45 netto aan achterstallig loon over de maanden januari 2020 tot en met mei 2023, met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en met rente;

  • -

    Fàilte te veroordelen aan hem te betalen de maximale wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over de betalingen gedaan op 24 mei 2022 en 21 juni 2022 van € 5.885,00 netto, met rente;

  • -

    Fàilte te veroordelen aan hem te betalen het achterstallig loon over de maand juni 2023 van € 2.270,41 netto, met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en met rente;

  • -

    Fàilte te gebieden om aan [eiser01] een deugdelijke (salaris)specificatie te verstrekken, op straffe van een dwangsom;

  • -

    Fàilte te gebieden een re-integratiebureau opdracht te geven [eiser01] te begeleiden bij re-integratie tweede spoor en de bijbehorende opdrachtsom te voldoen, op straffe van een dwangsom;

  • -

    Fàilte te gebieden aan [eiser01] de urenadministratie ten aanzien van de door hem gemaakte overuren te verstrekken, op straffe van een dwangsom;

  • -

    Fàilte te gebieden de loonbetalingen conform de cao en de wet toe te passen zolang het dienstverband voortduurt, op straffe van een dwangsom;

  • -

    Fàilte te verbieden om, indien de loonbetalingen op enig moment dan wel ten aanzien van enige maand, de hoogte van de loonbetaling waartoe Fàilte verplicht was, hebben overschreden, het te veel betaalde bedrag te verrekenen met de vorderingen van [eiser01] jegens Fàilte;

  • -

    Fàilte te veroordelen in de proceskosten;

Subsidiair, indien moet worden aangenomen dat [eiser01] op enig moment in dienst is getreden bij Kil:

Fàilte en Kil hoofdelijk, dan wel Kil voor zover de verplichtingen zijn ontstaan na indiensttreding van [eiser01] bij Kil, dan wel Fàilte, voor zover de verplichtingen zijn ontstaan vóór indiensttreding van [eiser01] bij Kil:

  • -

    te veroordelen aan hem te betalen € 14.640,45 netto aan achterstallig loon over de maanden januari 2020 tot en met mei 2023, met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en met rente;

  • -

    te veroordelen aan hem te betalen de maximale wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over de betalingen gedaan op 24 mei 2022 en 21 juni 2022 van

€ 5.885,00 netto, met rente;

- te veroordelen aan hem te betalen het achterstallig loon over de maand juni 2023 van

€ 2.270,41 netto, met de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en met rente;

  • -

    te gebieden om aan [eiser01] een deugdelijke (salaris)specificatie te verstrekken, op straffe van een dwangsom;

  • -

    te gebieden een re-integratiebureau opdracht te geven [eiser01] te begeleiden bij re-integratie tweede spoor en de bijbehorende opdrachtsom te voldoen, op straffe van een dwangsom;

  • -

    te gebieden aan [eiser01] de urenadministratie ten aanzien van de door hem gemaakte overuren te verstrekken, op straffe van een dwangsom;

  • -

    te gebieden de loonbetalingen conform de cao en de wet toe te passen zolang het dienstverband voortduurt, op straffe van een dwangsom;

  • -

    te verbieden om, indien de loonbetalingen op enig moment dan wel ten aanzien van enige maand, de hoogte van de loonbetaling waartoe Kil, dan wel Fàilte verplicht was, hebben overschreden, het te veel betaalde bedrag te verrekenen met de vorderingen van [eiser01] jegens Kil en Fàilte;

  • -

    te veroordelen in de proceskosten;

3.2.

Fàilte en Kil zijn het niet eens met de eis en concluderen tot afwijzing, met veroordeling van [eiser01] in de proceskosten.

3.3.

Op de stellingen en standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4 De beoordeling

juridisch kader in kort geding

4.1.

Een eis in kort geding kan worden toegewezen als de partij die de voorziening vraagt hierbij zoveel spoed heeft dat die partij de uitkomst van een gewone procedure niet hoeft af te wachten. Bij die beoordeling is van belang hoe aannemelijk het is dat de eis in een gewone procedure wordt toegewezen. Verder moet het belang dat de eisende partij heeft bij toewijzing van de eis worden meegewogen en de gevolgen hiervan voor de gedaagde partij als deze uitspraak later wordt teruggedraaid.

wie is de werkgever van [eiser01] ?

4.2.

De vraag die allereerst moet worden beantwoord is of Kil naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter al dan niet op enig moment de werkgever van [eiser01] is geworden in plaats van Fàilte. Fàilte en Kil stellen zich op het standpunt dat dit het geval is en [eiser01] heeft in de dagvaarding op dit standpunt geanticipeerd. Het standpunt van [eiser01] is dat dit niet het geval is.

De kantonrechter stelt voorop dat de arbeidsovereenkomst tussen Fàilte en [eiser01] niet is geëindigd door ontbinding van de arbeidsovereenkomst, opzegging of een schriftelijke beëindigingsovereenkomst.

Het standpunt van Fàilte en Kil komt erop neer dat Kil [eiser01] als het ware als werknemer van Fàilte heeft overgenomen en dat [eiser01] hiermee akkoord is gegaan. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben Fàilte en Kil een schriftelijke verklaring overgelegd van de bedrijfsleider bij Kil de heer [naam02] . De inhoud van deze verklaring is kort gezegd dat besproken is met [eiser01] dat hij volledig zou gaan werken in het nieuwe filiaal in Ridderkerk en dat gesproken is over de rolverdeling tussen de heer [naam02] als bedrijfsleider van het nieuwe filiaal en [eiser01] als kok. Uit deze verklaring volgt niet dat met [eiser01] expliciet besproken is dat hij niet langer in dienst zou zijn van Fàilte en dat Kil zijn werkgever zou worden. Daar komt bij dat nergens uit blijkt wanneer deze overgang precies zou hebben plaatsgevonden. Van een schriftelijke vastlegging van afspraken rondom het verrichten van werkzaamheden bij Kil is niet gebleken, terwijl de kantonrechter het voor de hand liggend vindt dat dergelijke afspraken met werknemers met mogelijk grote gevolgen schriftelijk worden vastgelegd.

Dat [eiser01] feitelijk werkzaamheden heeft verricht voor het nieuwe filiaal van Kil en – zoals vast is komen te staan – op een gegeven moment loonstroken vanuit Kil is gaan ontvangen, kan niet zonder meer tot de conclusie leiden dat Kil de werkgever van [eiser01] is geworden in plaats van Fàilte. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat [eiser01] heeft gesteld dat hij zich er niet bewust van was dat ‘het nieuwe filiaal in Ridderkerk’ onder Kil zou vallen in plaats van onder Fàilte. De kantonrechter acht dit niet onaannemelijk.

Al met al acht de kantonrechter onvoldoende aanknopingspunten aanwezig om vooruitlopend op het oordeel van een bodemrechter ervan uit te gaan dat Kil de nieuwe werkgever van [eiser01] is geworden (in plaats van Fàilte). Hieruit volgt dat er voorlopig van wordt uitgegaan dat Fàilte de werkgever van [eiser01] is gebleven en dat alleen de primaire vordering zal worden behandeld.

loonstop onterecht

4.3.

Het uitgangspunt is dat een arbeidsongeschikte werknemer op grond van artikel 7:629 lid 1 BW recht heeft op loondoorbetaling gedurende de eerste twee jaar van de arbeidsongeschiktheid. Tussen [eiser01] en Fàilte is niet in geschil dat [eiser01] op dit moment arbeidsongeschikt is wegens ziekte en dat hij dat ook was in de periode waarop de loonvordering ziet. In de wet is (limitatief) opgesomd in welke gevallen een werkgever een loonstop mag toepassen ten opzichte van een arbeidsongeschikte werknemer. Fàilte heeft aangevoerd dat de reden dat zij is gestopt met loon betalen aan [eiser01] is dat [eiser01] zich onbehoorlijk zou hebben gedragen tegenover zijn collega’s en dat die collega’s niet meer met hem willen samenwerken, waardoor Fàilte eigenlijk een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wenst. Wat hier ook van zij, hiermee heeft Fàilte zich niet beroepen op een deugdelijke grond om het loon van [eiser01] niet uit te betalen.

[eiser01] heeft overigens betwist dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijk gedrag tegenover collega’s op de werkvloer.

Fàilte moet dan ook alsnog het loon van [eiser01] vanaf februari 2023 tot en met juni 2023 aan hem betalen.

eerste arbeidsongeschiktheidsdag?

4.4.

Tussen partijen is in discussie wat de hoogte van het loon is waar [eiser01] in deze periode recht op had. In dat kader twisten partijen onder meer over de vraag wanneer de loondoorbetalingsverplichting op grond van artikel 7:629 BW is aangevangen.

[eiser01] stelt zich primair op het standpunt dat als datum van eerste arbeidsongeschiktheidsdag 14 juni 2022 geldt en subsidiair dat als eerste arbeidsongeschiktheid dag 15 november 2021 geldt. Dit baseert hij op het deskundigenoordeel van het UWV, waaruit gedicteerd is onder 2.12. van dit vonnis.

Volgens Fàilte moet 1 oktober 2021 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag worden beschouwd, omdat tussen partijen vaststaat dat [eiser01] in september 2021 arbeidsongeschikt wegens ziekte is geworden en onduidelijk is per welke datum in september 2021 dit is gebeurd. De kantonrechter volgt Fàilte in dit standpunt.

Als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet de eerste dag van ziekte/ arbeidsongeschiktheid worden beschouwd. Dit zal meestal de dag zijn van de ziekmelding. Als de datum van ziekmelding niet exact achterhaald kan worden, maar wel vaststaat dat er sprake is geweest van een ziekmelding of een verklaring die als ziekmelding beschouwd moet worden, dan zal de eerste arbeidsongeschiktheidsdag bepaald moeten worden op de datum die zo kort mogelijk volgt op de dag of periode waarvan vaststaat dat een werknemer niet meer kwam werken in verband met ziekte.

Nu vaststaat tussen partijen dat [eiser01] ergens in september 2021 zich afmeldde voor het werk in verband met arbeidsongeschiktheid door ziekte, maar de exacte datum waarop dat gebeurde niet duidelijk is, acht de kantonrechter het redelijk om 1 oktober 2021 aan te houden als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Aanknopingspunten voor een ander oordeel acht de kantonrechter - ook in het deskundigenoordeel van het UWV - niet aanwezig.

Dit oordeel brengt mee dat [eiser01] in de periode van februari 2023 tot en met juni 2023 op grond van artikel 7.2 van de van toepassing zijnde cao recht had op 75% van zijn loon.

cao-verhogingen

4.5.

[eiser01] heeft de door hem gestelde hoogte van het gevorderde loon mede gebaseerd op het standpunt dat Fàilte in het verleden loonsverhogingen conform de horeca-cao ten onrechte niet heeft toegepast. Fàilte heeft van twee loonsverhogingen gesteld die alsnog te zullen doorvoeren, namelijk een loonsverhoging van 3,4% per 1 april 2022 en een loonsverhoging van 2% per 1 januari 2023. Over de vraag of de loonsverhoging van 3% vanaf 1 januari 2020 op hem van toepassing was hebben partijen een discussie die niet eenvoudig te beslechten is. Hiermee kan niet vastgesteld worden wat de hoogte van het loon uiteindelijk is geworden. De kantonrechter ziet gelet op één en ander aanleiding voor het bepalen van de hoogte van het loon deze loonsverhogingen in dit kort geding buiten beschouwing te laten, mede omdat deze percentages maar een gering effect hebben op de hoogte van het loon. [eiser01] wordt niet geacht bij dit deel van de vordering een zodanig spoedeisend belang te hebben, dat hij de uitkomst hierover in een bodemprocedure niet zou hoeven afwachten.

hoogte toewijsbaar loon

4.6.

De hoogte van het basisloon waarvan uitgegaan wordt is dan ook € 2.200,00 netto. In de periode vanaf februari 2023 tot en met juni 2023 had [eiser01] recht op 75% van dat loon in verband met zijn arbeidsongeschiktheid. Dat is € 1.650,00 netto per maand. In totaal wordt over de periode vanaf februari tot en met juni 2023 € 8.250,00 netto toegewezen aan achterstallig loon.

wettelijke verhoging over toe te wijzen achterstallig salaris

4.7.

De kantonrechter ziet aanleiding om over dit achterstallige loon de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW van 50% toe te wijzen, omdat de reden die Fàilte heeft gegeven voor het niet meer uitbetalen van het loon van [eiser01] vanaf februari 2023 geen enkele rechtvaardigende verklaring behelst om van de een op andere dag het loon in zijn geheel niet uit te betalen.

wettelijke rente

4.8.

De gevorderde wettelijke rente over het achterstallige loon en over de wettelijke verhoging worden eveneens toegewezen, omdat [eiser01] genoeg heeft gesteld waaruit volgt dat deze moet worden betaald en Fàilte dat niet heeft betwist.

wettelijke verhoging over nabetalingen

4.9.

Met betrekking tot de vordering tot betaling van de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over de nabetalingen van 24 mei 2022 en 21 juni 2022 overweegt de kantonrechter als volgt.

Vanaf maart 2020 heeft Fàilte in meerdere maanden het loon van [eiser01] niet volledig aan hem betaald. De nabetalingen van 24 mei 2022 en 21 juni 2022 betroffen in ieder geval het opgebouwde achterstallige salaris vanaf maart 2020. Volgens Fàilte kreeg [eiser01] in verband met de coronapandemie en de daarmee samenhangende slechte financiële positie zijn loon tijdelijk niet volledig uitbetaald en was [eiser01] daarmee akkoord. [eiser01] heeft op zijn beurt betwist dat hij akkoord is gegaan met uitstel voor zijn loonbetalingen, maar volgens [eiser01] had hij er wel begrip voor dat niet altijd voor een tijdige betaling kon worden gezorgd. De kantonrechter ziet in dit laatste aanleiding om de wettelijke verhoging te matigen tot nihil. De kantonrechter gaat ervan uit dat dat begrip voortkwam uit het feit dat door de coronamaatregelen de horeca in financieel opzicht werd geraakt, bijvoorbeeld als gevolg van door de overheid verplichte sluitingen van horecagelegenheden.

De coronamaatregelen als reden om in de horecabranche een deel van het loon van een werknemer niet op tijd te betalen beschouwt de kantonrechter als omstandigheid op grond waarvan de wettelijke verhoging niet of niet volledig verschuldigd hoeft te zijn. In dit geval ziet de kantonrechter geen omstandigheden die er aanleiding toe geven om een percentage aan wettelijke verhoging toe te wijzen. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat uit niets blijkt dat [eiser01] vóór 23 mei 2022 bij Fàilte heeft geklaagd over de te lage/ te late loonbetalingen.

salarisspecificaties

4.10.

De vordering tot het verstrekken van een deugdelijke (salaris)specificatie, waarin de loonvordering zoals in dit vonnis wordt toegewezen, met wettelijke verhoging en wettelijke rente, is verwerkt, wordt toegewezen. Daar is geen specifiek verweer tegen gevoerd.

De kantonrechter ziet geen aanleiding hieraan een dwangsom te koppelen.

inschakelen re-integratiebureau

4.11.

De vordering tot het inschakelen van een re-integratiebureau om [eiser01] te begeleiden bij re-integratie tweede spoor wordt afgewezen. Partijen hebben discussie over wat er moet worden gedaan in het kader van re-integratie, mede omdat kennelijk een arbeidsconflict op de achtergrond speelt. Vanwege die discussie acht de kantonrechter toewijzing van deze vordering in kort geding voorbarig.

afgifte urenadministratie

4.12.

Ook de vordering tot afgifte van de urenadministratie wordt afgewezen. [eiser01] baseert deze vordering op zijn stelling dat hij overuren heeft gemaakt en daar inzicht in wenst te krijgen. Fàilte heeft betwist dat zij een urenadministratie heeft en dat [eiser01] ooit overuren heeft gemaakt. Door [eiser01] is niet aangetoond dat de urenadministratie er wel is. De in dat kader overgelegde verklaring van mevrouw [naam03] acht de kantonrechter onvoldoende, omdat Fàilte daarop gemotiveerd verweer heeft gevoerd.

Hiermee kan er in deze procedure, die zich niet leent voor nadere bewijslevering, in rechte niet van worden uitgegaan dat Fàilte een urenadministratie heeft. Daarmee is de vordering tot het verstrekken van de urenadministratie niet toewijsbaar.

verbod op verrekening

4.13.

Fàilte stelt dat zij over de eerste drie maanden dat [eiser01] arbeidsongeschikt was 100% van het loon van [eiser01] aan hem heeft betaald in plaats van 95% van het loon, waar [eiser01] conform de van toepassing zijnde cao recht op had. [eiser01] wenst nu dat Fàilte verboden wordt om na dit vonnis een verrekening toe te passen, in die zin dat het loon dat destijds te veel betaald is afgetrokken zou worden van bedragen die toegewezen worden in dit vonnis. De kantonrechter acht echter geen enkele grondslag aanwezig voor dit verbod.

Fàilte heeft kennelijk een fout gemaakt door gedurende een korte periode te hoge bedragen aan [eiser01] te betalen. Nergens uit volgt dat deze fout niet gecorrigeerd zou mogen worden. Geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit geconcludeerd zou moeten worden dat [eiser01] er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat Fàilte de betreffende correctie niet zou toepassen. Het gevorderde verbod om te verrekenen wordt daarom niet toegewezen.

voortzetting loonbetalingen

4.14.

De vordering om de loonbetalingen voort te zetten wordt toegewezen, met dien verstande dat deze vordering wordt toegewezen zolang een loonbetalingsverplichting geldt. De kantonrechter zal daarbij niet bepalen dat dit conform de cao moet zijn, omdat op dit moment onduidelijk is wat het loon dat [eiser01] op grond van de cao toekomt precies is.

De kantonrechter ziet geen aanleiding aan deze veroordeling een dwangsom te koppelen.

proceskosten

4.15.

Fàilte krijgt voor het grootste deel ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen (artikel 237 Rv). Kil wordt niet betrokken bij de proceskostenveroordeling.

De kantonrechter stelt de proceskosten aan de kant van [eiser01] tot vandaag vast op

€ 131,85 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht en € 793,00 aan salaris voor de gemachtigde. Dit is totaal € 1.168,85. Voor kosten die [eiser01] maakt na deze uitspraak moet Fàilte een bedrag betalen van € 132,00. Hier kan nog een bedrag bijkomen als de uitspraak wordt betekend. In dit vonnis hoeft hierover niet apart te worden beslist (ECLI:NL:HR:2022:853). De wettelijke rente wordt toegewezen.

uitvoerbaarheid bij voorraad

4.16.

Dit vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 233 Rv).

5 De beslissing

De kantonrechter:

5.1.

veroordeelt Fàilte om aan [eiser01] te betalen € 8.250,00 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging van 50% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over het aldus verhoogde bedrag vanaf de data van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;

5.2.

veroordeelt Fàilte om aan [eiser01] een deugdelijke specificatie te verstrekken van het achterstallige salaris met wettelijke verhoging en wettelijke rente dat op grond van dit vonnis door Fàilte aan [eiser01] betaald moet worden;

5.3.

veroordeelt Fàilte om aan [eiser01] in ieder geval het loon van € 1.650,00 netto per maand te betalen vanaf de maand juli 2023 zolang een loonbetalingsverplichting geldt voor Fàilte tegenover [eiser01] ;

5.4.

veroordeelt Fàilte in de proceskosten, die aan de kant van [eiser01] tot vandaag worden vastgesteld op € 1.168,85 met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de vijftiende dag na vandaag tot de dag dat volledig is betaald;

5.5.

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;

5.6.

wijst al het andere af.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken.

757

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.