1
[eiser 1],
wonende te Egmond aan Zee,
2. [eiser 2],
wonende te Capelle aan den IJssel,
eisers,
advocaat mr. M.C.G. Stut te Rotterdam,
[gedaagde]
,
wonende te Capelle aan den IJssel,
gedaagde,
advocaat mr. D.A.Y. Jacques te Rotterdam.
Partijen worden hierna de kinderen en de vader genoemd worden.
De kinderen worden hierna afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] genoemd.
2 Waar gaat de zaak over?
De moeder van de kinderen is op 3 oktober 2024 opgenomen in het ziekenhuis. Nadat zij daar een zwaar hartinfarct had gekregen, hebben de artsen doorgegeven dat zij niet meer lang te leven had. De kinderen, die lange tijd geen contact hadden gehad met de moeder, hebben haar in het ziekenhuis bezocht. Op [datum] is de moeder overleden. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de wijze waarop de lijkbezorging van de moeder moet worden uitgevoerd en de aanwezigheid van de kinderen en hun aanhang daarbij. Volgens eisers heeft de moeder [eiser 1] gevraagd om de uitvaart en crematie naar Hindoestaans gebruik te regelen en om haar as in een bos in Nederland uit te strooien. Volgens de vader heeft de moeder voor haar uitvaart andere wensen die door haar in 2021 schriftelijk zijn vastgelegd, ligt de organisatie van de uitvaart bij hem en een andere zoon van de moeder (de halfbroer van de kinderen) en zijn de partners van de kinderen niet welkom bij de uitvaart en de crematie.
4 De beoordeling
Toegang en aanwezigheid
4.1.
De vorderingen onder 1. en 2. zien op de toegang van de kinderen en hun aanhang tot en hun aanwezigheid bij de uitvaart en de crematie.
4.2.
De informatie over de uitvaart is inmiddels verstrekt, zodat de kinderen geen belang meer hebben bij de vordering onder 1. Deze wordt afgewezen.
4.3.
De vader heeft ter zitting verklaard dat de kinderen met hun (stief)kinderen de uitvaart en crematie bij mogen wonen, alleen de partners van de kinderen zijn niet welkom. De vader heeft toegelicht dat de partners er niet bij horen te zijn vanwege de slechte verstandhouding met de moeder. Vooral de partner van [eiser 1] heeft volgens de vader kwaad bloed gezet binnen de familie door verschillende familieleden lastig te vallen met mails en zich op ongepaste wijze te bemoeien met gevoelige familieaangelegenheden. Dit gedrag heeft bij de moeder veel angst en spanningen opgeleverd.
4.4.
De kinderen hebben betwist dat de verstandhouding tussen de moeder en de partners slecht was. Volgens hen heeft de moeder op haar sterfbed nog een handreiking gedaan naar hun partners. Verder voeren zij aan dat zij hun partners aan hun zijde willen hebben tijdens de uitvaart voor emotionele steun.
4.5.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in het belang is van zowel de kinderen als de vader dat de uitvaart en crematie rustig verlopen, zodat (alle) familieleden op een waardige manier afscheid kunnen nemen van de moeder van de kinderen. In dit kort geding kan niet worden vastgesteld wat de wens van de moeder was over de aanwezigheid van de partners van de kinderen bij de uitvaart. Duidelijk is echter wel dat er grote spanningen zijn tussen de partners enerzijds en de vader en overige familieleden anderzijds. Er is een reëel risico dat de aanwezigheid van de partners zal leiden tot (verdere) confrontaties en ruzie. Het belang van de kinderen dat zij (ook door directe fysieke aanwezigheid van hun partners tijdens de uitvaart en crematie) steun ondervinden van hun partners, weegt niet op tegen het belang dat allen hebben bij een waardig afscheid zonder escalaties. Die belangenafweging maakt dat de voorzieningenrechter het onwenselijk acht om een vordering toe te wijzen die ertoe strekt de vader er door middel van een op te leggen dwangsom toe te dwingen toe te staan dat ook de partners aanwezig zullen zijn bij de uitvaart en crematie.
4.6.
De vader heeft meermaals toegezegd dat de kinderen en hun (stief)kinderen welkom zijn bij de uitvaart en crematie. Het betoog van de kinderen dat zij geen vertrouwen hebben in die toezegging en dat zij zekerheid willen door middel van een veroordeling onder verbeurte van een dwangsom als stok achter de deur, wordt niet gevolgd. De informatie over de uitvaart is verstrekt en ter zitting hebben partijen afspraken gemaakt over de wijze waarop de kinderen (voorafgaand aan de uitvaart) afscheid kunnen nemen van de moeder buiten aanwezigheid van anderen. Gelet daarop en gelet op de houding van de vader ter zitting, is er geen reden om eraan te twijfelen dat hij die toezegging nakomt.
4.7.
Vordering 2. wordt daarom afgewezen.
4.8.
Vorderingen 3. t/m 5. gaan over de wijze waarop de uitvaart en crematie moeten worden ingericht.
4.9.
De kinderen stellen dat de moeder op haar sterfbed duidelijk haar wens kenbaar heeft gemaakt dat [eiser 1] de uitvaart verzorgt en dat op Hindoestaanse wijze. Ter onderbouwing daarvan hebben de kinderen een transcript van een volgens hen deels opgenomen gesprek met de moeder van 12 oktober 2024 overgelegd. Ook heeft [eiser 1] op verzoek van de moeder een laatste afscheidsceremonie geregeld met een Pandit.
4.10.
De vader betwist dat de moeder de uitvaartwensen heeft gewijzigd. Hij wijst erop dat de moeder haar wensen schriftelijk heeft doorgegeven aan Dela en dat zij de halfbroer van de kinderen heeft aangewezen als executeur van het testament.
4.11.
De voorzieningenrechter overweegt dat de uitvaart op zeer korte termijn plaatsvindt en het programma daarvan al door Dela is vastgesteld op basis van de wensenlijst die de moeder daartoe in juli 2021 heeft doorgegeven. Toewijzing van de vorderingen zou betekenen dat de organisatie van de uitvaart volledig wordt omgegooid. Dat brengt met zich dat een toewijzing alleen op zijn plaats is als uit de stukken heel duidelijk blijkt dat de moeder haar eerdere wensen heeft gewijzigd en alsnog heeft gekozen voor een Hindoestaanse uitvaart. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de kinderen daarvoor onvoldoende onderbouwing hebben gegeven.
4.12.
De kinderen beroepen zich op een transcriptie. De geluidsopname is echter niet overgelegd. Uit de overgelegde transcriptie is ook niet af te leiden onder welke omstandigheden de gestelde uitlatingen zijn gedaan en wat de moeder daarvoor of daarna nog heeft gezegd. Bovendien heeft de vader terecht aangevoerd dat de moeder op haar sterfbed onder zware medicijnen (morfine) zat. Uit de informatie die beschikbaar is, kan de voorzieningenrechter niet afleiden dat de moeder helder van geest enkele dagen vóór haar overlijden heeft beslist dat zij toch heel andere keuzes wenste te maken dan wat zij eerder in alle rust ten aanzien van haar uitvaart had bedacht en had vastgelegd. Dat de kinderen beter dan de vader weten wat de wensen van de moeder waren, ligt ook niet zonder meer voor de hand. De vader leefde immers met de moeder samen, terwijl de kinderen jaren vóór haar overlijden geen of slechts beperkt contact hebben gehad met de moeder.
4.13.
Dat er een afscheidsceremonie is geweest met een Pandit, overtuigt evenmin. De moeder heeft een Hindoestaanse achtergrond, maar heeft de laatste jaren (ook) het Christendom aangehangen. De vader heeft tijdens de zitting verteld dat de moeder heel veel gebruik heeft gemaakt van haar bijbel. Tijdens haar sterfbed is op haar verzoek ook een pastoor langs geweest om met haar te bidden. Kennelijk hechtte zij waarde aan beide geloven. In ieder geval is niet gebleken dat zij het Christendom niet meer aanhing om volledig terug te keren naar het Hindoeïsme.
[eiser 1] heeft ter zitting gezegd dat hij, toen hij nog veel contact had met de moeder, het aanhangen van het Hindoeïsme met haar deelde. Dat was echter tot omstreeks vijf jaar geleden. Pas daarna, in juli 2021, heeft de moeder haar wensen voor de uitvaart aan Dela doorgegeven.
4.14.
Dat leidt ertoe dat de vorderingen (3. t/m 5.) om de uitvaart op Hindoestaanse wijze te laten plaatsvinden, niet worden toegewezen.
Bestemming van de as van de moeder
4.15.
Vordering 6. wordt afgewezen. Uit de overwegingen onder 4.11. t/m 4.13. vloeit ook voort dat de voorzieningenrechter niet voldoende aannemelijk acht dat de moeder haar bij Dela vastgelegde wens (uitstrooiing van de as in Suriname), heeft gewijzigd in de wens om haar as uit te strooien in een bos in Nederland. Voor zover er (ook) op dat punt sprake is van een geschil tussen partijen, ligt het wat de voorzieningenrechter betreft in de rede om uit te gaan van de door de moeder schriftelijk vastgelegde wens.
4.16.
Gelet op de familierelatie tussen partijen worden de proceskosten tussen hen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.