De partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.
1 De procedure
1.1.
Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:
-
het verzoekschrift van [verzoekster], met bijlagen 1 tot en met 7;
-
de mail en brief van [verweerster] met bijlagen 1 tot en met 3;
-
de spreekaantekeningen van de gemachtigde van [verweerster].
1.2.
Op 18 april 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken met [verzoekster] en mr. Gijsberts en met [naam 1] (directeur grootaandeelhouder) en [naam 2] voor [verweerster], met mr. Steensma.
2 De beoordeling
Waar gaat het om?
2.1.
Het verzoek van [verzoekster] gaat om veroordeling van [verweerster] tot betaling aan haar van € 2.137,49 bruto aan transitievergoeding.
Het verzoek om transitievergoeding wordt toegewezen
2.2.
Het verzoek wordt toegewezen omdat [verweerster] de transitievergoeding verschuldigd is aan [verzoekster] op grond van artikel 7:673 lid 1, aanhef en onder a, sub 3, BW.
Daarin is bepaald dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding is verschuldigd als de arbeidsovereenkomst na een einde van rechtswege op initiatief van de werkgever niet aansluitend is voortgezet en voor het eindigen van de arbeidsovereenkomst geen opvolgende arbeidsovereenkomst is aangegaan. Deze situatie doet zich voor.
2.3.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is van rechtswege geëindigd op 5 december 2023. Dat is het gevolg geweest van de beëindiging van de detachering door het bedrijf waar [verzoekster] als Metaalbewerker te werk was gesteld in combinatie met het uitzendbeding1 in de arbeidsovereenkomst (art. 2). Het einde is dus niet ingetreden doordat [verzoekster] de bedongen arbeid als Metaalbewerker niet langer wilde verrichten, maar is opgekomen aan de zijde van [verweerster].
2.4.
Vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet aansluitend is voortgezet. Erkend is dat [verweerster] op 5 december 2023 wel ander werk aangeboden heeft, maar [verzoekster] heeft dat niet aanvaard. Het ging om schoonmaakwerk tegen een aanzienlijk lager loon. [verzoekster] heeft dat niet hoeven te accepteren. Daarvoor is geen grond. Het heeft er niet toe geleid [verzoekster] haar recht op transitievergoeding heeft prijsgegeven. Haar weigering kan niet gelijk worden gesteld met een opzegging op eigen initiatief van [verzoekster].
2.5.
Evenmin is gebleken van een beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden. [verweerster] voert aan dat [verzoekster] kennelijk heeft berust in de beëindiging van het dienstverband, omdat zij daartegen niet is opgekomen, en dat dit het vermoeden schept van wederzijds goedvinden, maar verliest hierbij uit het oog dat de wijze waarop het dienstverband is geëindigd volgt uit de overeenkomst die partijen zijn aangegaan.
2.6.
Anders dan [verweerster] bij de zitting heeft betoogd, is het verzoek om transitievergoeding niet te laat gedaan, want het dienstverband is geëindigd op 5 december 2023 en het verzoek is ontvangen op 1 maart 2024, terwijl op grond van artikel 7:686a, lid 4, aanhef en onder b, BW hiervoor een termijn geldt van drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Misschien geldt in dit geval zelfs een termijn van twaalf maanden, gelet op het bepaalde in artikel 15 lid 8 van de CAO voor Uitzendkrachten als die cao en de huidige tekst tussen partijen geldt. Overigens is daarin ook bepaald dat de uitzendkracht op grond van artikel 7:673 BW recht kan hebben op een transitievergoeding.
2.7.
Aan transitievergoeding wordt toegewezen € 2.137,49 bruto. De hoogte van het bedrag is niet weersproken.
[verweerster] moet de proceskosten betalen
2.8.
[verweerster] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter stelt deze kosten aan de kant van [verzoekster] vast op € 87,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.036,-. Hier kan nog een bedrag bijkomen als deze beschikking wordt betekend.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.9.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van € 2.137,49 bruto aan transitievergoeding;
3.2.
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekster] worden vastgesteld op € 1.036,-;
3.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.K. Rapmund en in het openbaar uitgesproken.