RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 10976067 VZ VERZ 24-2191
datum uitspraak: 14 juni 2024
Beschikking van de kantonrechter
De Maas Dienstverlening B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder van de heer [persoon A],
kantoorhoudende te Spijkenisse,
verzoekster, verweerster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. M. Shaaban, advocaat te Rotterdam,
Wolf Transport B.V.,
gevestigd te Barendrecht,
verweerster, verzoekster in het voorwaardelijk tegenverzoek,
gemachtigde: mr. N. Claassen, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘De Maas’ en ‘Wolf’ genoemd. De onderbewindgestelde wordt aangeduid als ‘ [persoon A] ’.
2 De beoordeling
2.1.
[persoon A] werkte sinds 1 februari 2023 als vrachtwagenchauffeur bij Wolf. Hij werkte daar op het laatst op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, die liep van
1 september 2023 tot 31 maart 2024. Wolf heeft [persoon A] per 6 januari 2024 op staande voet ontslagen, omdat hij werk heeft geweigerd. De Maas vraagt de kantonrechter (primair) om voor recht te verklaren dat het dienstverband niet rechtsgeldig is geëindigd en om het ontslag te vernietigen. Verder verzoekt zij Wolf te veroordelen om aan [persoon A] het loon van januari tot en maart 2024 (met wettelijke verhoging en wettelijke rente) en de transitievergoeding (met wettelijke rente) te betalen.
2.2.
Wolf is het niet eens met die verzoeken. Zij stelt dat [persoon A] terecht op 6 januari 2024 op staande voet ontslagen is en dat de verzoeken daarom moeten worden afgewezen. Mocht de kantonrechter oordelen dat het ontslag van 6 januari 2024 niet rechtsgeldig is gegeven, dan verzoekt Wolf te bepalen dat de arbeidsovereenkomst alsnog op 14 januari, 26 januari of 31 maart 2024 rechtsgeldig is geëindigd, of de arbeidsovereenkomst alsnog te ontbinden.
Het oordeel van de kantonrechter
2.3.
De kantonrechter kan de zaak nog niet finaal beslissen. Hij geeft Wolf opdracht om te bewijzen dat [persoon A] op 5 januari 2024 niet ziek was, dat Wolf [persoon A] in het gesprek op
6 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen en hem toen ook de reden van het ontslag heeft meegedeeld. In deze beschikking licht de kantonrechter die beslissing verder toe.
De kantonrechter kan niet vaststellen of het ontslag van 6 januari 2024 rechtsgeldig is
2.4.
De kantonrechter kan nu nog niet beoordelen of de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 6 januari 2024 moet worden vernietigd (artikel 7:681 lid 1 onder a en artikel 7:671 BW). Hij kan namelijk zonder bewijs niet vaststellen of is voldaan aan de voorwaarden die gelden voor een ontslag op staande voet. Die voorwaarden zijn kort gezegd een dringende reden, onverwijld opzeggen en onverwijld mededelen van de reden (artikel 7:677 lid 1 BW). Hierna legt hij dit uit.
De kantonrechter kan nu niet vaststellen of sprake is van een dringende reden
2.5.
Op 5 januari 2024 moest [persoon A] werken. Hij zou om 9.00 uur een transport rijden van Munster naar Amsterdam. Om 7.15 uur heeft hij naar [persoon C] geappt: “Ik ben ziek”.
2.6.
Later die dag heeft hij [persoon D] (hierna: [persoon D] ) gesproken. [persoon D] is de stiefvader van [persoon E] , de eigenaar van het bedrijf (hierna: [persoon E] ). Volgens Wolf heeft [persoon A] toen aan [persoon D] verteld dat hij helemaal niet ziek was, maar dat hij geen zin had om te rijden. [persoon D] heeft dit doorgegeven aan [persoon E] . Vervolgens heeft [persoon A] op 6 januari 2024 op kantoor een gesprek gevoerd met [persoon D] en [persoon E] . Volgens Wolf heeft [persoon A] in dit gesprek herhaald dat hij niet ziek was, maar geen zin had om op 5 januari 2024 te werken. Wolf stelt daarom dat [persoon A] op 5 januari 2024 niet ziek was, maar werk geweigerd heeft. Dat is voor haar de dringende reden. [persoon A] is het hier niet mee eens. Hij stelt dat hij wel degelijk ziek was en ontkent dat hij heeft verklaard dat hij geen zin had om te werken.
2.7.
De kantonrechter kan nu niet vaststellen wiens verhaal klopt. Op Wolf rust de bewijslast dat er sprake is van een dringende reden en dus ook van de stelling dat [persoon A] op 5 januari 2024 niet ziek was. Wolf heeft dit bewijs aangeboden en wordt toegelaten om dat te leveren, zoals hierna vermeld.
De kantonrechter kan nu niet vaststellen of er onverwijld is opgezegd
2.8.
Wolf stelt dat [persoon A] in het gesprek op 6 januari 2024 op staande voet is ontslagen. Op 14 januari 2024 heeft Wolf hem vervolgens een brief gestuurd, waarin het ontslag bevestigd is. Volgens [persoon A] klopt dit niet. Hij ontkent dat hij in het gesprek op staande voet is ontslagen. Hij voert aan dat hij pas op 14 januari 2024 in de brief voor het eerst las dat hij op 6 januari was ontslagen.
2.9.
Wolf heeft als onderbouwing een verklaring van [persoon D] overgelegd, waarin hij bevestigt dat [persoon A] in het gesprek op staande voet is ontslagen. Ook heeft Wolf erop gewezen dat [persoon A] op 17 januari 2024 om 12.00 uur naar [persoon D] heeft geappt: “6 januari heb je me opstaande voet ontslagen”. Volgens [persoon A] kan dat niet dienen als onderbouwing, omdat hij toen de brief van 14 januari al had ontvangen en dus het standpunt van Wolf al kende.
2.10.
[persoon A] stelt dat er in het gesprek op 6 januari 2024 alleen gesproken is over een mogelijke beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden, maar dat hij dit later in overleg met zijn bewindvoerder heeft geweigerd. Hij heeft er op gewezen dat hij op
8 januari 2024 heeft geappt: “Maar ik mag toch gewoon blijven toch?” Op 15 januari 2024 appte hij vervolgens: “Bewindt zegt ook mag niet tekenen. En als ik woord onslagen. Dan schakelen ze gelijk hun advocaat in.” Volgens hem blijkt daaruit dat hij niet had begrepen dat hij ontslagen was.
2.11.
De kantonrechter kan gezien de gemotiveerde betwisting van [persoon A] nu niet vaststellen dat [persoon A] op 6 januari 2024 in het gesprek ontslagen is. Dat is wel van belang, want mocht dat niet zo zijn dan houdt het ontslag geen stand. Dat zou namelijk betekenen dat [persoon A] pas acht dagen nadat zich de eventuele dringende reden heeft voorgedaan is ontslagen. Dan kan niet meer worden gesproken van een onverwijld gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter draagt Wolf ook op dit punt bewijs op van haar stellingen.
De kantonrechter kan niet vaststellen dat de dringende reden is meegedeeld
2.12.
Volgens Wolf heeft zij direct tijdens het gesprek van 6 januari 2024 ook meegedeeld wat de dringende reden voor het ontslag is. [persoon A] ontkent ook dit. Ook op dat punt mag Wolf bewijs leveren.
2.13.
Wolf mag dus bewijzen:
- -
dat [persoon A] op 5 januari 2024 niet ziek was;
- -
dat [persoon E] [persoon A] in het gesprek op 6 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen;
- -
dat [persoon E] [persoon A] tijdens dat gesprek de reden van het ontslag heeft meegedeeld.
2.14.
Direct nadat Wolf bewijs heeft geleverd, mag [persoon A] (tegen)bewijs leveren. Partijen mogen pas op elkaars bewijs reageren als het leveren van bewijs door beide partijen is afgerond. De kantonrechter beoordeelt daarna of het bewijs geleverd is.
De arbeidsovereenkomst is inmiddels geëindigd
2.15.
De kantonrechter oordeelt alvast dat wanneer Wolf niet slaagt in haar bewijsopdracht, het dienstverband alsnog is geëindigd op 26 januari 2024. Mogelijk biedt dit voor partijen een aanleiding om alsnog afspraken met elkaar te maken. Hij licht dat hierna toe.
De arbeidsovereenkomst is niet geëindigd op 14 januari 2024
2.16.
Volgens Wolf is het dienstverband geëindigd op 14 januari 2024, als het ontslag van 6 januari 2024 geen stand houdt. Volgens haar is sprake van een ontslag op 14 januari 2024 omdat op die datum een ontslagbrief is gestuurd. De kantonrechter volgt dit betoog niet. Dat op 14 januari 2024 een brief is gestuurd, maakt nog niet dat er sprake is van een ontslag per die datum. In de brief staat namelijk duidelijk dat [persoon A] per 6 januari 2024 is ontslagen. Als na bewijslevering komt vast te staan dat het ontslag op staande voet van 6 januari 2024 geen stand houdt, ontstaat niet opeens een ontslag per de datum van de brief, te weten
14 januari 2024.
De arbeidsovereenkomst is wel geëindigd op 26 januari 2024
2.17.
Het dienstverband is op 26 januari 2024 alsnog geëindigd. Op die datum heeft de gemachtigde van Wolf namelijk een mail gestuurd aan [persoon A] . Hij meldt daarin “Ten overvloede geef ik u mede dat cliënte uw client een tweede – voorwaardelijk – ontslag op staande voet geeft gelet op de geuite beledigingen en bedreigingen.” [persoon A] en zijn gemachtigde hebben niet het verweer gevoerd dat [persoon A] uit deze tekst redelijkerwijze niet heeft hoeven te begrijpen dat hij voor de tweede keer ontslagen werd, gezien de onduidelijke en algemeen geformuleerde tekst. Integendeel, tijdens de zitting en in haar latere brief van 24 mei 2024 heeft de gemachtigde van [persoon A] alsnog gevraagd om de opzegging van
26 januari 2024 te vernietigen. Klaarblijkelijk hebben [persoon A] en zijn gemachtigde dat bericht dus wel degelijk opgevat als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter voelt zich daarom niet vrij om hierover anders te oordelen (artikel 24 Rv).
2.18.
Deze opzegging kan niet meer vernietigd worden. [persoon A] heeft namelijk pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling verzocht om dit ontslag te vernietigen. Volgens [persoon A] was het oorspronkelijke verzoekschrift ook al gericht tegen dit ontslag, maar dat betoog volgt de kantonrechter niet. In het verzoekschrift heeft de gemachtigde van [persoon A] niets geschreven over het ontslag op 26 januari. Dat kan er ook met goede wil niet impliciet in gelezen worden. Het verzoek tot vernietiging is dus pas voor het eerst gedaan tijdens de mondelinge behandeling van 21 mei 2024. Dat is meer dan twee maanden na 26 januari 2024 en dus te laat (artikel 7:686a lid 4 onder a BW), op welke termijnoverschrijding Wolf ook uitdrukkelijk een beroep heeft gedaan. Daarmee staat het ontslag op staande voet van die datum vast.
2.19.
Mocht de bewijsopdracht niet slagen, dan betekent dit dus dat Wolf nog 20 dagen extra loon moet betalen. Dat komt neer op een bedrag van ongeveer € 1.000,-. Ook zal de kantonrechter Wolf dan veroordelen om een transitievergoeding aan [persoon A] te betalen. Uit het verzoekschrift volgt dat [persoon A] die in alle gevallen heeft willen verzoeken, hoewel die alleen onder het subsidiaire verzoek is opgenomen. Dat verzoek is dus op tijd gedaan. In een eventuele eindbeschikking zal de kantonrechter verder toelichten waarom Wolf die vergoeding moet betalen. Al met al is het financiële belang dat met de bewijsopdracht gepaard gaat relatief klein. Dat gegeven samen genomen met de omstandigheid dat partijen tijdens de zitting ook allebei de wens hebben uitgesproken om alsnog een minnelijke regeling te treffen, maakt dat de kantonrechter partijen in overweging geeft om nogmaals met elkaar in gesprek te gaan om te bezien of zij het eens kunnen worden over een eventuele regeling.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
draagt Wolf op om te bewijzen dat:
- -
dat [persoon A] op 5 januari 2024 niet ziek was;
- -
dat [persoon E] [persoon A] in het gesprek van 6 januari 2024 op staande voet heeft ontslagen;
- -
dat [persoon E] [persoon A] tijdens dat gesprek de reden van het ontslag heeft meegedeeld.
3.2.
bepaalt dat als Wolf schriftelijk bewijs wil leveren dit bewijs uiterlijk 12 juli 2024 in tweevoud moet zijn ontvangen op de rechtbank;
3.3.
bepaalt dat als Wolf getuigen wil laten horen, zij uiterlijk 12 juli 2024 het aantal en de personalia van de getuigen moet opgeven en de verhinderdata van de getuigen en beide partijen voor de maanden juli tot en met oktober 2024;
3.4.
wijst erop dat Wolf na het bepalen van een datum en plaats voor het getuigenverhoor zelf de getuigen moet oproepen;
3.5.
bepaalt dat als Wolf op een andere manier bewijs wil leveren, zij uiterlijk 12 juli 2024 aan de kantonrechter moet laten weten hoe;
3.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.J.J. Wetzels en in het openbaar uitgesproken.
33394