Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBROT:2024:7624

Rechtbank Rotterdam
19-07-2024
26-08-2024
11074966 VZ VERZ 24-4427 en 11074691 VZ VERZ 24-4419
Arbeidsrecht
Beschikking

Werkgever heeft werknemer op staande voet ontslagen wegens diefstal van kleding en kantoorartikelen. Kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is omdat de dringende reden niet is komen vast te staan.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2024-1085
VAAN-AR-Updates.nl 2024-1085

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

locatie Rotterdam

zaaknummers: 11074966 VZ VERZ 24-4427 en 11074691 VZ VERZ 24-4419

datum uitspraak: 19 juli 2024

Beschikking van de kantonrechter

in de zaak van

[verzoekster 1] ,

woonplaats: [woonplaats],

verzoekster,

gemachtigde: mr. P.M.F.A. Peutz,

tegen

[verweerster] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats],

verweerster,

gemachtigde: mr. G.M. Roze,

en in de zaak van

[verzoekster 2] ,

vestigingsplaats: [vestigingsplaats],

verzoekster,

gemachtigde: mr. G.M. Roze,

tegen

[verzoekster 1] ,

woonplaats: [woonplaats],

verweerster,

gemachtigde: mr. P.M.F.A. Peutz.

De partijen worden hierna ‘[verzoekster 1]’ en ‘[verweerster]’ genoemd.

1 De procedure

1.1.

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

  • -

    het verzoekschrift van [verzoekster 1] (ontvangen op 1 mei 2024), met bijlagen;

  • -

    het verzoekschrift van [verweerster] (ontvangen op 1 mei 2024), met bijlagen;

  • -

    het aanvullend verzoekschrift, met vermeerdering van eis van [verzoekster 1] met bijlagen;

  • -

    de pleitnotitie van de gemachtigde van [verweerster].

1.2.

Op 28 juni 2024 zijn beide zaken op een zitting besproken. Daarbij waren aanwezig: [verzoekster 1], vergezeld door haar vader, moeder, vriend en een collega, met mr. Peutz.

Namens [verweerster], [naam 1], eigenaresse, vergezeld door haar moeder, [naam 2], [naam 3], beiden werkzaam bij [verweerster], met mr. Roze.

2 De feiten

2.1.

[verweerster] is een winkel in damesmode met een vestiging aan [adres 1]. Daarnaast heeft [verweerster] ook een webshop die wordt gerund vanuit het kantoor met magazijn op [adres 2].

2.2.

[verzoekster 1] is met ingang van 3 oktober 2023 bij [verweerster] in dienst getreden in de functie van grafisch vormgever voor 28 uur per week op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor de duur van 12 maanden. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Retail Non-Food van toepassing (hierna: cao).

2.3.

[verzoekster 1] verrichtte haar werkzaamheden op het kantoor met magazijn.

2.4.

Op vrijdag 23 februari 2024 heeft [verzoekster 1] gewerkt. Die dag stuurde [naam 2] (hierna: [naam 2]), een collega van [verzoekster 1], haar rond 15.26 uur per whatsapp een foto. Op de foto is een kledingstuk (hierna: het Mollie pak/comfy pak) te zien en [naam 2] reageerde hierop met de tekstberichten “Wil ik!!!” en “Heel Leuk”.

2.5.

[naam 1], eigenaresse van [verweerster], (hierna: [naam 1]), was die vrijdag ook op kantoor aan het werk en is rond 18.00 uur naar huis gegaan en heeft aan [verzoekster 1] gevraagd om het kantoor af te sluiten.

2.6.

[verzoekster 1] heeft rond 18.36 uur aan [naam 2] per whatsapp geantwoord: “hahahaha”, dacht ik al” en “heb m er af gehaald voor je”. [naam 2] heeft vervolgens om 18.37 uur geantwoord met “Top”.

2.7.

Maandag 26 februari 2024 constateert [naam 1] op kantoor dat zij een kledingstuk (hierna: de parelbroek) mist en heeft aan de aanwezige collega’s gevraagd of zij wisten waar deze was. [verzoekster 1] is daarop naar [naam 1] toegegaan en heeft verteld dat zij de parelbroek mee naar huis had genomen en deze nog moest afrekenen. [naam 1] heeft ermee ingestemd dat [verzoekster 1] de parelbroek (achteraf) zou betalen. Daarnaast hebben [naam 1] en [verzoekster 1] afgesproken dat [verzoekster 1] de volgende dag een pak dat [verzoekster 1] nog thuis had, zou inleveren.

2.8.

[verzoekster 1] stuurde diezelfde dag aan [naam 1] een whatsapp met de tekst: “Hey [naam 1], nogmaals vind ik het echt heel vervelend wat er gebeurd is en wil ik toch nog een keer zeggen dat dit nooit mijn bedoeling is geweest. ik schaam me er ook erg voor, heel erg sorry” en “en ik heb de parel broek overgemaakt naar je vader zojuist.” Daarop heeft [naam 1] geantwoord “Fijn dat je dit nog even stuurt, hopelijk gebeurd het niet nog eens”. Vervolgens heeft [verzoekster 1] geantwoord: “dat beloof ik! ik neem het pak morgen mee. ben jij er zelf morgen ochtend of wil je dat [naam 2] t even controleert?”.

2.9.

Dinsdag 27 februari 2024 heeft [verzoekster 1] een pak dat zij nog thuis had ingeleverd. Die avond heeft [naam 1] de bewakingscamerabeelden van vrijdagavond 23 februari 2024 bekeken.

2.10.

[naam 1] heeft vervolgens op woensdag 28 februari 2024 [verzoekster 1] geconfronteerd met de camerabeelden. Naar aanleiding van de reactie van [verzoekster 1] heeft [naam 1] op donderdag 29 februari 2024, [verzoekster 1] en [naam 2] bijeen geroepen om met hen te bespreken hoe een en ander is verlopen.

2.11.

Vrijdag 1 maart 2024 heeft [verzoekster 1] niet gewerkt, zij had die dag verlof in verband met een lang weekend met haar familie.

2.12.

Maandag 4 maart 2024 stuurde van [verzoekster 1] aan [naam 1] een whatsapp, met daarin opgenomen voor zover van belang: “lig sinds gister met keel ontsteking op bed. Ik verwacht niet dat ik morgen kan werken”. Daarop antwoordde [naam 1]: “Hoi kom je nog wel deze week? Als je je niet aan onze afspraak wilt gaan houden hoor ik dat graag zodat ik andere stappen kan ondernemen” en “krijg het idee dat je dit niet netjes wilt afronden” [verzoekster 1] heeft daarop geantwoord: “zoals ik zojuist heb aangegeven lig ik ziek op bed met keelontsteking. Dit staat totaal los van de situatie van vorige week. Jammer dat je het zo ziet” [naam 1] heeft vervolgens geschreven: “Het vertrouwen is weg dus uiteraard heb ik moeite dit te geloven”.

2.13.

Bij aangetekende brief van 4 maart 2024, die op 6 maart 2024 bij [verzoekster 1] is bezorgd, heeft [verweerster] aan [verzoekster 1] geschreven dat zij op donderdag 29 februari 2024 op staande voet is ontslagen:

“(…) Zoals mondeling meegedeeld bent u op donderdag 29 februari 2024 op staande voet ontslagen wegens ernstig verwijtbaar handelen. Uit tal van camerabeelden, waarvan ook u kennis van hebt genomen, is gebleken dat u zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van kleding- en kantoorartikelen.

U heeft gelegenheid gehad uw kant van het verhaal te vertellen, dit heeft niet tot een ander oordeel geleid. Nu u ons een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst per 29 februari jl. te beëindigen, bent u op grond van de wet aan ons een schadevergoeding verschuldigd. Hierbij maken wij aanspraak op de door u aan ons verschuldigde gefixeerde schadevergoeding (…)”.

2.14.

Op 12 maart 2024 heeft [naam 1] mede namens [verweerster] aangifte gedaan bij de politie van verduistering van kleding:

“(…) Op dinsdag 27 februari 2024 in de avond heb ik de camerabeelden teruggekeken. Ik zag dat [verzoekster 1] op vrijdag 23 februari 2024, 4 items betreft een comfy pak ter waarde van 90,00 euro, een witte blouse ter waarde van 27, 95 euro , een broek met blazer ter waarde van 59,95 in haar handtas stopte. Ik heb hier geen toestemming voor gegeven. (…)”.

2.15.

Per brief van 3 april 2024 heeft de gemachtigde van [verzoekster 1] aan [verweerster] te kennen gegeven dat [verzoekster 1] ontkent dat zij kleding heeft gestolen, dat [verzoekster 1] niet op donderdag 29 februari 2024 is ontslagen, dat de opzegging niet rechtsgeldig is, maar dat [verzoekster 1] zal berusten in de opzegging en dat zij aanspraak maakt op de schadevergoeding wegens het onregelmatig opzeggen van de arbeidsovereenkomst.

3 Het geschil

3.1.

[verzoekster 1] verzoekt, na wijziging van eis, (samengevat):

  1. [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 3.768,72 bruto aan gefixeerde schadevergoeding;

  2. [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 283,76 bruto aan transitievergoeding;

  3. [verweerster] te veroordelen tot betaling van € 181,26 aan achterstallig loon over januari en februari 2024;

  4. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging over het te laat betaalde loon (sub c);

  5. [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding;

  6. [verweerster] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de onder sub a, sub c en sub d genoemde bedragen;

  7. De door [verweerster] ingestelde vordering af te wijzen, dan wel te matigen;

  8. [verweerster] te veroordelen in de proceskosten.

3.2.

[verzoekster 1] baseert het verzoek op het volgende. Het ontslag op staande voet is niet rechtsgeldig. [verzoekster 1] heeft aan [verweerster] geen dringende reden voor een ontslag op staande voet gegeven. [verzoekster 1] heeft geen diefstal gepleegd, zij is vergeten om de kleding af te rekenen. Daarnaast is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. [verzoekster 1] berust in de opzegging van de arbeidsovereenkomst, maar maakt aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en een billijke vergoeding.

Per 1 januari 2024 is in de cao een loonsverhoging van 4,77% doorgevoerd. Deze loonsverhoging is niet meegenomen in het loon van [verzoekster 1]. Over januari en februari 2024 is daarom aan [verzoekster 1] een te laag loon uitbetaald.

3.3.

[verweerster] is het niet eens met het verzoek en verzoekt zelf, na wijziging van eis, (samengevat):

  1. te verklaren voor recht dat [verzoekster 1] € 1.990,71 bruto aan gefixeerde schadevergoeding ten aanzien van ontslag wegens dringende reden is verschuldigd aan [verweerster];

  2. [verzoekster 1] te veroordelen om binnen 14 dagen na afgifte van de beschikking aan [verweerster] te betalen 1) € 2.500,- aan boete; 2) de kosten van de kledingstukken van [verweerster] in totaal € 127,45 en 3) de buitengerechtelijke incassokosten;

  3. [verzoekster 1] te veroordelen in de proceskosten.

3.4.

[verweerster] baseert het verzoek op het volgende. [verzoekster 1] heeft in strijd met de Huisregels van [verweerster] gehandeld, waarin is opgenomen dat er een no tolerance beleid wordt gevoerd wat betreft diefstal. [verzoekster 1] heeft de kans gekregen haar handelen op te biechten toen [naam 1] haar op maandag 26 februari 2024 vroeg of zij naast de parelbroek ook andere kleding had meegenomen zonder te betalen. Op die vraag heeft [verzoekster 1] ontkennend geantwoord. Toen [verzoekster 1] op woensdag met de camerabeelden werd geconfronteerd, heeft zij verklaard dat [naam 2] wist dat zij de kleding later zou betalen. Pas in het gesprek op donderdag met [naam 1] en [naam 2] waaruit bleek dat [naam 2] er niet van wist, heeft [verzoekster 1] de diefstal erkend. Van [verweerster] kon daarom niet gevergd worden om de arbeidsovereenkomst nog langer te laten voortduren. Het ontslag is onverwijld gegeven. Het ontslag op staande voet is tijdens het gesprek op donderdag 29 februari 2024 aan [verzoekster 1] medegedeeld. Toen is ook afgesproken dat [verzoekster 1] op dinsdag 5 maart 2024 de kleding zou inleveren. [verweerster] heeft aanspraak op de gefixeerde schadevergoeding, een boete van € 2.500,- en voor het niet terugbrengen van de witte blouse en het Mollie pak/comfy pak dient [verzoekster 1] € 127,45 te betalen.

4 De beoordeling

Geen dringende reden voor ontslag op staande voet

4.1.

De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, omdat de dringende reden voor het ontslag niet is komen vast te staan. Deze beslissing zal hierna worden toegelicht.

4.2.

Het ontslag op staande voet is een ultimum remedium, dat, gelet op de verstrekkende gevolgen ervan, slechts bij uitzondering mag worden gegeven. Als dringende redenen worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag óf sprake is van dringende redenen, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Op [verweerster] als werkgever rust de stelplicht en bewijslast van het bestaan en de dringendheid van de ontslagreden.

4.3.

Uitgangspunt is dat de in de ontslagbrief vermelde redenen maatgevend zijn voor de beoordeling van de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De ontslagbrief van 4 maart 2024 (zie rechtsoverweging 2.13) fixeert de reden voor het ontslag op staande voet. Uit deze brief volgt dat de dringende reden voor het ontslag is gelegen in het feit dat [verzoekster 1] zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal van kleding- en kantoorartikelen zoals te zien op tal van camerabeelden. Het overtreden van de Huisregels, zoals door [verweerster] in het verzoekschrift genoemd en ook tijdens de zitting is aangevoerd, kunnen niet alsnog aan het ontslag ten grondslag worden gelegd. De gronden voor het ontslag op staande voet kunnen niet achteraf worden aangevuld. Voor een rechtsgeldig ontslag op staande voet moet daarom komen vast te staan dat [verzoekster 1] de kleding- en kantoorartikelen als door [verweerster] gesteld, heeft gestolen.

4.4.

Tijdens de zitting zijn twee filmpjes vertoond van de camerabeelden van vrijdagavond 23 februari 2024. Op het ene filmpje is te zien dat op een tafel een blazer ligt, [verzoekster 1] een broek opvouwt (de broek en blazer worden hierna samen aangeduid als: “het Lexi pak”) en een witte blouse opvouwt en dat zij de blouse en het Lexi pak in haar tas stopt. Op het tweede filmpje is te zien dat [verzoekster 1] met een Mollie pak/comfy pak in haar handen loopt.

4.5.

De kantonrechter stelt vast dat niet is komen vast te staan dat [verzoekster 1] het Mollie pak/comfy pak heeft gestolen. Immers, op de camerabeelden is niet te zien dat zij dit pak in haar tas stopt. Veeleer lijkt het erop dat [verzoekster 1] (overeenkomstig het whatsapp gesprek met [naam 2] (zie rechtsoverweging 2.4 en 2.6) het Mollie pak/comfy pak op verzoek van [naam 2] apart legt. [verweerster] heeft tijdens de zitting erkend dat op de camerabeelden niet is te zien dat [verzoekster 1] het Mollie pak/comfy pak in haar tas stopt en zij heeft voorts verklaard dat [verweerster] niet kan aantonen dat [verzoekster 1] het Mollie pak/comfy pak heeft gestolen. De door [naam 1] gegeven verklaring in de aangifte bij de politie (rechtsoverweging 2.14) dat zij op camerabeelden heeft gezien dat [verzoekster 1] “een comfy pak ter waarde van 90,00 euro in haar handtas stopte” is dus niet juist.

4.6.

Dat [verzoekster 1] een witte blouse heeft gestolen is evenmin komen vast te staan.

[verzoekster 1] heeft aangevoerd dat de witte blouse haar eigen blouse is die zij bij winkelketen Zara heeft gekocht en op enig moment mee naar kantoor heeft genomen. Van die blouse en het merklabel heeft [verzoekster 1] een foto gemaakt en zij heeft deze als productie 9 in het geding gebracht. Tijdens de zitting heeft [verweerster] verklaard dat de witte blouse die [verzoekster 1] in haar tas stopt zeer waarschijnlijk uit de collectie van [verweerster] komt, maar op de vraag of [verweerster] heeft geconstateerd dat de blouse uit de voorraad is verdwenen, heeft [verweerster] verklaard dat zij dat niet heeft kunnen vaststellen.

4.7.

Of [verzoekster 1] het Lexi pak heeft gestolen is - in deze procedure - niet komen vast te staan. [verzoekster 1] erkent dat zij op vrijdag 23 februari 2024 het Lexi pak zonder te betalen mee naar huis heeft genomen. Zij was van plan om dit pak te betalen maar is dat vergeten. Volgens [verzoekster 1] heeft zij het Lexi pak dinsdag 27 februari 2024 ingeleverd. Zij betwist dat zij op dinsdag 27 februari 2024 een velvet pak heeft ingeleverd. Dat velvet pak is nog in haar bezit en daar heeft zij destijds voor betaald, aldus [verzoekster 1]. Volgens [verweerster] heeft [verzoekster 1] op dinsdag 27 februari 2024 wel een velvet pak ingeleverd. Het Lexi pak heeft [verzoekster 1] pas na de confrontatie met de camerabeelden op donderdag 29 februari 2024 ingeleverd, aldus [verweerster]. Echter of sprake zou zijn van diefstal van het -geretourneerde- Lexi pak kan in het midden blijven omdat de diefstal van de andere kledingstukken die aan het ontslag ten grondslag liggen alsook de diefstal van kantoorartikelen -zie rechtsoverweging 4.8-, niet is bewezen.

4.8.

Naast kleding wordt [verzoekster 1] verweten dat zij kantoorartikelen heeft gestolen. [verweerster] heeft echter niet, althans onvoldoende, gespecifieerd om welke kantoorartikelen het gaat en daarbij heeft [verweerster] ook geen bewijs geleverd dat [verzoekster 1] enige kantoorartikelen zou hebben gestolen.

4.9.

Nu de dringende reden niet is komen vast te staan, is geen sprake van een rechtsgeldig ontslag op staande voet.

[verweerster] moet het loon over de niet in acht genomen opzegtermijn (“gefixeerde schadevergoeding”) betalen

4.10.

Omdat [verweerster] [verzoekster 1] ten onrechte op staande voet heeft ontslagen, heeft [verzoekster 1] recht op het loon over de niet in acht genomen opzegtermijn. Tussen partijen is niet in geschil dat de opzegging tegen het einde van de maand moet geschieden en de opzegtermijn één maand bedraagt.

4.11.

[verzoekster 1] heeft berust in haar ontslag. Partijen zijn echter verdeeld over de datum van het ontslag. [verzoekster 1] zegt dat zij eerst bij brief van 6 maart 2024 kennis heeft genomen van het ontslag. [verweerster] stelt dat [verzoekster 1] per 29 februari 2024 mondeling op staande voet is ontslagen in bijzijn van [naam 1] en [naam 2]. Beiden hebben zowel schriftelijk als mondeling verklaard dat [verzoekster 1] op 29 februari 2024 op staande voet is ontslagen. Dat [verweerster] tijdens het gesprek op donderdag 29 februari 2024 aan [verzoekster 1] het ontslag op staande voet heeft medegedeeld, is naar het oordeel van de kantonrechter daarmee voldoende komen vast te staan.

4.12.

[verweerster] zal uitgaande van de ontslagdatum van 29 februari 2024 worden veroordeeld om aan [verzoekster 1] een bedrag van € 1.990,71 bruto te betalen.

[verweerster] moet een transitievergoeding betalen

4.13.

Indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer van rechtswege aanspraak op de transitievergoeding. Geen transitievergoeding is verschuldigd als het eindigen of het niet voorzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Dit is niet komen vast te staan. Voor de berekening van de transitievergoeding gaat de kantonrechter uit van een salaris van € 1.990,71 bruto per maand inclusief emolumenten. De kantonrechter komt aan de hand van een berekening op basis van de relevante gegevens uit op een transitievergoeding van € 331,02 bruto, berekend tot 1 april 2024. Dit is de datum waarop de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als de opzegtermijn in acht zou zijn genomen. De kantonrechter kan niet meer toewijzen dan verzocht, zodat [verweerster] zal worden veroordeeld tot betaling van € 283,76 bruto.

[verweerster] hoeft geen billijke vergoeding te betalen

4.14.

De kantonrechter kan, indien de werknemer daarom verzoekt, een billijke vergoeding toekennen vanwege een onterecht gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om een bedrag aan billijke vergoeding toe te wijzen. [verzoekster 1] heeft op geen enkele manier onderbouwd dat zij schade heeft geleden door het ontslag. Daarbij komt dat ondanks dat de kantonrechter van oordeel is dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, dat niet weg neemt dat naar het oordeel van de kantonrechter [verzoekster 1] niet als goed werknemer heeft gehandeld, door de parelbroek en het Lexi pak mee naar huis te nemen, zonder daar eerst voor te betalen.

[verweerster] moet het achterstallige loon betalen

4.15.

[verweerster] heeft erkend dat met ingang van 1 januari 2024 een loonsverhoging van 4,77% geldt. De vordering tot betaling van het achterstallig loon over de maand januari en februari 2024 wordt daarom toegewezen.

[verweerster] moet de wettelijke verhoging betalen

4.16.

Over het loon dat niet tijdig is betaald is de werkgever de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW verschuldigd. [verweerster] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging over het achterstallige loon.

[verweerster] moet de wettelijke rente betalen

4.17.

De wettelijke rente over het loon over de niet in acht genomen opzegtermijnen en het achterstallig loon zal zoals gevorderd worden toegewezen vanaf 6 maart 2024.

De wettelijke rente over de wettelijke verhoging zal worden toegewezen vanaf 21 juni 2024, omdat [verzoekster 1] pas vanaf die datum aanspraak heeft gemaakt op betaling van de wettelijke verhoging.

De verzoeken van [verweerster] worden afgewezen

4.18.

Omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, worden de verzoeken van [verweerster] afgewezen.

[verweerster] moet de proceskosten betalen

4.19.

[verweerster] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 289 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [verzoekster 1] op € 248,- aan griffierecht, € 814,- aan salaris voor de gemachtigde en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.197,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als deze beschikking wordt betekend.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad

4.20.

Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.

5 De beslissing

De kantonrechter:

In het verzoek van [verzoekster 1]

5.1.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster 1] de vergoeding over de niet in acht genomen opzegtermijn te betalen van € 1.990,71 bruto, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 6 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;

5.2.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster 1] de transitievergoeding te betalen van € 283,76 bruto;

5.3.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster 1] het achterstallige loon te betalen van € 181,26 bruto over de periode januari en februari 2024, met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 6 maart 2024 tot de dag dat volledig is betaald;

5.4.

veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster 1] de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW te betalen over het bedrag € 181,26 bruto aan achterstallig loon, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 21 juni 2024 tot de dag dat volledig is betaald;

5.5.

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

In het verzoek van [verweerster]

5.6.

wijst de verzoeken van [verweerster] af;

In beide verzoeken

5.7.

veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, die aan de kant van [verzoekster 1] worden begroot op € 1.197,- en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;

5.8.

wijst met in achtneming van 5.1 t/m 5.7, alle overige verzoeken van [verzoekster 1] en [verweerster] af.

Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Willemsen en in het openbaar uitgesproken.

754

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.