RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 11425748 VZ VERZ 24-9999
datum uitspraak: 12 maart 2025
Beschikking van de kantonrechter
[verzoekster]
,
woonplaats: [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. C.P.R.M. Dekker,
Republic M! B.V.,
vestigingsplaats: Amsterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. M.E. de Jong.
De partijen worden hierna ‘[verzoekster]’ en ‘Republic M’ genoemd.
2 De beoordeling
2.1.
[verzoekster] werkte sinds 1 februari 2024 bij Republic M als Virtual Key Accountmanager op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van zeven maanden, tot 1 september 2024. De arbeidsovereenkomst is inmiddels van rechtswege geëindigd met ingang van 1 september 2024. [verzoekster] vindt dat Republic M tegenover haar ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en wil daarom een billijke vergoeding. Daarnaast eist zij achterstallig salaris. Zij vindt dat Republic M ten onrechte haar salaris bij de eindafrekening van het dienstverband heeft verrekend met een boete wegens het overtreden van het nevenwerkzaamhedenbeding. Volgens [verzoekster] is het nevenwerkzaamhedenbeding nietig en is zij daarom de boete niet verschuldigd. Daarnaast stelt zij zich op het standpunt dat zij het nevenwerkzaamhedenbeding niet geschonden heeft. Verder eist [verzoekster] immateriële schadevergoeding, een verklaring voor recht en een vergoeding voor juridische kosten, wettelijke verhoging en rente.
2.2.
Republic M vindt dat het verzoek en de vorderingen van [verzoekster] moeten worden afgewezen. Republic M vindt dat zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld tegenover [verzoekster] en dat zij terecht de boete vanwege het overtreden van het nevenwerkzaamhedenbeding heeft verrekend met de eindafrekening, omdat opheldering van [verzoekster] over haar nevenwerkzaamheden uitbleef.
Verder vindt Republic M dat [verzoekster] geen verband heeft aangetoond tussen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en de door haar gestelde mentale klachten/ emotionele schade. Ook meent Republic M dat mede omdat [verzoekster] een belangrijk aandeel heeft gehad in de ontstane situatie tussen partijen zij geen recht heeft op een vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand.
Republic M hoeft geen billijke vergoeding aan [verzoekster] te betalen
2.3.
De grondslag van het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding is in deze zaak artikel 7:673 lid 9 aanhef en onder a BW. Daarin staat dat de kantonrechter aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding kan toekennen, als na een einde van rechtswege, het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Dit betekent dat er een causaal verband moet zijn tussen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever en het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter vindt dat in deze zaak niet gebleken of aannemelijk geworden is dat daarvan sprake is. Daarom hoeft Republic M geen billijke vergoeding aan [verzoekster] te betalen. De kantonrechter legt hierna uit waarom.
2.4.
Republic M. heeft [verzoekster] op 5 juni 2024 op staande voet ontslagen en dat ontslag vervolgens, met instemming van [verzoekster], op 21 juni 2024 ingetrokken. Ook heeft Republic M het salaris van de maand mei 2024 van [verzoekster] in eerste instantie niet aan haar betaald. Los van de vraag of dit handelen ernstig verwijtbaar is, kan niet gezegd worden dat dit handelen ertoe heeft geleid dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet verlengd is. Toen Republic M het aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet introk, heeft zij [verzoekster] verzocht om vanaf 24 juni 2024 haar werkzaamheden weer te verrichten. [verzoekster] heeft blijkens haar eigen stellingen in die fase zelf de stekker uit de arbeidsrelatie tussen partijen getrokken door zich op 23 juni 2024 ziek te melden, naar eigen zeggen omdat ze zich onveilig voelde en ze afstand wilde nemen. Zij heeft vervolgens geen initiatief genomen om haar gevoel aan te kaarten bij Republic M en de lucht proberen te klaren om vervolgens weer aan de slag te kunnen. Republic M heeft na deze ziekmelding in eerste instantie 70% in plaats van 100% loon tijdens ziekte aan [verzoekster] betaald, maar heeft hiermee naar het oordeel van de kantonrechter geen fout gemaakt. [verzoekster] had op grond van de wet recht op 70% van haar salaris en in de arbeidsovereenkomst staat niet dat zij – in afwijking van de wet – recht heeft op 100% salaris. In de arbeidsovereenkomst staat immers dat de werkgever het vaste maandsalaris van 100% kan doorbetalen gedurende de eerste twaalf kalendermaanden. In deze bepaling leest de kantonrechter geen contractuele verplichting voor de werkgever om meer dan 70% van het salaris uit te betalen tijdens ziekte. Republic M heeft later - blijkens de onvoldoende weersproken inhoud van de overgelegde eindafrekening – alsnog het verschil tussen 70% van het salaris en 100% aan haar willen uitbetalen. Al met al heeft Republic M zich na 23 juni 2024 niet schuldig gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten dat tot gevolg heeft gehad dat de arbeidsovereenkomst niet is voortgezet.
2.5.
De kantonrechter acht voldoende aannemelijk geworden dat Republic M niet tevreden was over het functioneren van [verzoekster], omdat ze feitelijk maar weinig werkte en haar targets niet behaalde. Duidelijk is dat op een gegeven moment een verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan tussen partijen, terwijl naar het oordeel van de kantonrechter niet gezegd kan worden dat die verstoorde arbeidsverhouding (vooral) door Republic M is veroorzaakt. De verstoorde arbeidsverhouding is in ieder geval feitelijk ook ontstaan doordat [verzoekster] geen openheid van zaken heeft willen geven over haar nevenwerkzaamheden in een periode dat ze ziekgemeld was bij Republic M.
2.6.
Van redenen om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen waarvan aan Republic M een ernstig verwijt kan worden gemaakt is dan ook geen sprake.
Het nevenwerkzaamhedenbeding is nietig en [verzoekster] is geen boete aan Republic M verschuldigd
2.7.
Republic M heeft geen recht op de boete wegens het overtreden van het nevenwerkzaamhedenbeding, omdat dat beding nietig is. De kantonrechter legt hierna uit waarom.
2.8.
In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is het volgende nevenwerkzaamhedenbeding opgenomen:
“1. Werknemer verplicht zich om geen nevenwerkzaamheden te verrichten voor derden anders dan met uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Werkgever.
2. Werkgever mag de toestemming in de zin van artikel 17.1 weigeren als zij daarvoor een objectieve rechtvaardigingsgrond heeft, welke alsdan schriftelijk aan Werknemer kenbaar wordt gemaakt.”
Ook is in de arbeidsovereenkomst een boetebeding opgenomen, dat onder meer inhoudt dat de werknemer bij overtreding van het nevenwerkzaamhedenbeding per overtreding een boete verbeurt van één bruto maandsalaris, met een verhoging van € 5.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
2.9.
Op grond van de wet is een beding waarbij de werkgever verbiedt of beperkt dat de werknemer voor anderen arbeid verricht buiten de tijdstippen waarop de arbeid moet worden verricht bij die werkgever nietig, tenzij dit beding kan worden gerechtvaardigd op grond van een objectieve reden (artikel 7:653a, lid 1 BW).
Volgens [verzoekster] houdt het nevenwerkzaamhedenbeding dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst tussen partijen feitelijk een algeheel verbod in op het verrichten van nevenwerkzaamheden en is het beding daarom nietig. Republic M heeft op haar beurt niets specifieks gesteld over de uitleg van dit beding.
2.10.
Het nevenwerkzaamhedenbeding is niet nietig, als de werkgever een objectieve rechtvaardigingsrond heeft voor het verbieden van de werknemer om voor anderen arbeid te verrichten in vrije tijd. Die objectieve rechtvaardiging behoeft niet in het beding zelf te worden opgenomen. De werkgever mag de rechtvaardiging ook geven op het moment dat hij zich op het beding wil beroepen. Het standpunt van [verzoekster] dat het nevenwerkzaamhedenbeding in de arbeidsovereenkomst al nietig is louter vanwege de formulering daarvan berust dan ook op een onjuiste uitleg van de wettelijke bepaling. Het is aan Republic M, die zich in feite op het nevenwerkzaamhedenbeding in combinatie met het boetebeding beroept, om zo goed mogelijk uit te leggen, met een beroep op een objectieve rechtvaardigingsgrond, waarom zij haar werknemers, en in dit geval [verzoekster], het verrichten van nevenwerkzaamheden zou mogen verbieden. Dat heeft Republic M naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gedaan. Zij heeft herhaald dat [verzoekster] bij Republic M ziekgemeld was toen zij op zondag
2 juni 2024 nevenwerkzaamheden, te weten het spreken op een live business event, verrichtte. Volgens Republic M was [verzoekster] niet echt ziek. Republic M heeft ook het vermoeden uitgesproken dat [verzoekster] aan haar eigen onderneming aan het bouwen was terwijl ze bij Republic M in dienst was. Republic M heeft hiermee niet, althans onvoldoende (duidelijk) invulling gegeven aan de wettelijke bepaling over het verbod op nevenwerkzaamheden. Daarmee moet het beding als nietig gekwalificeerd worden, omdat er niet van kan worden uitgegaan dat er een objectieve reden was voor het verbieden van [verzoekster] om nevenwerkzaamheden te verrichten.
2.11.
Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat als [verzoekster] vooraf toestemming zou hebben gevraagd voor het spreken op een live event, zij die toestemming niet tijdens haar ziekte zou hebben gevraagd. De objectieve reden voor Republic M om de toestemming te weigeren zou dan ook meer moeten inhouden dan dat [verzoekster] tijdens het verrichten van de nevenwerkzaamheden op zondag 2 juni 2024 nog ziekgemeld was.
Bovendien geloofde Republic M niet dat [verzoekster] echt ziek was op 2 juni 2024, zodat de stellingen van Republic M niet zo begrepen kunnen worden dat zij vindt dat [verzoekster] door op die dag een presentatie te geven haar herstel belemmerde.
Republic M moet € 4.262,17 bruto met rente aan [verzoekster] betalen
2.12.
Volgens de eindafrekening die is overgelegd heeft Republic M het loon van in totaal € 4.262,17 bruto dat zij volgens haar nog verschuldigd was aan [verzoekster] verrekend met een boete van € 12.900,00. Daardoor heeft zij feitelijk het bedrag van € 4.262,17 bruto dat bestaat uit € 2.164,95 bruto aan ‘suppletie ziekte’, € 1.124,76 bruto aan ‘vakantietoeslag’ en
€ 972,46 bruto aan ‘afrekening vakantie-uren’ niet aan haar betaald. De kantonrechter gaat ervan uit dat deze bedragen kloppen, nu [verzoekster] in reactie op deze eindafrekening de juistheid daarvan niet gemotiveerd heeft betwist. [verzoekster] heeft in ieder geval op de zitting niet gezegd dat het loon dat zij nog moet krijgen van Republic M hoger is dan € 4.262,17 bruto. Nu vastgesteld is dat [verzoekster] de boete niet verschuldigd is, moet Republic M het totaalbedrag van € 4.262,17 bruto alsnog aan haar betalen. De gevorderde rente over dat bedrag wordt ook toegewezen.
2.13.
Republic M heeft het loon over de maanden mei en juni 2024 te laat uitbetaald. Zij heeft in deze procedure gesteld dat zij het loon over de maanden mei en juni 2024 heeft opgeschort en dat zij de bevoegdheid daartoe had op grond van artikel 7:629 lid 3 BW.
Uit de wet volgt dat de werkgever aan de werknemer moet meedelen dat hij van plan is om tot een loonstop of loonopschorting over te gaan en wat de reden van dat voornemen is (artikel 7:629 lid 7 BW). De werkgever moet dit direct melden aan de werknemer en mag niet wachten tot de loonbetaling. Als de werkgever dit (tijdig) doet, dan weet de werknemer waar hij aan toe is en kan hij tijdig maatregelen treffen. De werknemer kan mogelijk de daadwerkelijke toepassing van een loonopschorting of loonstop voorkomen, na een aankondiging of waarschuwing. Uit niets blijkt dat Republic M de loonopschorting van tevoren heeft aangekondigd en [verzoekster] daarvoor dus heeft gewaarschuwd. Republic M mocht de loonbetaling over de maanden mei en juni 2024 dan ook niet opschorten.
Omdat Republic M het loon over de maanden mei en juni 2024 te laat heeft uitbetaald, is Republic M over dat loon de wettelijke verhoging zoals bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd geworden. De kantonrechter ziet in de omstandigheden hoe een en ander is gelopen aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20%.
2.14.
De wettelijke verhoging wordt ook toegewezen over het achterstallige loon dat conform deze beschikking nog moet worden uitbetaald. Nu Republic M zelf vindt dat zij [verzoekster] 100% loon moest betalen tijdens ziekte en zij haar in eerste instantie te weinig loon heeft betaald, moet de ‘suppletie ziekte’ redelijkerwijs als verschuldigd loon zoals bedoeld in artikel 7:625 BW worden beschouwd. De wettelijke verhoging moet dus betaald worden over het totaalbedrag van € 4.262,17 bruto. Ook hier ziet de kantonrechter aanleiding de wettelijke verhoging te matigen tot 20%, omdat niet gebleken of aannemelijk is dat Republic M kwaadwillend heeft gehandeld.
Afwijzing immateriële schadevergoeding
2.15.
De vordering tot immateriële schadevergoeding wordt afgewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij onvoldoende onderbouwd dat zij door (onrechtmatig) handelen van Republic M immateriële schade lijdt of heeft geleden. Het door haar ter onderbouwing van deze vordering overgelegde huisartsenjournaal, waarin een verwijzing naar Aeffectivity therapy and coaching is opgenomen, volstaat in ieder geval niet.
Afwijzing verklaring voor recht
2.16.
[verzoekster] wordt geacht geen zelfstandig belang te hebben bij een aparte verklaring voor recht dat het nevenwerkzaamhedenbeding nietig is, zodat de gevorderde verklaring voor recht niet gegeven zal worden.
Afwijzing kosten rechtsbijstand
2.17.
[verzoekster] vindt dat Republic M een vergoeding aan haar moet betalen voor de kosten die zij in de buitengerechtelijke fase voor juridische bijstand heeft moeten betalen. De kantonrechter volgt haar hierin niet en licht dit als volgt toe.
De aanspraak op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in de buitengerechtelijke fase kan worden ontleend aan schending door de werkgever van diens verplichting om zich als een goed werkgever te gedragen. De kantonrechter ziet, anders dan [verzoekster], geen handelen van Republic M dat als in strijd met het goed werkgeverschap kan worden gekwalificeerd én rechtvaardigt dat Republic M de kosten voor rechtsbijstand van [verzoekster] moet vergoeden. Doorslaggevend hiervoor is dat er steeds sprake is van actie-reactie tussen partijen, waarbij [verzoekster] naar het oordeel van de kantonrechter zelf sanctionerend handelen door de werkgever op zich afriep. Zij heeft bijvoorbeeld geen melding gedaan bij Republic M van nevenwerkzaamheden, heeft zich ziekgemeld in mei 2024, is vervolgens niet verschenen bij de bedrijfsarts, heeft in de periode dat zij nog ziekgemeld was bij Republic M een presentatie gegeven op een event én heeft er vervolgens voor gekozen om geen openheid van zaken te geven over die nevenwerkzaamheden. Los van het feit dat Republic M niet steeds juridisch juist handelde, vindt de kantonrechter dat duidelijk is dat de juridische strijd tussen partijen mede is veroorzaakt door de houding en het gedrag van [verzoekster] vanaf haar ziekmelding in mei 2024.
2.18.
De kantonrechter bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen omdat zij allebei voor een deel ongelijk krijgen. Dat betekent dat zij geen vergoeding hoeven te betalen voor de kosten die de andere partij heeft gemaakt. De kantonrechter acht geen deugdelijke grondslag aanwezig om de (werkelijke) kosten die [verzoekster] heeft gemaakt met het oog op deze procedure voor rekening van Republic M te laten komen.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad
2.19.
Deze beschikking wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard (artikel 288 Rv). Dat betekent dat de beschikking meteen mag worden uitgevoerd, ook als één van de partijen aan een hogere rechter vraagt om de zaak opnieuw te beoordelen.
3 De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt Republic M om aan [verzoekster] € 4.262,17 bruto te betalen, met de wettelijke verhoging van 20% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zoals bedoeld in artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 september 2024;
3.2.
veroordeelt Republic M om aan [verzoekster] te betalen de wettelijke verhoging van 20% zoals bedoeld in artikel 7:625 BW over het loon over de maanden mei en juni 2024 dat te laat is betaald;
3.3.
bepaalt dat de partijen de eigen proceskosten dragen;
3.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst al het andere af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. Bezuijen en in het openbaar uitgesproken.
757