Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 83/012623-22
Datum uitspraak: 8 juli 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte rechtspersoon:
[verdachte rechtspersoon] ,
gevestigd aan [adres] ,
in deze procedure vertegenwoordigd door gemachtigde [naam 1] ,
raadslieden mrs. J. Barensen en M.J. Verheijen, beide advocaat te Rotterdam.
8 Vorderingen benadeelde partijen/ schadevergoedingsmaatregelen
Als benadeelde partij hebben zich in het geding gevoegd, ter zake van het onder 2 tenlastegelegde feit, omwonenden uit de omgeving van het perceel aan de Sliklandseweg. Het betreft:
-
[benadeelde partij 1] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 179,82 aan materiële schade en een vergoeding van € 500,- aan immateriële schade.
-
[benadeelde partij 2] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 240,- aan materiële schade.
-
[benadeelde partij 3] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
-
[benadeelde partij 4] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 32.640,- aan materiële schade.
-
[benadeelde partij 5] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 637,37 aan materiële schade en een vergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade.
6. [benadeelde partij 6] . De benadeelde partij vordert een vergoeding van
€ 500,- aan materiële schade en een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade.
7. [benadeelde partij 7] . De benadeelde partij vordert een vergoeding aan immateriële schade. Er zijn geen bedragen op het schadeformulier ingevuld.
8. [benadeelde partij 8] . De benadeelde partij vordert een vergoeding aan immateriële schade. Er zijn geen bedragen op het schadeformulier ingevuld.
8.1.
Beoordeling
De benadeelde partijen zullen in de vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
9 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Gelet is op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 23, 47, 51, 57 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 6.2 van de Waterwet, artikelen 6 en 13 van de Wet bodembescherming, artikel 9.2.1.2. van de Wet milieubeheer en de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
11 Beslissing
De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte rechtspersoon het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte rechtspersoon daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte rechtspersoon de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte rechtspersoon meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte rechtspersoon (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte rechtspersoon strafbaar;
veroordeelt de verdachte rechtspersoon tot een geldboete van € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro);
bepaalt dat deze geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaren;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde rechtspersoon de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
de veroordeelde rechtspersoon zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [benadeelde partij 6] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. Havik, voorzitter,
en mrs. A.C. Palmboom en D. ten Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.T.C.J.M. de Jongh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting op 8 juli 2025.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij, in de periode van 18 juli 2018 tot en met 4 juni 2019 te Hellevoetsluis, gemeente Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, (telkens) als degene die op en/of in de bodem van een perceel aan de Sliklandseweg, een handeling, als bedoeld in artikel 6 tot en met 11 van de Wet bodembescherming heeft verricht, te weten het toepassen van LD-staalslakken, waarbij kalk (calciumoxide), die de bodem kan verontreinigen of aantasten, op of in de bodem raakt, en terwijl zij wist of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handeling(en) de bodem kon worden verontreinigd of aangetast, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van haar kon worden gevergd, teneinde die verontreiniging en/of aantasting te voorkomen en/of toen die verontreiniging en/of aantasting zich voordeed, de verontreiniging of de aantasting en/of de directe gevolgen niet heeft beperkt en/of zoveel mogelijk ongedaan heeft gemaakt;
2.
zij, in de periode van 18 juli 2018 tot en met 15 augustus 2018 te Hellevoetsluis, gemeente Hellevoetsluis, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, (telkens) als degene die beroepshalve (een) stof(fen) en/of mengsel(s) toepast en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aan een ander ter beschikking stelt, te weten LD-staalslakken en (telkens) wist en/of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door zijn handelingen met die stof(fen) en/of dat/die mengsel(s) gevaren konden optreden voor de gezondheid van de mens en/of voor het milieu, (telkens) opzettelijk, niet alle maatregelen heeft genomen die redelijkerwijs van hem konden worden gevergd, teneinde die gevaren zoveel mogelijk te voorkomen en/of te beperken, immers werden die LD-staalslakken
toegepast, terwijl niet of onvoldoende maatregelen werden getroffen om stofoverlast (zo veel mogelijk) tegen te gaan;
3.
zij, op of omstreeks 22 februari 2019 te Hellevoetsluis, gemeente Hellevoetsluis, al dan niet opzettelijk één of meer stoffen, te weten een substantie bestaande uit onder meer kalk (calciumoxide), heeft gebracht in watergang T04073 en/of watergang H21602, zijnde (een) oppervlaktewaterlicha(a)m(en), terwijl daartoe geen strekkende vergunning was verleend door de Minister als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet en/of het bestuur van het betrokken waterschap, en/of daarvoor geen vrijstelling was verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, en/of artikel 6.3 eerste tot en met derde lid van de Waterwet niet van toepassing was.