VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 3
Reg.nrs.: AWB 09/5832 en 5834 WVW
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van
[A], wonende te [plaats], eiser,
gemachtigde mr. H.A. Steendam,
ter zake van het besluit van 15 juli 2009 van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerster, waarbij het bezwaar tegen het besluit van 24 juni 2009 ongegrond is verklaard. Verweerster heeft bij het gehandhaafde besluit van 24 juni 2009 besloten dat
I. eiser niet de vereiste medewerking aan de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (hierna: LEMA) heeft verleend, nu niet is gebleken van een geldige reden van verhindering;
II. het rijbewijs van eiser voor alle categorieën ongeldig wordt verklaard met ingang van de zevende dag na die van de dagtekening van dit besluit.
Eiser heeft tegen het besluit van 18 augustus 2009 beroep ingesteld (AWB 09/5834 WVW). Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (AWB 09/5832 WVW).
Het verzoek is op 10 september 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door [B].
I OVERWEGINGEN
1. Er bestaat aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens te beslissen in de hoofdzaak, nu naar het oordeel van de voorzieningenrechter nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt bij de beoordeling van het onderhavige verzoek van het volgende uitgegaan.
2.1 Op 9 februari 2009 heeft de politie Rotterdam-Rijnmond verweerster een mededeling ex artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) gedaan in verband met de aanhouding van eiser op 8 februari 2009, waarbij een ademalcoholgehalte is vastgesteld van 260 µg/l. Voorts is vastgesteld dat eiser beginnend bestuurder is.
2.2 Bij besluit van 13 maart 2009 heeft verweerster eiser een LEMA opgelegd, ter bevordering van de geschiktheid. Eiser is medegedeeld dat hij verplicht is hieraan mee te werken en dat de kosten hiervan voor zijn rekening komen.
Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.3 Bij brief van 22 april 2009 heeft verweerster eiser bevestigd dat de kosten voor de LEMA zijn ontvangen, dat hij mee moet werken aan de LEMA en dat, indien geen medewerking wordt verleend, het rijbewijs ongeldig wordt verklaard.
2.4 Bij brief van 20 mei 2009 heeft verweerster eiser opgeroepen voor de LEMA-cursusdagen op 18 juni 2009 vanaf 13.00 uur en 25 juni 2009 vanaf 13.00 uur.
2.5 Bij ongedateerd negatief afloopbericht heeft de cursusleider verweerster medegedeeld dat eiser niet heeft voldaan aan de voorwaarden zoals gesteld voor deelname aan de LEMA-cursus. Eiser kwam 30 minuten te laat. Hij vertelde dat hij in de file was beland en dat hij naar het CBR Rijswijk heeft gebeld, aldus de cursusleider.
2.6 Bij e-mailbericht van 21 juni 2009 heeft eiser verweerster medegedeeld dat hij op de cursus van 18 juni 2009 was, maar door de file 20 minuten te laat is gekomen.
2.7 Bij het primaire besluit van 24 juni 2009 heeft verweerster besloten dat de reden van verhindering niet als geldige reden worden aangemerkt, dat eiser niet de vereiste medewerking aan de LEMA heeft verleend en dat het rijbewijs van eiser ongeldig wordt verklaard met ingang van de zevende dag na die van de dagtekening van dit besluit. Daarbij is toegelicht dat het alsnog meewerken aan de LEMA de snelste manier is om in het bezit van een nieuw rijbewijs te komen. Nadat de LEMA met succes is afgerond, kan eiser een Eigen verklaring kopen.
2.8 Bij brief van 2 juli 2009 heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 juni 2009. Hij heeft daarbij medegedeeld dat hij aanwezig was, maar de zaal niet meer mocht betreden omdat hij te laat was. De reden hiervan is dat hij onderweg in de file was beland.
2.9 Bij het thans bestreden besluit van 15 juli 2009 heeft verweerster het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. De file is een omstandigheid die door eiser had moeten worden ingecalculeerd en vormt derhalve geen reden om dertig minuten te laat op de cursus te verschijnen. Gelet op het dwingendrechtelijk karakter van artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994, kan met het belang van eiser bij zijn rijbewijs geen rekening worden gehouden, aldus verweerster.
3. Eiser heeft onder meer aangevoerd dat hij in de file terecht is gekomen, waarna hij het CBR direct heeft gebeld om te berichten dat hij als gevolg daarvan mogelijk niet precies op tijd zou kunnen komen. Eiser is uiteindelijk 15 minuten later alsnog bij de cursus aangekomen.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat hij zijn rijbewijs hard nodig heeft, ook vanwege zijn bedrijf. Eiser heeft een eenmanszaak en bezorgt Afrikaanse producten door geheel Nederland. Zonder geldig rijbewijs kan hij zijn bedrijf niet uitoefenen, heeft hij geen inkomsten en verliest hij klanten.
4.1 In artikel 131 van de WVW 1994 - voor zover hier van belang - is bepaald:
"4. Indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, legt het CBR in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen betrokkene overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels de verplichting op zich binnen een daarbij vastgestelde termijn te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid. De aan deze maatregelen verbonden kosten, waarvan de hoogte wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, komen ten laste van betrokkene. Indien het rijbewijs overeenkomstig artikel 130, tweede lid, is ingevorderd, wordt het onverwijld aan betrokkene teruggegeven.
5. Het CBR stelt de aard van de educatieve maatregelen vast en wijst een of meer tot toepassing van die maatregelen bevoegde deskundigen aan."
4.2 Ingevolge artikel 132, eerste lid, van de WVW 1994 - voor zover hier van belang - is degene die zich ingevolge artikel 131, vierde lid, dient te onderwerpen aan educatieve maatregelen ter bevordering van de rijvaardigheid of geschiktheid verplicht de daartoe vereiste medewerking te verlenen.
4.3 Ingevolge artikel 132, tweede lid, van de WVW 1994, is het CBR, indien de betrokkene geen medewerking heeft verleend als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de WVW 1994, gehouden om onverwijld over te gaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs van de houder.
4.4 Artikel 10a van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) luidt als volgt:
"1. Het CBR besluit tot oplegging van een Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer indien bij betrokkene, in de hoedanigheid van beginnende bestuurder, een adem- of bloedalcoholgehalte is geconstateerd dat gelijk is aan of hoger is dan 220µg/l, respectievelijk 0,5‰.
2. Betrokkene komt niet in aanmerking voor de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer indien:
a. hij onder invloed van alcohol een ongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander is gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel is toegebracht,
b. blijkt dat hij de Nederlandse taal dan wel een andere taal waarin de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer wordt gegeven, niet of niet in voldoende mate beheerst,
c. hij de afgelopen vijf jaar reeds eerder aan de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer heeft deelgenomen,
d. hij naar het oordeel van een medisch deskundige lijdt aan een ernstige psychiatrische stoornis of dementie, dan wel aan een langdurige lichamelijke stoornis die deelname onmogelijk maakt,
e. het vermoeden bestaat dat er bij betrokkene sprake is van alcoholverslaving,f. hij bij de politie bekend staat als gebruiker van drogerende stoffen.
3. De ten laste van betrokkene komende kosten van de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer bedragen € 350,-.
4. De kosten worden betaald binnen vijf weken nadat het besluit tot oplegging van de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer aan betrokkene is meegedeeld, op de wijze zoals aangegeven bij die mededeling. Deze termijn kan niet worden verlengd.
5. De artikelen 9 en 10, eerste lid, tweede en derde volzin, en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing."
5. Niet in geschil is dat eiser te laat was en derhalve geen toegang meer kreeg tot de LEMA-cursus. De omstandigheid dat eiser in een file terechtkwam heeft verweerster terecht niet als een geldige reden van verhindering aangemerkt. Hierbij dient gewicht te worden toegekend aan de omstandigheid dat eiser uitdrukkelijk is gewezen op de consequenties van te laat komen. Bij aangetekende brief van 20 mei 2009, waarbij eiser is opgeroepen voor de LEMA, is hem nadrukkelijk medegedeeld dat zijn rijbewijs ongeldig wordt verklaard indien hij de regels, waaronder het op tijd verschijnen, niet naleeft. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 juli 2009, nr. 200900433/1, LJN: BJ4049.
Verweerster is derhalve op goede gronden tot de conclusie gekomen dat eiser niet de vereiste medewerking heeft verleend aan de LEMA. Verweerster was dan ook gehouden om over te gaan tot ongeldigverklaring van eisers rijbewijs.
6. Gelet op het imperatieve karakter van artikel 132, tweede lid, van de WVW94 bestaat er geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging. De wet- en regelgever heeft reeds een volledige belangenafweging gemaakt, waarin de beoordeling van de evenredigheid is begrepen. Het algemeen belang van de verkeersveiligheid weegt zwaarder dan het persoonlijk belang bij het behoud van het rijbewijs. Dat eiser een groot belang heeft bij behoud van zijn rijbewijs voor zijn werkzaamheden in zijn eigen bedrijf, kan dan ook naar het oordeel van de voorzieningenrechter bij de beoordeling van de vraag of verweerster terecht is overgegaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs geen rol spelen.
7. Het beroep is ongegrond.
Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat dan ook geen aanleiding.
8. Er bestaat evenmin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
II BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep (AWB 09/5834 WVW) ongegrond;
2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (AWB 09/5832 WVW) af.
Aldus vastgesteld door mr. M.D.J. van Reenen-Stroebel, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de griffier A.J. Faasse - van Rossum.
Uitgesproken in het openbaar op 17 september 2009.