RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Parketnummer: 09/754110-08
Kenmerk RK: 10/859
Beschikking van de rechtbank 's-Gravenhage, raadkamer in strafzaken, op het bezwaarschrift ex artikel 32 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) van:
[verdachte],
geboren op [datum] 1975 te [plaats],
thans gedetineerd in de PI Utrecht, locatie Nieuwegein
blijkens een daarvan opgemaakte akte op 25 februari 2010 ter griffie van deze rechtbank ingediend, tegen het door de officier van justitie - vooralsnog - onthouden van kennisneming van bepaalde processtukken aan verdachte.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
De rechtbank heeft op 13 april 2010 dit bezwaarschrift in raadkamer behandeld.
Verdachte heeft afstand gedaan van het recht om in raadkamer te worden gehoord.
Zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht, is in raadkamer verschenen.
De officier van justitie, mr. J.A. Buitenhuis, heeft in raadkamer geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift.
Beoordeling van het bezwaarschrift.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het bezwaarschrift.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
Verdachte is op 8 februari 2010 aangehouden en in verzekering gesteld als verdachte van de moord of doodslag op [slachtoffer]. Verdachte is in verband hiermee verhoord.
De raadsman van verdachte heeft op 11 februari 2010 gevraagd om afgifte van alle relevante processtukken. De officier van justitie heeft de raadsman in de brief van 23 februari 2010 laten weten de verdediging half maart (2010) een voorlopig procesdossier te kunnen verstrekken.
De raadsman heeft vervolgens op 25 februari 2010 een bezwaarschrift ingediend en heeft de rechtbank verzocht te gelasten dat de officier van justitie de verdediging alsnog per direct de relevante processtukken verstrekt.
In het bezwaarschrift, gedateerd 19 februari 2010, staat niet de datum van de schriftelijke mededeling van onthouding vermeld, noch wordt een dergelijke mededeling overgelegd. De rechtbank zal de brief van 23 februari 2010 begrijpen als de in artikel 30, tweede lid, Sv. bedoelde mededeling. Het bezwaarschrift is tijdig ingediend.
De raadsman heeft ter zitting aangegeven dat hij weliswaar van de officier van justitie processtukken heeft ontvangen, maar dat hiermee niet is voldaan aan zijn verzoek om afgifte van alle relevante processtukken. De raadsman heeft ter zitting aan de hand van voorbeelden toegelicht dat voor de verdediging ook het onderliggende opsporingsdossier relevant is. Nu de relevante processtukken uit dat dossier niet zijn verstrekt handhaaft de raadsman zijn bezwaarschrift.
De officier van justitie heeft ter zitting uiteengezet dat naar aanleiding van de moord of doodslag op [slachtoffer] in 2005 een uitgebreid opsporingsonderzoek heeft plaatsgevonden en dat in verband hiermee het dossier MANGA is aangemaakt.
Later is in verband met de betrokkenheid van verdachte bij de doodslag of moord op [slachtoffer] een nieuw dossier is aangemaakt: het dossier SHOJO.
Het dossier SHOJO inmiddels op 1 april 2010 aan de raadsman is verstrekt. Het dossier SHOJO is nog niet afgesloten, omdat het onderzoek nog loopt.
De officier van justitie is niet voornemens om alle bevindingen in het kader van MANGA toe te voegen aan het dossier SHOJO, omdat die niets relevants richting verdachte hebben opgeleverd, en voelt zich daarom niet gehouden om het gehele dossier MANGA aan de raadsman te verstrekken. De raadsman kan het dossier MANGA wel komen inzien.
De rechtbank stelt vast dat in verband met de moord of doodslag op [slachtoffer] twee dossiers zijn aangemaakt, te weten de dossiers MANGA en SHOJO. Het dossier MANGA betreft de opsporingshandelingen sinds de dood van [slachtoffer] in 2005, het dossier SHOJO betreft het onderzoek naar de betrokkenheid van verdachte bij de doodslag of moord op [slachtoffer] en borduurt voort op het dossier MANGA.
De rechtbank verstaat dat het dossier SHOJO een dossier in wording is. Het is de rechtbank niet gebleken dat processtukken uit het dossier SHOJO niet aan de verdediging worden verstrekt om een andere reden dan dat het onderzoek nog niet is voltooid. Voor een last tot afgifte door de officier van justitie van meer stukken uit het dossier SHOJO dan toe nu toe afgegeven, is derhalve op dit moment geen aanleiding.
Voor wat betreft het dossier MANGA geldt dat dit dossier betrekking heeft op de moord of doodslag op [slachtoffer]. In beginsel kan al hetgeen in dat dossier staat opgenomen relevant zijn in de zaak tegen degene die van (betrokkenheid bij) dat feit wordt verdacht, in dit geval in de zaak tegen verdachte [verdachte]. De opmerking van de officier van justitie dat het dossier niets relevants zou hebben opgeleverd, is dan ook een te algemene om in dit geval voor juist te kunnen worden gehouden. Ter zitting heeft de officier van justitie desgevraagd geen nadere toelichting daarop kunnen geven noch desgevraagd een nader onderscheid kunnen maken tussen stukken die mogelijk wel en in het geheel niet relevant zijn.
Bij die stand van zaken is de rechtbank is van oordeel dat het gehele dossier MANGA derhalve als processtuk in de zin van artikel 30 Sv. moet worden aangemerkt.
Niet is gesteld of anderszins gebleken dat het belang van het onderzoek zich tegen de verstrekking van dossier MANGA zou verzetten. Kennisneming van het dossier mag de verdediging derhalve niet worden onthouden. Ook het bieden van gelegenheid om het dossier te komen inzien volstaat niet.
De rechtbank zal de officier van justitie dan ook gelasten om het gehele dossier MANGA aan de verdediging te verstrekken.
Beslissing.
De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond ten aanzien van het dossier MANGA;
- gelast de officier van justitie om het gehele dossier MANGA aan de verdediging te verstrekken;
- verklaart het bezwaarschrift voor het overige ongegrond.
Deze beslissing is gegeven te 's-Gravenhage door mr. J.W. du Pon, voorzitter, mrs. G.H.M. Smelt en E.G. van Roest, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Kuipers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 april 2010.