RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton locatie 's-Gravenhage
IM
Rolnummer: 1044876/11-7000
Datum: 24 augustus 2011
Vonnis in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. A.P.J.M. Verbeek;
tegen
het Iran-United States Claims Tribunal,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde: mr. B.G. den Outer-Kroon.
Procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken waarvan de inhoud als hier ingelast wordt beschouwd:
- de dagvaarding van 25 februari 2011 met aangehechte bescheiden;
- de incidentele conclusie van onbevoegdheid d.d. 4 mei 2011 met aangehechte bescheiden;
- de conclusie van antwoord in het incident d.d. 1 juni 2011.
Feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende dan wel niet langer betwist en ten dele gestaafd door overgelegde niet bestreden bescheiden staat - voorzover thans van
belang - het volgende vast:
1.1 [eiseres], geboren op [geboortedatum], is op 23 augustus 1982 in dienst getreden van gedaagde, een internationale organisatie met rechtspersoonlijkheid.
Op de arbeidsovereenkomst zijn de Staff Rules van toepassing.
1.2 In de briefwisseling tussen de Nederlandse regering en de president van gedaagde in september 1990 is onder meer vastgelegd in artikel 3:
"Subject to the provisions of Article 4 the Tribunal, within the scope of the performance of its tasks, shall enjoy in the Netherlands immunity from jurisdiction and execution,..... ".
1.3 Het Tribunal bestaat uit negen arbiters, drie per land en drie benoemd door de zes tezamen.
Naast deze negen arbiters zijn er thans circa veertig werknemers werkzaam verantwoordelijk aan de Secretaris-Generaal.
1.4 Gedaagde heeft eiseres per brief van 10 juni 2010 bericht dat besloten is haar positie van [positie] op te heffen vanwege budgettaire redenen aan het einde op 31 augustus 2010 van haar lopende arbeidsovereenkomst.
Vordering
2. Eiseres heeft zich neergelegd bij de beëindiging van het dienstverband maar is van mening dat gelet op alle omstandigheden van het geval de gevolgen van de beëindiging voor haar te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van gedaagde bij de opzegging. Eiseres vordert de veroordeling van gedaagde tot betaling van een schadevergoeding van in totaal € 280.955,30 alsmede een vergoeding voor openstaande vakantiedagen, wettelijke rente en (buiten)gerechtelijke kosten.
Verweer
3. Gedaagde heeft zich bij incidentele conclusie beroepen op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. Eiseres heeft dat verweer bestreden.
Beoordeling
4.1 Bij immuniteit van jurisdictie van een internationale organisatie gaat het om een zogenaamde functionele immuniteit.
4.2 Hoe alledaags de administratieve werkzaamheden, die eiseres voor gedaagde verrichtte, ook waren, het gaat om werkzaamheden noodzakelijk voor de vervulling van de taak van gedaagde.
Het niet toekennen van de door eiseres verlangde schadevergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst houdt onmiddellijk verband met de vervulling van de aan gedaagde opgedragen taken (H.R. 23 oktober 2009, N.J. 2009, 527 met conclusie van A.G. mr. Strikwerda).
4.3 Eiseres heeft niet bestreden dat op grond van de op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde Staff Rules het arbeidsgeschil voorgelegd kon worden aan de negen arbiters van gedaagde.
Onvoldoende is gesteld om te kunnen oordelen dat deze procedure geen aan artikel 6 EVRM vergelijkbare bescherming biedt (H.R. 20 december 1985, N.J. 1986, 438).
Niet kan dan geoordeeld worden dat een uitzondering gemaakt moet worden op deze immuniteit.
4.4 Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat de kantonrechter niet bevoegd is van het geschil kennis te nemen.
Eiseres dient als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden tot betaling van de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
5.1 Verklaart zich onbevoegd van het geschil tussen partijen kennis te nemen.
5.2 Veroordeelt eiseres in de kosten van het geding tot deze uitspraak aan de zijde van gedaagde vastgesteld op € 800,00 wegens salaris van de gemachtigde van gedaagde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. H.J.M. Wouterse en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2011.