vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 404235 / HA ZA 11-2496
Vonnis in de incidenten van 18 januari 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERKAART GROEP B.V.,
gevestigd te Wateringen (gemeente Westland),
eiseres in conventie in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in de incidenten,
advocaat: mr. R. de Mooij te 's-Gravenhage,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in het eerste incident,
advocaat: mr. J-F. Grégoire te 's-Gravenhage,
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het tweede incident,
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs (gemeente Lansingerland).
Partijen zullen hierna Verkaart, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] (gezamenlijk 'gedaagden') worden genoemd.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 15, 16 en 19 september 2011, met producties;
- de incidentele vordering tot verwijzing tevens conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], met producties;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie, tevens verzoek tot interne verwijzing ex artikel 71 Rv van de zijde van [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], met producties;
- de incidentele conclusie van antwoord van de zijde van Verkaart.
1.2.Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald in de incidenten.
2.De vordering in de hoofdzaak
2.1.Verkaart vordert - samengevat - dat de rechtbank:
- voor recht verklaart dat gedaagden tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten, alsmede/danwel dat zij onrechtmatig jegens Verkaart hebben gehandeld en dientengevolge aansprakelijk zijn voor de schade die Verkaart hierdoor heeft geleden;
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een voorschot op de schadevergoeding ter hoogte van € 78.836,--, te vermeerderen met rente;
- gedaagden hoofdelijk veroordeelt tot betaling van de als gevolg van de hiervoor vermelde handelwijze door Verkaart geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van deze procedure, vermeerderd met rente, en de nakosten van dit geding.
2.2.Verkaart legt aan haar vorderingen ten grondslag dat gedaagden zich zowel tijdens als na afloop van hun dienstverband bij Verkaart hebben beziggehouden met het ontwikkelen en exploiteren van een concurrerende onderneming en ten laste van Verkaart hebben gefraudeerd. Door deze handelwijze hebben gedaagden volgens Verkaart in strijd met de eisen van goed werknemerschap ex artikel 7:611 BW gehandeld. Daarmee zijn zij tekortgeschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst. Subsidiair stelt Verkaart zich op het standpunt dat gedaagden onrechtmatig jegens Verkaart hebben gehandeld. Gedaagden zijn volgens Verkaart gehouden de hierdoor bij haar veroorzaakte (gevolg)schade te vergoeden, welke schade tenminste € 78.836,-- bedraagt.
2.3.Namens gedaagden is gemotiveerd verweer gevoerd in de hoofdzaak en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] vorderen in reconventie Verkaart te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 2.000,-- aan [gedaagde sub 4] en een bedrag van € 10.692,-- aan [gedaagde sub 3], welke bedragen dienen te worden vermeerderd met 50% wettelijke verhoging en/of wettelijke rente, met veroordeling van Verkaart in de kosten van de procedure. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] stellen daartoe dat deze bedragen, bestaande uit salaris, vakantiegeld en/of vergoeding van gemaakte onkosten, op grond van hun vroegere arbeidsovereenkomsten met Verkaart door Verkaart aan hen dienen te worden voldaan.
3.De beoordeling in de incidenten
3.1.Vóór alle weren hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aangevoerd dat de vorderingen van Verkaart voortvloeien uit arbeidsovereenkomsten en aldus aardvorderingen betreffen waarover de kantonrechter behoort te beslissen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzoeken de rechtbank aldus de zaak te verwijzen naar de sector kanton van deze rechtbank. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] hebben eveneens vóór alle weren betoogd dat de zaak dient te worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank, nu Verkaart primair artikel 7:611 BW en daarmee de arbeidsovereenkomst aan haar vorderingen ten grondslag legt.
3.2.Verkaart voert bij wijze van verweer aan dat zij haar primaire vordering heeft gegrond op artikel 7:611 BW, maar dat de vorderingen en de gronden waarop deze vorderingen zijn gebaseerd evenwel in hun onderlinge samenhang dienen te worden bezien. De schadeveroorzakende gedragingen van gedaagden zijn volgens Verkaart dusdanig ver verwijderd van de arbeidsrechtelijke verhouding in welke gedaagden met Verkaart hebben gestaan, dat van een zaak 'betreffende de arbeidsovereenkomst' niet (meer) kan worden gesproken. De arbeidsovereenkomsten zijn al jaren geleden beëindigd en de verweten gedragingen hebben nimmer de uitoefening van de functies van gedaagden betroffen. De arbeidsrechtelijke bepaling van artikel 7:611 BW betreft volgens Verkaart in feite een van het algemene (verbintenisrechtelijke) leerstuk van redelijkheid en billijkheid afgeleide bepaling, zodat van een specifiek arbeidsrechtelijke kwestie geen sprake is. Nu de vorderingen in de hoofdzaak van Verkaart als geheel zijn gegrond op de onrechtmatigheid van de gedragingen van gedaagden, dient de verdere behandeling van de zaak onverkort te geschieden door de sector civiel van deze rechtbank, aldus Verkaart.
3.3.In artikel 93 aanhef en onder c Rv is onder meer bepaald dat zaken betreffende een arbeidsovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering, door de kantonrechter worden behandeld en beslist. Artikel 71 lid 2 Rv bepaalt dat indien een zaak, in behandeling bij een kamer die niet tot de sector kanton behoort, verder moet worden behandeld en beslist door de kantonrechter, die zaak op verlangen van een van de partijen of ambtshalve wordt verwezen naar een kamer die tot de sector kanton behoort. Die beoordeling geschiedt sinds de wetswijziging in 2002 aan de hand van een voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil en niet meer uitsluitend aan de hand van de grondslag van de vordering zoals ingesteld (artikel 71 lid 3 Rv).
3.4.Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank betreffen de vorderingen van Verkaart in conventie in relevante mate de arbeidsovereenkomsten die tussen partijen hebben bestaan, nu de beoordeling in de kern draait om de vraag of gedaagden, toenmalige werknemers van Verkaart, de door hun toenmalige werkgever Verkaart verweten gedragingen naar arbeidsrechtelijke normen al dan niet mochten verrichten. Deze vraag dient bij uitstek door de kantonrechter te worden beantwoord, nu, gelet op artikel 93 sub c Rv, arbeidsgeschillen tot zijn takenpakket behoren en de kantonrechter om die reden - anders dan de sector civiel - is gespecialiseerd in het arbeidsrecht. Dat de vorderingen van Verkaart (subsidiair) zijn gegrond op onrechtmatige daad doet daar niet aan af. Daarbij komt dat de reconventionele vorderingen zonder twijfel de vroegere arbeidsovereenkomsten betreffen, zodat, gelet op de samenhang tussen de zaken in conventie en in reconventie, de beide zaken ook daarom door de kantonrechter dienen te worden behandeld (artikel 94 lid 3 Rv). Gelet op het bovenstaande zal de zaak worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank, locatie 's-Gravenhage.
3.5.Omdat de beslissing tot verwijzing is gebaseerd op een voorlopig oordeel, zal de rechtbank de beslissing over de proceskosten in de incidenten (in beginsel € 452,-- aan salaris advocaat) overlaten aan de kantonrechter.
4.De beslissing
De rechtbank:
in de hoofdzaak en in de incidenten
4.1.verwijst deze procedure in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de sector kanton van deze rechtbank, locatie 's-Gravenhage, op woensdag 15 februari 2012 te 10.00 uur, alwaar partijen zich tevoren ter griffie schriftelijk moeten stellen in persoon of bij gemachtigde, waarna de kantonrechter zal beslissen over de voortgang van de procedure;
4.2.houdt de beslissing over de kosten van de incidenten aan;
4.3.wijst partijen erop dat de in deze procedure geheven griffierechten ingevolge artikel 8 lid 4 WGBZ zullen worden verlaagd en dat de teveel betaalde griffierechten door de griffier zullen worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door de rolrechter mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.