RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1847
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 juni 2012 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 maart 2011 heeft verweerder aan eiser een aanslag erfbelasting voor het jaar 2010 opgelegd naar een te betalen bedrag van nihil
Bij uitspraak op bezwaar van 7 februari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Overwegingen
Feiten
1. Op 30 oktober 2010 is [A] (hierna: erflaatster) overleden. Erfgenamen zijn haar echtgenoot en haar twee kinderen. Eiser is de echtgenoot van erflaatster.
2. Erflaatster was met haar echtgenoot eigenaar van de door hen bewoonde woning in [Z]. De waarde van deze woning is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de WOZ-waarde) voor het jaar 2010, met waardepeildatum 1 januari 2009, vastgesteld op € 316.000.
3. Bij de bepaling van de hoogte van de verkrijging heeft verweerder zich gebaseerd op de WOZ-waarde.
Geschil
4. In geschil is de hoogte van de aanslag. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de aanslag terecht heeft gebaseerd op de WOZ-waarde voor 2010 dan wel hiervan af had moeten wijken.
5. Eiser stelt dat de waarde van de woning op het moment van overlijden niet hoger was dan € 268.000. Dit bedrag stemt overeen met de vastgestelde waarde voor 2011, met waardepeildatum 1 januari 2010. Volgens eiser wijkt de door verweerder gehanteerde WOZ-waarde teveel af van de waarde in het economisch verkeer op overlijdensdatum nu deze als waardepeildatum 1 januari 2009 heeft.
6. Verweerder stelt dat hij volgens de wet uit dient te gaan van de WOZ-waarde en de wet geen tegenbewijsregeling biedt.
Beoordeling
7. Artikel 21, vijfde lid, van de Successiewet 1956 (hierna: SW), zoals geldend in het jaar van verkrijging, luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Onroerende zaken die in gebruik zijn als woning, worden in aanmerking genomen naar de volgens hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor die onroerende zaken vastgestelde waarde voor het kalenderjaar waarin de verkrijging plaatsvindt."
8. Verweerder is bij vaststelling van de aanslag uitgegaan van de waarde van de woning zoals die voor het jaar van de verkrijging is vastgesteld. Dit is in overeenstemming met de wet. De stelling van eiser dat deze waarde afwijkt van de waarde in het economisch verkeer op het moment van overlijden, doet hier niet aan af. In het vijfde lid van artikel 21 SW is een specifieke regeling opgenomen voor de bepaling van de waarde van een woning. Deze regeling biedt geen mogelijkheid hiervan af te wijken. Verweerder heeft daarom de aanslag juist vastgesteld.
9. De stelling van eiser -naar de rechtbank begrijpt - dat deze specifieke regeling buiten toepassing moet blijven omdat zij onrechtvaardig uitwerkt, baat hem evenmin. De rechtbank moet, gelet op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, volgens de wet rechtspreken en mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Evenzo dient buiten beschouwing te blijven dat met ingang van 2012 in deze regeling een keuzemogelijkheid is opgenomen, die in 2010 nog niet bestond.
10. In de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar afgewezen. Omdat de aanslag van eiser op nihil is vastgesteld en niet gebleken is dat eiser bij vaststelling van een lagere waarde op andere wijze een belang heeft, had verweerder het bezwaar van eiser niet ontvankelijk moeten verklaren. Nu dit niet is gebeurd, kan de uitspraak op bezwaar niet in stand blijven. Het beroep is daarom gegrond.
Proceskosten
11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet gebleken is dat volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gemaakt.
Beslissing
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. van Rij, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.