RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/900811-12
Datum uitspraak: 30 november 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek
ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedam] 1979 te [geboorteplaats],
adres: [adres] te '[woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [naam PI]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 november 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Ahling en van hetgeen
door de raadsman van verdachte mr. R.A. Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is
gebracht.
De nabestaande van het slachtoffer [moeder van het slachtoffer] heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van
het spreekrecht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 augustus 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft verdachte met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig rijdende over de weg (Weimarstraat)
-gereden terwijl hij verkeerde onder zodanige toestand van een stof (cannabis), waarvan hij wist of
redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen, althans terwijl hij
verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet en/of
- gereden met een snelheid van (ongeveer) 107 km/u terwijl ter plaatse 50 km/u is toegestaan, althans met een
voor de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of
- gereden binnen een winkelgebied en een voetgangersoversteekplaats heeft genaderd, terwijl hij zijn snelheid
niet of onvoldoende heeft aangepast op die wegsituatie en/of
- onvoldoende aandacht gehad voor het overige verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse
ten gevolge waarvan hij [slachtoffer] heeft aangereden, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden
art 287 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 10 augustus 2012 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een
motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg (Weimarstraat), zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn
schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend,
- te rijden terwijl hij verkeerde onder zodanige toestand van een stof (cannabis), waarvan hij wist of
redelijkerwijs moest weten dat het gebruik daarvan zijn rijvaardigheid kon verminderen, althans terwijl hij
verkeerde in een toestand als bedoeld in artikel 8 eerste lid van de Wegenverkeerswet en/of
- te rijden met een snelheid van (ongeveer) 107 km/u terwijl ter plaatse 50 km/u is toegestaan, althans met
een voor de situatie ter plaatse (veel) te hoge snelheid en/of
- te rijden binnen een winkelgebied en een voetgangersoversteekplaats te naderen, terwijl hij zijn snelheid
niet of onvoldoende heeft aangepast op die wegsituatie en/of
- onvoldoende aandacht te hebben voor het overige verkeer en/of de verkeerssituatie ter plaatse
ten gevolge waarvan hij [slachtoffer] heeft aangereden, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden
art 175 lid 2 sub a / lid 1 sub a juncto lid 3 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
art 6 Wegenverkeerswet 1994
3. Bewijsoverwegingen
3.1 Inleiding
Op 10 augustus 2012 heeft op de Weimarstraat te 's-Gravenhage een verkeersongeval plaatsgevonden, waarbij de
door verdachte bestuurde auto tegen [slachtoffer] is aangereden, waardoor [slachtoffer] is komen te overlijden.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of de omstandigheden waaronder dit ongeval plaatsvond,
zoals omschreven in de tenlastelegging, wettig en overtuigend bewezen zijn.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verdachte doodslag in het verkeer kan worden verweten dan wel dat hij schuld heeft aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet
1994.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte feit 1 primair heeft begaan, te weten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag in het
verkeer.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe - zoals vervat in zijn pleitnota - aangevoerd dat uit de verklaringen van verdachte en
de feitelijke omstandigheden van het geval, geen voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer blijkt.
Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat vast staat dat verdachte te hard heeft gereden en dat de gedragingen van verdachte kunnen worden gekwalificeerd als
verwijtbaar onvoorzichtig rijgedrag.
Van roekeloos rijgedrag was, aldus de raadsman, geen sprake nu niet vast staat dat het cannabisgebruik van verdachte een negatieve invloed had op diens rijvaardigheid en niet duidelijk is hoeveel te hard verdachte
heeft gereden.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
Op 10 augustus 2012 heeft een aanrijding plaatsgevonden op de Weimarstraat te 's-Gravenhage, ter hoogte van de Valkenboskade. Ter plaatse is een persoon aangetroffen die zichtbaar zwaar letsel had. Medewerkers van de ambulancedienst hebben zich bekommerd om het slachtoffer hetgeen niet meer mocht baten.2
Diezelfde dag is door de arts, E.M. Huisman van de GGD 's-Gravenhage, de schouw verricht. Als conclusie gaf de schouwarts aan dat [slachtoffer] was overleden ten gevolge van het letsel, een multitrauma, dat hij heeft
opgelopen bij de aanrijding. Het opgelopen letsel was niet meer verenigbaar met het leven.3
Verdachte heeft bekend dat hij, als bestuurder van een BMW 520i, [slachtoffer] heeft aangereden.4
Cannabis
Uit het Toxicologisch onderzoek van dr. I.J. Bosman, apotheker-toxicoloog van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 4 september 2012, komt naar voren dat in het bloed van verdachte cannabinoïden (THC en 11
-OH-THC) zijn aangetroffen. Het THC gehalte is gemeten op 0,0069 mg/l en het 11-OH-THC gehalte is gemeten op 0,0019 mg/l. Bij de inschatting van de effecten van de aangetoonde stoffen op de rijvaardigheid is uitgegaan
van een gemiddeld individu en een niet-gewende gebruiker.5 De grensconcentratie THC waarboven nadelige effecten op de rijvaardigheid beginnen op te treden is gelegen op 0,0035 ml/g.6 Geconcludeerd wordt dat door
de concentratie van THC in het bloed van verdachte ten tijde van de bloedafname, de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig beïnvloed was.7
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemd rapport niet bruikbaar is als bewijsmiddel.
Verdachte gebruikt al jaren cannabis als zelfmedicatie voor zijn ADHD. Hij is dan ook aan te merken als een gewende gebruiker, wiens THC-gehalte in het bloed regulier hoog zal zijn. Het rapport van dr. I.J. Bosman gaat, aldus de raadsman, ten onrechte uit van een niet-gewende gebruiker. Voorts heeft de raadsman een artikel overgelegd van de Universiteit van Heidelberg8 waaruit volgt dat cannabis gebruik bij één proefpersoon met
ADHD zelfs heeft geleid tot een positieve invloed op zijn gedrag en handelen. Nu door de verdediging wordt bestreden dat het THC gehalte in het bloed van verdachte de rijvaardigheid negatief heeft beïnvloed, heeft de
raadsman de rechtbank voorwaardelijk verzocht de deskundige hiermee te confronteren.
Bij schrijven van 15 november 2012 heeft dr. K.J. Lusthof, Toxicoloog bij het NFI, gereageerd op het standpunt van de raadsman. Dr. Lusthof heeft bevestigd dat het NFI rapport van 4 september 2012 inderdaad betrekking
heeft op een gemiddelde, niet gewende gebruiker. De in het bloed van verdachte gemeten concentratie van THC is in het algemeen een sterke aanwijzing voor het recente gebruik van cannabis. Bij frequente gebruikers geldt dat echter in mindere mate, of in veel mindere mate (dat is afhankelijk van de gebruikte hoeveelheid). Over al dan niet recent gebruik kan daarom in dit geval (verdachte is een frequent gebruiker) geen uitspraak worden
gedaan. Bij frequent gebruik van cannabis (ten minste één maal daags) kan gewenning optreden voor bepaalde effecten. Geheel onwerkzaam wordt cannabis niet; dan zou het geen zin hebben om het nog te gebruiken.
Aangezien effecten van cannabis bij chronisch gebruik aanwezig blijven, en gelet op de omstandigheid dat in de bijsluiter van medicinale cannabis (frequent gebruik) wordt gesteld dat bij gebruik geen auto dient te worden
gereden, is Lusthof het niet eens met het standpunt van de raadsman van verdachte.
De rechtbank overweegt als volgt omtrent het verweer.
Voldoende aannemelijk is geworden dat verdachte regelmatig cannabis gebruikte (naar eigen zeggen 10 joints per dag) en dat hij op de dag van het verkeersongeval in zeer beperkte mate cannabis heeft gebruikt (nog geen twee joints). Verdachte kan dan ook zonder meer worden aangemerkt als een frequente en daarmee gewende gebruiker. De rechtbank stelt bovendien vast dat in het NFI rapport van 4 september 2012 bij de inschatting van de effecten van de aangetoonde stoffen op de rijvaardigheid nadrukkelijk niet is uitgegaan van voormelde situatie, te weten van een gewende gebruiker. De deskundige Lusthof geeft bij aanvullend schrijven van het NFI
van 15 november 2012 aan dat bij frequent gebruik van cannabis gewenning kan optreden voor bepaalde effecten, maar dat cannabis niet geheel onwerkzaam wordt.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het oog op verdachtes frequente gebruik en verminderde gebruik op de fatale dag op grond van voormelde rapportages niet voldoende overtuigend komen vast te staan dat verdachte verkeerde in een toestand als bedoeld in art. 8 lid 1 WVW 1994. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder het eerste gedachtestreepje ten laste gelegde, te weten het onder zodanige toestand van cannabis verkeren dat hij niet in staat moest worden geacht tot het behoorlijk besturen van een voertuig.
Gegeven dit oordeel komt de rechtbank niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de raadsman om dr. I.J. Bosman als getuige-deskundige ter terechtzitting te horen.
Snelheid
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij dacht dat hij 60 km/h reed. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij ongeveer 80 km/h moet hebben gereden. De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op voornoemde verklaringen van verdachte en gelet op de verklaring van getuige [getuige 1] (de vriendin en bijrijder van verdachte) en overige getuigenverklaringen, niet is komen vast te staan dat verdachte, zoals wordt geconcludeerd in het proces-verbaal van ongevallenanalyse, daadwerkelijk tussen de 104 en de 107 km/h heeft gereden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en neemt hierbij het volgende in aanmerking.
Door de Technische en Ongevallendienst van bureau Verkeer van de politie Haaglanden is een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het verkeersongeval. Uit gehouden remproeven is gebleken dat van het voertuig van
verdachte, de minimale blokkeervertraging 7,5 m/s en de maximale blokkeervertraging 7,8 m/s bedroeg. Uit berekeningen is vervolgens komen vast te staan dat de minimale snelheidsafname over de blokkeersporen ongeveer 104 km/h is geweest en de maximale snelheidsafname ongeveer 107 km/h kan zijn geweest.9 Uitgaand van hetzelfde punt van waarnemen, maar dan bij de toegestane maximumsnelheid van 50 km/h, had het voertuig van verdachte minimaal ongeveer 50 meter eerder stilgestaan en maximaal ongeveer 66 meter. Ofwel 9,6 meter tot 23,1 meter voor de plaats van confrontatie met het slachtoffer.10
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij op de Mient zag dat twee BMW's aan het racen waren, dat de auto die het ongeluk heeft gehad één van de BMW's was die ze zag racen en dat beide auto's reden met een hoge
snelheid, zeker geen 50 km/h.11
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij twee BMW's, een grijze en een rode, zag racen over de Mient en dat hij dacht dat beide auto's ongeveer 100 km/h reden. Later zag hij dat er een ongeluk was gebeurd, waarbij hij
zo goed als zeker dezelfde BMW's zag staan die hij eerder zag racen.12
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op de Mient een grijze en een rode BMW zag passeren. De snelheid waarmee zij reden was moeilijk in te schatten, maar het was veel harder dan de snelheid van het overige
verkeer dat daar normaal gesproken rijdt. Getuige 4 is van het rijgedrag geschrokken. Kort nadat de getuige en haar vriend iets tegen elkaar hadden gezegd over het rijgedrag, hoorde zij het geluid van piepende banden met
vlak erna een knal. Ze is doorgefietst naar de plaats van de aanrijding en trof daar voornoemde voertuigen en het slachtoffer aan. Ze hoorde een omstander roepen dat "ze als gekken reden en wel met 95 km/h aan kwamen".13
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij op 10 augustus getuige was van de aanrijding op de Weimarstraat te 's-Gravenhage en dat hij een zilvergrijze BMW met daar achter een rode BMW met zeer hoge snelheid zag rijden.
Hij vond de manier van rijden "bizar".14
Medeverdachte [verdachte B] heeft verklaard dat hij achter verdachte heeft gereden en dat ze ongeveer 70 a 80 km/h reden. Vlak voor de kruising met de Valkenboskade liet [verdachte B] zijn gas los omdat hij wist dat er
verderop een voetgangersoversteekplaats lag. Verdachte deed dit niet, verdachte gaf gas bij, zo hoorde getuige aan het geluid van de motor in verdachtes voertuig. Hij hoorde dit geluid tot ongeveer het begin van de
kruising met de Valkenboskade. Getuige heeft zich (de rechtbank begrijpt: aanvankelijk) niet aan de twee seconden-regel gehouden in de onderlinge afstand met verdachte. Opeens zag [verdachte B] remlichten en
vervolgens zag hij een man door de lucht vliegen.15
De rechtbank overweegt dat zij in voornoemde getuigenverklaringen en in de verklaring van medeverdachte [verdachte B], in onderling verband en in samenhang bezien, voldoende steun vindt voor de onderzoeksbevindingen die zijn weergegeven in het rapport van de Technische en Ongevallendienst en dat zij geen redenen heeft om aan deze (onafhankelijke) bevindingen te twijfelen. De enkele ontkenning van verdachte dat hij zo hard heeft gereden als in de rapportage is vermeld is daartoe onvoldoende Gelet op het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gereden met een snelheid van ongeveer 107
km/u, terwijl ter plaatse 50 km/u was toegestaan.
Overige omstandigheden
Met betrekking tot de overige in de tenlastelegging genoemde omstandigheden, te weten het feit a. dat verdachte met zijn voertuig heeft gereden binnen een (naderend) winkelgebied en een voetgangersoversteekplaats
heeft genaderd, terwijl hij zijn snelheid niet heeft aangepast op die wegsituatie en het feit b. dat verdachte onvoldoende aandacht heeft gehad voor het overige verkeer en/of de situatie ter plaatse, overweegt de
rechtbank dat verdachte deze omstandigheden heeft bekend.16
Opzet op de dood?
De rechtbank stelt op grond van de hierboven weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte met zijn BMW-5 met een snelheid van ongeveer 107 km/u heeft gereden, terwijl ter plaatse 50 km/u is toegestaan, en met deze
snelheid binnen een (naderend) winkelgebied een voetgangersoversteekplaats heeft genaderd terwijl hij onvoldoende aandacht had voor de verkeerssituatie ter plaatse.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de dag en het moment van het ongeluk "er niet helemaal bij" was en dat hij bekend was met de situatie ter plaatse, aangezien hij hier dichtbij woonachtig is.17 Verdachte wist derhalve dat het op genoemde locatie - een winkelstraat en nog temeer op een zomerse vrijdagavond rond 19.00 uur - druk kon zijn en dat hij een plaats naderde waarvan hij er zonder meer van uit zou kunnen gaan dat zich daar veel kwetsbare verkeersdeelnemers - voetgangers en fietsers - op de rijweg zouden kunnen bevinden. Uit de hiervoor genoemde wijze van rijden van verdachte met zijn BMW-5 kan bezwaarlijk anders volgen dan dat hij zich niet heeft bekommerd om de mogelijke gevolgen daarvan voor andere verkeersdeelnemers, meer in het bijzonder zwakkere weggebruikers, zoals fietsers. Verdachte heeft zich aldus door zijn wijze van rijden willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou hebben (vrgl. HR NJ 2004, 323 LJN AN9360). Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat die wijze van rijden in de hiervoor vermelde situatie reeds toereikend is om van voorwaardelijk opzet op de dood van de kwetsbare medeweggebruiker te kunnen spreken. Een bevestiging of het door de raadsman genoemde "opplussen" van deze bewijsmiddelen is niet noodzakelijk om tot evengenoemd zelfstandige oordeel te kunnen komen.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, op de wijze zoals in de bewezenverklaring onder 1 primair, met uitzondering van het eerste
gedachtestreepje, is beschreven.
3.5 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 10 augustus 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet als bestuurder van een motorrijtuig rijdende over de weg (Weimarstraat)
- gereden met een snelheid van ongeveer 107 km/u terwijl ter plaatse 50 km/u is toegestaan en
- gereden binnen een winkelgebied en een voetgangersoversteekplaats heeft genaderd, terwijl hij zijn snelheid niet heeft aangepast op die wegsituatie en
- onvoldoende aandacht gehad voor het overige verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse
ten gevolge waarvan hij [slachtoffer] heeft aangereden, waardoor die [slachtoffer] is komen te overlijden
4. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn
strafbaarheid uitsluiten.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 7 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat verdachte zich schuldig voelt, dat hij weet dat hem iets te verwijten valt en dat hij daarvoor moet en wil boeten. Gelet op zijn pleidooi acht de raadsman de eis van de officier van
justitie te hoog en acht hij eerder een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend.
Met betrekking tot de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid is de raadsman van mening dat het een taak is van het CBR om een oordeel te vormen over de rijgeschiktheid van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft vroeg op een zomerse vrijdagavond met zijn auto met een snelheid van ongeveer 107 km/u binnen de bebouwde kom in een druk winkelgebied gereden en heeft aldus een tragisch verkeersongeval veroorzaakt. De 43-jarige [slachtoffer] is toen komen te overlijden. Het leed dat door dat ongeval bij de nabestaanden van het slachtoffer is veroorzaakt is groot, pijnlijk en vooral onherstelbaar. Dit kan ook worden opgemaakt uit de schriftelijke slachtofferverklaring die ter terechtzitting door [naam], de moeder van het slachtoffer, is voorgelezen. Zoals zij ter terechtzitting heeft gesteld, is het ergste wat een moeder kan overkomen een kind
aan een ziekte of ongeluk te verliezen. Het ongeval heeft ook de vele toeschouwers van de aanrijding diep geschokt achtergelaten. Verdachte heeft er met zijn volkomen zinloze en brute rijgedrag blijk van gegeven het
leven van anderen niet te respecteren. Verdachte is bovendien, gelet op de wettelijke bepalingen, een beginnend bestuurder, van wie nog meer voorzichtigheid en zorg in het verkeer zou mogen worden verwacht.
De rechtbank neemt ten aanzien van de strafmaat als uitgangspunt de landelijke oriëntatiepunten voor roekeloos rijgedrag, in zijn zwaarste vorm. Deze zwaarste vorm van schuld grenst namelijk aan voorwaardelijk opzet in zijn lichtste vorm op de dood van een medeweggebruiker, waarvan in dit geval sprake is.
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte staand uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 augustus 2012, waaruit blijkt dat hij eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, en dat hij meerdere malen is veroordeeld ter zake van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank houdt er in dit verband ook en nog meer rekening mee dat uit een overzicht in het dossier kan worden opgemaakt dat verdachte als jonge verkeersdeelnemer in anderhalf jaar tijd al 14 boetes heeft gekregen voor overschrijding van de maximum snelheid, zij het sommige voor een relatief geringe snelheidsovertreding. In dat opzicht was verdachte dus al veelvuldig een gewaarschuwd mens.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 13 november 2012 opgesteld door [X], reclasseringswerker. Volgens dit advies wordt de kans op recidive als laag gemiddeld ingeschat. Geadviseerd wordt om verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke (gevangenis)straf.
Gelet op het vorengaande is de rechtbank van oordeel dat slechts de oplegging van een relatief langdurige vrijheidsstraf recht kan doen aan het uiterst laakbare handelen van verdachte en daarom gepast is. Voor wat
betreft de duur van deze straf houdt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, rekening met de omstandigheid dat zij de strafverzwarende omstandigheid van het rijden onder invloed van cannabis niet bewezen
acht en voorts dat verdachte er ter terechtzitting blijk van heeft gegeven dat hij inzicht heeft in de strafwaardigheid van zijn handelen en beseft dat hij met zijn handelen enorm veel leed heeft veroorzaakt.
Hiervoor heeft verdachte ter zitting zijn diepe spijt betuigd. Verdachte, die ter zitting heeft gesteld dat hij er alles voor zou willen opgeven om het tragische ongeval ongedaan te kunnen maken, kwam in dit opzicht
oprecht over op de rechtbank.
Alles overwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend.
Daarnaast acht de rechtbank in lijn met diezelfde landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting als zoëven bedoeld een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen, van na te melden duur, passend. Gelet op die richtlijnen wijkt de rechtbank op dit punt naar beneden af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid van langere duur noodzakelijk om enerzijds recht te doen aan de ernst van het feit en anderzijds de veiligheid van andere verkeersdeelnemers te beschermen.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
[moeder slachtoffer]
[moeder slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 9.155,83.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.191,83 en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het
overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.191,83, subsidiair 21 dagen hechtenis ten behoeve van het
slachtoffer genaamd [moeder slachtoffer].
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat kosten die door beide benadeelde partijen worden gevorderd, niet dubbel dienen te worden toegewezen. Met betrekking tot de fiets van het slachtoffer dient naar de mening van de
raadsman te worden uitgegaan van de dagwaarde. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten "afgebroken vakantie", "bloemen crematie", "slaappillen", en "postzegels + enveloppen bedankkaarten", is door of namens de verdachte niet betwist en is
voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.191,83.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, aangezien de wettelijke erfgenaam van het slachtoffer – de hierna te noemen benadeelde partij - aansprakelijk is voor deze kosten en de gestelde kosten niet op de onderhavige benadeelde partij kunnen worden verhaald. De gestelde kosten komen niet tweemaal voor vergoeding in aanmerking.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op
nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de
rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.191,83, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [moeder slachtoffer].
[Y]
[Y], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.967,91.
7.4 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.867,91 en tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij voor het
overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6.867,91, subsidiair 69 dagen hechtenis ten behoeve van het
slachtoffer genaamd [Y].
7.5 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft erop gewezen dat kosten die door beide benadeelde partijen worden gevorderd, niet dubbel dienen te worden toegewezen. Met betrekking tot de fiets van het slachtoffer dient naar de mening van de
raadsman te worden uitgegaan van de dagwaarde. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
7.6 Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten "kosten uitvaart", "elektrische fiets [slachtoffer]", "mobiele telefoon [slachtoffer]" en kosten rechtsbijstand, is door of namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het primair bewezen
verklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 6.867,91.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige (de post reis -en telefoonkosten) afwijzen, aangezien het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en het naar het oordeel van
de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog stukken ter verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op
nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6.867,91, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [Y].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voorgesteld om de auto terug te geven aan verdachte, zodat hij deze kan verkopen en de opbrengst ten behoeve van de benadeelde partijen kan aanwenden.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met behulp van dit voorwerp het bewezen verklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte en met de dagwaarde van de auto gelet op de kennelijke staat waarin het voertuig verkeerde.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24, 24c, 33, 33a, 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
- 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit
heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van primair:
doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen
verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in
mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt verdachte voorts tot:
- ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 5 (vijf) JAREN;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [moeder van het slachtoffer],
een bedrag van € 1.191,83;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [moeder van het slachtoffer] voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.191,83 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [moeder van het slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 21 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Y] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [Y], een bedrag van € 6.867,91;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Y] voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6.867,91 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [Y];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 69 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1 personenauto
[kentekennummer], BMW kl: grijs.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S.I. van Delden, voorzitter,
mrs M.M. Meijers en M. Enthoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 november 2012.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig
proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar
wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal met het nummer PL15A4
2012169182, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 250).
2 Proces-verbaal relaas, pagina 5.
3 Proces-verbaal schouw stoffelijk overschot, pagina 91.
4 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 november 2012, proces-verbaal verhoor verdachte, pagina 125 en
126.
5 Rapport toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een vermoedelijke overtreding van artikel 8
Wegenverkeerswet, pagina 246.
6 Rapport toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een vermoedelijke overtreding van artikel 8
Wegenverkeerswet, pagina 247.
7 Rapport toxicologisch onderzoek naar aanleiding van een vermoedelijke overtreding van artikel 8
Wegenverkeerswet, pagina 248.
8 Case report "Cannabis improves symptoms of ADHD"
9 Proces-verbaal van ongevallenanalyse d.d. 18 augustus 2012, pagina 6 van 9.
10 Proces-verbaal van ongevallenanalyse d.d. 18 augustus 2012, pagina 7 van 9.
11 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2], pagina 79.
12 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3], pagina 85.
13 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4], pagina 141 en 142.
14 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 5], pagina 154 en 155.
15 Proces-verbaal verhoor medeverdachte [verdachte B], pagina 134.
16 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 november 2012
17 Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 16 november 2012.