vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 209372 / KG ZA 10-178
Vonnis in kort geding van 29 april 2010
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser,
advocaat mr. R. Janssen te Helmond,
tegen
de stichting
STICHTING DIERENTHUIS,
gevestigd te Aarle-Rixtel,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Jeths te Utrecht,
in welke zaak zijn toegelaten zich te voegen aan de zijde van eiser:
1. [gevoegde partij]
2. [gevoegde partij],
beide wonende te [woonplaats],
gevoegde partij,
advocaat mr. drs. F.K. van den Akker te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eisers] en Stichting Dierenthuis genoemd worden. Waar nodig zullen partijen afzonderlijk [eiser], Stichting Dierenthuis en [gevoegde partij] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. [eiser] heeft bij exploot van 26 maart 2010 Stichting Dierenthuis in kort geding gedagvaard.
1.2. [gevoegde partij] hebben bij incidentele conclusie tot voeging voorafgaand aan de terechtzitting verzocht zich in dit kort geding te mogen voegen aan de zijde van [eiser].
1.3. Nadat de overige procespartijen te kennen hadden gegeven daartegen geen bezwaar te hebben, zijn [gevoegde partij] toegelaten als voegende partij. De advocaten van partijen hebben vervolgens het standpunt van partijen, mede aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities, nader toegelicht.
1.4. Na gevoerd debat hebben partijen vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Sinds 2007 exploiteert Stichting Dierenthuis aan de Bakelseweg 27 te Aarle-Rixtel een opvangtehuis voor oude, zieke en kansarme honden en katten die elders geen opvang meer kunnen krijgen. Op dit moment worden er ongeveer 1500 katten en 60 honden op het perceel opgevangen. [eiser] is woonachtig aan [adres], op het perceel gelegen tegenover het opvangtehuis en is derhalve de overbuurman van het opvangtehuis. [gevoegde partij] zijn eigenaar en bewoner van [adres].
2.2. Medio 2007 heeft [eiser], tezamen met een aantal andere belanghebbenden, het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Laarbeek (hierna de gemeente), verzocht om tegen de activiteiten van Stichting Dierenthuis, die in strijd zijn met het vigerende bestemmingsplan, handhavend op te treden.
2.3. Op 20 december 2007 heeft de gemeente een dwangsombesluit genomen, waarbij de gemeente Stichting Dierenthuis heeft gelast (i) het met het bestemmingsplan “Buitengebied” strijdige gebruik van de opstallen en de gronden op het perceel Bakelseweg 27 te Aarle-Rixtel binnen dertien weken na verzenddatum van het besluit te beëindigen en beëindigd te houden, hetgeen betekent dat geen honden en katten meer aanwezig mogen zijn op de gronden van het perceel, en (ii) het hekwerk nabij de bedrijfsruimte op het achterterrein van het perceel te verwijderen en verwijderd te houden binnen acht weken na de verzending van het besluit.
2.4. Tegen dit dwangsombesluit heeft Stichting Dierenthuis op 31 januari 2008 een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaar op 13 mei 2008 ongegrond is verklaard. De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij beslissing van 4 december 2008 het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn verlengd.
2.5. Op 30 maart 2009 heeft de met het oog op de problematiek van de Stichting Dierenthuis en de door haar behartigde (dieren)belangen enerzijds en de omwonenden en de gemeente anderzijds door de Commissaris van de Koningin in de Provincie Noord Brabant ingestelde commissie van goede diensten haar onderzoek afgerond en een Rapport van bevindingen en aanbevelingen opgesteld. Zij heeft geconcludeerd dat de beste oplossing in deze zaak betekent verplaatsing van de opvang van de katten en honden op korte termijn naar Lelystad (waar gebouwelijke en ruimtelijke faciliteiten beschikbaar zijn) en op een later moment definitief naar Almere (waar reeds bestuurlijke toezeggingen zijn gedaan). Een oplossing op de huidige locatie is volgens de commissie niet realiseerbaar, door de gemeentelijke en provinciale planomgeving, alsmede door het gebrek aan draagkracht bij de omwonenden.
2.6. Het tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 4 december 2008 door Stichting Dierenthuis op 12 december 2008 ingestelde hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij uitspraak van 23 september 2009 ongegrond verklaard.
2.7. De gemeente is thans - om haar moverende redenen - niet voornemens tot inning van de reeds door Stichting Dierenthuis verbeurde dwangsommen over te gaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samen met [gevoegde partij] samengevat - veroordeling van Stichting Dierenthuis tot het binnen drie dagen na betekening van dit vonnis
primair: staken c.q. beëindigen van de illegale activiteiten,
subsidiair: het treffen van voldoende voorzieningen om de geluids- en stankoverlast tot nihil te reduceren door middel van een zogenaamde “ophokplicht”,
meer subsidiair: verbieden van het aanvoeren van nieuwe zieke honden en katten en te gebieden alle op het perceel Bakelseweg 27 te Aarle-Rixtel aanwezige dieren te chippen,
alles op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van Stichting Dierenthuis in de kosten van deze procedure.
3.2. [eisers]. leggen hieraan ten grondslag dat Stichting Dierenthuis onrechtmatig jegens hen handelt door de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten, ondanks de opgelegde handhavingsbesluiten, voort te zetten. [eisers]. lijden door dit onrechtmatig handelen schade, vanwege de geluids- en stankoverlast die zij van het opvangtehuis ervaren. De stankoverlast wordt met name in de zomer ervaren. [eiser] heeft ter zitting verder verklaard dat hij vooral veel hinder ondervindt van de bakken met uitwerpselen die aan de straat worden geplaatst, recht tegenover zijn huis. Dat geschiedt met het oog van het ophalen van de inhoud van die bakken, maar die staan daar al ruim van te voren en worden niet afgedekt. [eisers]. stellen gezien het voorgaande een spoedeisend belang bij de door hen ingestelde vorderingen te hebben.
3.3. Stichting Dierenthuis heeft aangevoerd er op aan te sturen dat zij eind 2011 gaat verhuizen naar Almere. Verder voert zij verweer, dat hieronder slechts voorzover dit relevant voor de beslissing is, zal worden besproken.
4. De beoordeling
4.1. Uitgangspunt is dat thans vaststaat (bij onherroepelijke uitspraak van de Raad van State van 23 september 2009) dat de door Stichting Dierenthuis op het perceel Bakelseweg 27 te Aarle-Rixtel ontplooide activiteiten, bestaande uit het opvangen van (zieke) honden en katten, in strijd is met het bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Laarbeek. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Daarmee is de onrechtmatigheid van voornoemd gebruik van het perceel door Stichting Dierenthuis jegens [eisers]. gegeven, zeker wanneer het gaat om een aantal dieren als daar nu aanwezig is.
4.2. Daarbij neemt de voorzieningenrechter bovendien in aanmerking dat een bestemmingsplan niet alleen een algemeen belang dient, maar ook strekt tot bescherming van privé belangen van belanghebbenden waaronder eigenaren van onroerende zaken gelegen in het door het bestemmingsplan bestreken gebied. Het geschonden voorschrift strekt derhalve tevens ter bescherming van de belangen van [eisers]. De omstandigheid dat op (een gedeelte) van het perceel de deelbestemming “paarden- en hondenpension” rust, maakt dit niet anders, omdat die deelbestemming niet hetzelfde perceel betreft als waarop thans de dieren worden gehouden en “paarden en honden” een andere categorie vormt dan “katten en honden”, nog daargelaten dat de aantallen aanzienlijk verschillen.
4.3. Het ligt voor de hand dat er, bij de aantallen dieren die nu aanwezig zijn, aan de zijde van [eisers]. sprake is van schade. Het is aannemelijk dat er stank van uitwerpselen kan en zal overwaaien en dat er geluid kan en zal worden geproduceerd, met name ook op ongelegen momenten als gedurende de avond en nacht. Stichting Dierenthuis heeft zulks weersproken, onder meer onder verwijzing naar een tweetal rapporten; een akoestisch onderzoek (Inpijn-Blokpoel van 3 februari 2009) en een geuronderzoek (Blauw, 3 november 2008), waaruit volgens Stichting Dierenthuis zou volgen dat de geluids- en stankoverlast zeer beperkt zijn en binnen de geldende normen vallen. Aan die onderzoeken kan evenwel geen beslissende betekenis worden toegekend, al was het maar omdat het niet overschrijden van een bepaald aantal decibel nog geenszins uitsluit dat sprake kan zijn van hinder (de hinder is immers ook van de aard, duur en moment van produceren van het geluid afhankelijk). Het is verder voldoende aannemelijk dat potentiële kopers van de onroerende zaken door de aanwezigheid van een zo groot aantal katten en honden zullen worden afgeschrikt; het argument van Stichting Dierenthuis dat zij aangetrokken zullen worden door de te verwachten neerwaartse bijstelling van de WOZ-waarde is uiteraard niet serieus te nemen. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat Stichting Dierenthuis overlast veroorzaakt en dat daardoor [eisers]. - op zijn minste genomen immateriële - schade lijden.
4.4. Volgens vaste jurisprudentie heeft iemand die een vordering instelt om aan een voortdurende inbreuk op een subjectief recht of om aan een voortdurende onrechtmatige situatie, waardoor hij schade lijdt, een einde te maken, daardoor op zichzelf reeds een voldoende spoedeisend belang zoals bedoeld in artikel 254 Rv (bevoegdheid in kort geding).
4.5. Nu moet worden aangenomen dat de opvang van de katten en honden onder meer jegens [eisers]. onrechtmatig is en dat [eisers] daardoor schade lijden, dient een voorziening te worden gegeven die er toe strekt aan de onrechtmatige toestand een einde te maken en de hinder te stoppen. Dit is slechts anders indien een afweging van belangen zodanig ten nadele van Stichting Dierenthuis zou uitvallen, dat [eisers]. gelet op hun belangen in redelijkheid geen gebruik van de genoemde bevoegdheid tot beëindigen van de opvang zouden kunnen maken. Vgl. artikel 3:13 Burgerlijk wetboek, dat handelt over misbruik van recht.
4.6. Dat [eisers]. misbruik van bevoegdheid maken is evenwel door Stichting Dierenthuis niet aannemelijk gemaakt. Zoals al aangegeven leiden de rapporten van de geur- en geluidsonderzoeken niet tot de conclusie dat er geen sprake van overlast en dus ook niet van schade kan zijn.
4.7. De primair gevorderde voorziening tot beëindiging van de met het bestemmingsplan strijdige activiteiten zal daarom worden gegeven. Die zal hieronder precies worden omschreven. Tevens zal daaraan een dwangsom worden verbonden, behoudens de hieronder weergegeven uitzondering.
4.8. Vervolgens komt de vraag aan de orde of er een termijn aan Stichting Dierenthuis moet worden gegund om aan het vonnis te voldoen en zo ja welke. Tegenover het belang van [eisers]. tot het zo spoedig mogelijk staken van de betreffende activiteiten, staat het belang van Stichting Dierenthuis om de verplaatsing van de opvang van de meer dan 1500 dieren (naar zoals de voorzieningenrechter aanneemt: Lelystad) praktisch te kunnen uitvoeren en op een ordentelijke en diervriendelijke wijze te laten plaatsvinden. Vanzelfsprekend vereist de verhuizing van een dergelijk groot aantal dieren een zorgvuldige voorbereiding en de nodige organisatie. Zo heeft Stichting Dierenthuis ter zitting (onder andere) aangegeven dat zij over een vaste dierenarts in de nabijheid van een nieuwe opvanglocatie dient te beschikken en moeten voorzieningen worden aangepast en transport georganiseerd. Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter, onder afweging van alle belangen, aanleiding te bepalen dat Stichting Dierenthuis eerst vanaf 1 oktober 2010 een dwangsom verschuldigd zal zijn indien niet aan de veroordeling wordt voldaan.
4.9. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat geen sprake is van een dermate ernstige en onhoudbare overlast dat deze een onmiddellijke (met een dwangsom gesanctioneerde) voorziening vereist. [eisers]. hebben immers zelf nog een geruime periode gewacht na de uitspraak van de Raad van State met het aanhangig maken van de onderhavige procedure en vindt de gemeente het kennelijk verantwoord om verdere handhavingsmaatregelen achterwege te laten.
4.10. Verder speelt mee dat er voor de ergste hinder een voorziening zal worden getroffen die wèl meteen met een dwangsom zal worden gesanctioneerd. Het gaat om de bakken met uitwerpselen, die door Stichting Dierenthuis aan de straat worden gezet voor de ophaaldienst. Deze moeten winddicht worden afgesloten en in de uiterst westelijke hoek (aan de straatzijde) van het perceel worden geplaatst, waarmee de overlast, zo veronderstelt de voorzieningenrechter, in aanmerkelijke mate zal worden beperkt.
4.11. Voor zover Stichting Dierenthuis nog heeft willen aanvoeren dat er sprake is van overmacht aan haar zijde omdat zij - naar thans blijkt - niet eerder dan eind december 2011 kan verhuizen (te weten naar een locatie in Almere) omdat het eerst naar Lelystad verhuizen, zoals de commissie van goede diensten heeft aangegeven, geen haalbare kaart is vanwege de kosten die daarmee gepaard gaan, merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Voorop staat dat Stichting Dierenthuis al een geruime periode weet dat haar activiteiten op het betreffende perceel niet zijn toegestaan (het eerste handhavingsbesluit van de gemeente dateert van 20 december 2007) en dat zij die activiteiten daar dient de beëindigen. Hoewel de intenties van Stichting Dierenthuis, het opvangen van oude en zieke honden en katten die elders geen onderdak kunnen vinden, waardering verdienen, nemen die niet weg dat Stichting Dierenthuis primair een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het vinden van een geschikte locatie voor haar activiteiten en dat zij zich daarbij aan de geldende wettelijke voorschriften heeft te houden. Dat er nu problemen van financiële aard ontstaan doordat zij eerder van de plaats weg moet dan haar goed zou uitkomen, moet daarom zeker in de geschetste omstandigheden geheel voor haar rekening en risico blijven.
4.12. Al het overige dat door partijen is aangevoerd kan als in het bovenoverwogene besproken of van voor de beslissing van geen belang meer, terzijde worden gelaten.
4.13. Stichting Dierenthuis zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt Stichting Dierenthuis om de met het bestemmingsplan “Buitengebied” strijdige activiteiten op het perceel Bakelseweg 27, bestaande uit het houden van honden en katten, na betekening van het vonnis te beëindigen;
5.2. bepaalt dat Stichting Dierenthuis een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, met dien verstande dat deze dwangsom pas verschuldigd is na 1 oktober 2010 en nadat die verschuldigdheid per afzonderlijk exploot is aangezegd;
5.3. veroordeelt Stichting Dierenthuis om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis de bakken met uitwerpselen uitsluitend in de uiterst westelijke hoek van haar terrein aan de straatzijde van het perceel te plaatsen en geplaatst te houden en deze bakken alleen aan de openbare weg (Bakelseweg) te zetten ter hoogte van de uiterst westelijke hoek van haar terrein, indien de inhoud van die bakken door een instantie binnen twee uur wordt opgehaald;
5.4. bepaalt dat Stichting Dierenthuis een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.3. voldoet;
5.5. veroordeelt Stichting Dierenthuis de bakken winddicht afgesloten te houden, behoudens voor zover het openen nodig is om de bakken te vullen of te ledigen;
5.6. bepaalt dat Stichting Dierenthuis een dwangsom verbeurt van € 1.000,00 per dag dat zij niet aan de veroordeling onder 5.5. voldoet;
5.7. veroordeelt Stichting Dierenthuis in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.180,02, waarvan € 364,02 aan verschotten en € 816,00 salaris advocaat en aan de zijde van [gevoegde partij] op een bedrag van € 636,00, waarvan € 400,00 salaris advocaat en € 263,00 verschotten;
5.8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.9. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F.M. Strijbos en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2010.