RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 498852 CS EXPL 06-5137 MVV
vonnis d.d. 5 december 2007
inzake
[A,],
wonende te Zeist,
verder ook te noemen [A.],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
procederende in persoon,
tegen:
de stichting [B,],
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen [B.],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E.C. Helmink-van Oudheusden.
Verloop van de procedure
In conventie en reconventie:
De kantonrechter verwijst naar het tussenvonnis van 3 januari 2007.
[A.] heeft voorafgaand aan de comparitie nog stukken in het geding gebracht.
De comparitie is gehouden op 5 februari 2007. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
[A.] heeft voor repliek in conventie en voor antwoord in reconventie geconcludeerd.
[B.] heeft voor dupliek in conventie en voor repliek in reconventie geconcludeerd.
[A.] heeft voor dupliek in reconventie geconcludeerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
Het geschil en de beoordeling daarvan
In conventie:
1.
De volgende feiten zijn komen vast te staan omdat zij zijn erkend, dan wel omdat zij niet, dan wel niet voldoende zijn betwist:
- [A.], geboren op 30 juni 1964, is op 1 april 2003 bij [B.] in dienst getreden in de functie van bestuurs- en managementondersteuner/jurist met een taakomvang van 1 fte. Haar standplaats is Ede.
Het bruto maandsalaris van [A.] bedraagt € 3.623,-, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
- Op 2 maart 2006 heeft [A.] zich bij haar leidinggevende [K.] ziek gemeld met de volgende email:
"Ik ben zojuist bij mijn huisarts geweest die mij dringend geadviseerd heeft voorlopig ziek thuis te blijven. De huidige situatie op mijn werk acht hij namelijk niet bevorderlijk voor mijn gezondheid. De situatie houdt in, het niet naar mijn zin opgeloste voorval met secretaresse Marja. (...) Daarnaast heb ik bemerkt dat collega's na ons gesprek van 16 februari jl. de (overigens onjuiste) indruk hebben gekregen dat ik [B.] zou gaan verlaten waardoor er rare opmerkingen worden gemaakt.
Wat het werk betreft, momenteel stroom ik over van het werk. Ondanks het feit dat ik al menigmaal bij jou heb aangegeven dat ik toch echt een secretaresse nodig heb, is er (...) nog steeds niet van gekomen. (...)
Kortom, je begrijpt dat dit niet zo door kan gaan. Ik hoef je niet te vertellen dat stelselmatige overbelasting ook wel bekend als staat als een burn-out. Ik hoef je ook niet te vertellen dat veel mensen daadoor in een arbeidsongeschiktheidstraject belanden. Evenmin hoef ik je te vertellen dat [B.] in dat geval een zeer hoge claim tegemoet kan zien. Ik zal het advies van mijn huisarts opvolgen en voorlopig thuis blijven aangezien ik gemerkt heb dat waardering voor jezelf afbeulen ver te zoeken is bij [B.]. Wellicht is secretaresse Marja in staat mij waar te nemen. Ik neem aan dat boze cliënten wel doorgeschakeld zullen worden naar jou."
- Op 8 maart 2006 informeert M. de Rooij van ArboNed [B.] als volgt:
"Op 08-03-2006 hebben we mevrouw [A.]-[-] gebeld voor informatie over de ziekmelding. Op grond van dit gesprek achten wij haar op dit moment arbeidsongeschikt. De bedrijfsarts zal de begeleiding van uw medewerker verder op zich nemen."
- Op 14 maart 2006 is regiodirecteur [C.] van [B.] bij [A.] thuis op bezoek geweest om de situatie te bespreken.
- Op 30 maart 2006 heeft ten kantore van [B.] omstreeks 10.00 uur een vervolggesprek plaats gevonden tussen [A.], [C.] en [K.]. Op diezelfde dag was een afspraak voor [A.] met de bedrijfsarts gepland. Bij aanvang van dat gesprek heeft [A.] zich hersteld gemeld en heeft zij medegedeeld dat zij per 1 mei 2006 ontslag wilde nemen. [K.] heeft daarop de kamer waarin het gesprek plaats vond verlaten. [C.] heeft het ontslag van [A.] namens [B.] aanvaard. De afspraak met de bedrijfsarts is vervolgens afgezegd.
- Na afloop van het gesprek heeft [C.] om 11.08 uur een email aan de medewerkers van de vestiging Ede en aan m[D.], de voorzitter van de raad van bestuur van [B.], gezonden waarin hij hen mededeelt dat [A.] per 1 mei heeft opgezegd.
- [A.] heeft op diezelfde dag, om 16.41 uur een emailbericht aan [C.] gestuurd met de volgende inhoud:
"Hallo Theo,
Hierbij alvast de digitale versie van mijn opzeggingsbrief. Ik zal het getekende exemplaar morgen aan je overhandigen of in je brievenbakje deponeren.
Met vriendelijke groet,
[voornaam A.]"
- Op 31 maart 2006 heeft [A.] haar opzeggingsbrief aan [C.] overhandigd:
"Geachte heer [C.], Beste Theo,
Hierbij deel ik je mede mijn arbeidsovereenkomst met [B.] Dienstverlening Onderwijs per 1 april 2006 op te zeggen. Met inachtneming van 1 maand opzegtermijn zal mijn dienstverband derhalve eindigen op 1 mei 2006.
Ik hoop je hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Met vriendelijke groet,
[voornaam A.] [A.]-[-]"
- In de periode van 30 maart tot en met 12 april 2006 is tussen partijen uitvoerig overleg geweest over de (praktische) afwikkeling van het dienstverband, zoals, voor zover hier van belang, onder meer blijkt uit de volgende emailberichten van 3, 4 en 7 april 2006:
- op 3 april heeft [A.] [C.] als volgt bericht:
"Beste Theo,
Hierbij bevestig ik de met jou gemaakte afspraken met betrekking tot het eind van mijn dienstverband bij [B.], te weten 1 mei 2006.
Zoals afgesproken zal ik de resterende tijd vanuit huis werken en zal derhalve niet meer op kantoor verschijnen. De lopende dossiers zal ik bewaken, hetgeen inhoudt dat ik ervoor zorgdraag dat er geen termijnen worden overschreden en, indien nodig, daartoe tijdig actie zal ondernemen. Helaas heb ik geen post of andere recente stukken aangaande lopende dossiers op mijn bureau mogen aantreffen over de periode dat ik afwezig ben geweest . Ik aanvaard dan ook geen enkele aansprakelijkheid als mocht blijken dat de dossiers niet compleet zijn en er daardoor niet tijdig actie is ondernomen. Evenmin aanvaard ik enige aansprakelijkheid als mocht blijken dat telefoonberichten onjuist of geheel niet aan mij worden doorgegeven (...)
Mijn loonstrook over de maand februari 2006 heb ik niet op mijn bureau mogen aantreffen, noch heb ik deze per post op mijn huisadres mogen ontvangen. Mag ik je verzoeken mij deze alsnog te doen toekomen?
Bij nakoming van bovenstaande afspraken en bij een correcte financiële eindafrekening zullen partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben.
Met vriendelijke groet,";
- op 4 april 2006 heeft [C.] als volgt gereageerd:
"Hallo [voornaam A.],
Bedankt voor je mail. Ik heb enkele opmerkingen. (...) Het zal duidelijk zijn dat ik jou niet aansprakelijk stel of zal stellen voor zaken, waaraan je niet debet bent. De notities van telefoongesprekken en post worden doorgeleid naar Hans. Risico's kunnen worden gereduceerd wanneer ik, conform onze afspraak zo spoedig mogelijk, indien mogelijk aan het eind van deze week, de dossiers met jouw opmerkingen over de stand van zaken kan ontvangen. (...) Dit is inclusief alle info die je nog na ons gesprek donderdag jl. hebt ontvangen of zult ontvangen. Jij zorgt voor de stand van zaken. De verdere afhandeling evenals contact met klanten nemen wij over. In de periode tot 1 mei informeer je me net als gedurende je ziekteverlof onverwijld en overleg je eventuele nog te ontvangen stukken. (...) Bij nakomen van bovenstaanden afspraken, alsmede een correcte financiële eindafrekening, het door jou inleveren van de laptop, de sleutel (druppel) en het inleveren van de leaseauto zullen beide partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben. (...)";
- op diezelfde dag hebben [C.] en [A.] eveneens een separate emailwisseling gevoerd over de door [A.] nog te genieten verlofuren;
- op vrijdag 7 april heeft [C.] de volgende email aan [A.] verzonden:
"Hallo [voornaam A.],
Conform de met je gemaakte afspraken heb ik opdracht gegeven om vanaf ca 10 uur hedenmorgen de toegang tot [B.] email te blokkeren.
De afspraak is en was immers: ca 10 uur overdracht dossiers. Na overdracht dossiers worden er door je geen diensten meer aan [B.] verleend."
- [A.] heeft diezelfde dag als volgt gereageerd:
"Hallo Theo,
Het spijt mij dat je op mij gewacht hebt en op je vrije middag op kantoor moet zitten. Ik had echter niet begrepen dat de overdracht via jou zou lopen. Ik had begrepen dat de dossiers achter zou laten bij de receptie en dat daar ook het dossier De Boer zou liggen. De tijd waarop dit zou geschieden maakte mijn inziens dan ook niet uit. De tijd van 10.00 uur heb je dan ook niet van mij vernomen. Nogmaals, mijn excuses en ik zal vandaag vóór 14.00 uur bij [B.] zijn om de overdracht te laten plaatsvinden. Daarbij lever ik ook de laptop en de sleutel in. Wat de dossiers betreft, hierbij alvast een update zoals afgesproken:
(...)
Ik heb inmiddels begrepen dat ik niet meer geautoriseerd ben om mijn emailberichten te lezen en dat mijn werkzaamheden bij [B.] vanaf vandaag zijn beëindigd.
Ik heb vernomen dat er aan klanten onwaarheden over mij en over de wijze en reden van beëindiging van mijn dienstverband wordt verteld. Ik acht dit niet alleen zeer onprofessioneel, maar daarbij ook zeer schadelijk voor mijzelf. Ik verzoek je dan ook dringend te bewerkstelligen dat dit stopt bij gebreke waarvan ik per omgaande een kort geding zal aanspannen en daarbij een aanzienlijke schadevergoeding zal eisen wegens het in diskrediet brengen van mijn naam.
Zoals je begrepen hebt heeft De Radar ervoor gekozen de behandeling van een drietal dossiers door mij te laten plaatsvinden. Op 4 april jl. moest er gezien de uiterste verweertermijn een verweerschrift uit. Aangezien deze werkzaamheden hebben plaats gevonden vóór vandaag waarop mijn werkzaamheden voor [B.] eindigen, kan [B.] de kosten bij De Radar in rekening brengen. De tijd die ik aan het verweerschrift heb besteed bedraagt een uur. Verdere werkzaamheden zijn niet verricht.
Verder ontken en betwist ik al hetgeen je in het emailbericht van 6 april jl. aan Gerard Goorhuis hebt vermeld. De situatie met betrekking tot de dossiers is wezenlijk anders dan je hebt geschetst.
Ondanks het vorenstaande dank ik je voor de prettige samenwerking gedurende de afgelopen drie jaar en ik hoop van harte dat wij niet verzanden in een juridisch traject daar immers niemand daarbij echt gebaat is."
- Op maandag 10 april 2006 heeft [A.] het volgende bericht aan [D.] gezonden: met als onderwerp "Zakelijk voorstel":
"Hallo Ineke,
Zoals je inmiddels begrepen hebt ben ik niet meer werkzaam voor [B.]. Ik heb thans een eigen juridisch adviesbureau, [A.] Juristen BV en ik mag stellen dat de zaken nu al boven verwachting goed gaan. Daar mail ik je echter niet over. Ik wil je een zakelijk voorstel doen.
Ik heb begrepen dat [B.] thans een interim jurist heeft ingeschakeld, die weliswaar (zoals het zo mooi staat in de brief aan de cliënten van de vestiging Ede) ervaring heeft met het arbeidsrecht maar waarbij iedereen tussen de regels door kan lezen dat ze geen kaas gegeten heeft van het onderwijsrecht. De brief is trouwens zeer goed geweest voor mijn klandizie, want cliënten bellen mij thans op mijn mobiel om te vragen waar ik heen ben gegaan. Ik kan mij voorstellen dat een interim jurist vrij prijzig is, en zeker als cliënten weglopen, dus ik wil je voorstellen zaken voor [B.] te (blijven) behandelen via mijn bureau. Het voordeel hiervan is dat cliënten weten dat de kwaliteit en de voortgang in hun dossier gewaarborgd is en dat [B.] nog steeds goede juridische diensten verleent. Ook heeft [B.] op deze manier de tijd om rustig uit te zien naar een andere jurist. Over de prijs worden we het wel eens. Jouw plannen om goede juridische dienstverlening binnen [B.] neer te zetten en deze vervolgens uit te breiden kunnen derhalve nog steeds doorgang vinden.
Met vriendelijke groet,
[voornaam A.] [A.]-[-]
[A.] Juristen BV"
- Bij brief van 10 april 2006 heeft [B.] haar relaties van het vertrek van [A.] op de hoogte gesteld:
"Onze juriste mevrouw [voornaam A.] [A.]-[-] heeft een functie aanvaard buiten de [B.] organisatie. Mede door resterend verlof heeft zij haar werkzaamheden bij [B.] inmiddels beëindigd.
(...) De dossiers van [voornaam A.] zijn inmiddels overgenomen door de collega's (...)"
- Op 11 april 2006 heeft [A.] de volgende email verzonden aan - onder meer - relaties van [B.]:
"Wellicht heeft u al vernomen dat ik niet meer werkzaam ben bij [B.] Dienstverlening Onderwijs. Ik heb thans een eigen juridisch adviesbureau, [A.] Juristen BV, alwaar ik juridische diensten verleen aan onderwijsinstellingen en overheidsinstellingen. Veel van mijn cliënten hebben inmiddels besloten dat zij de samenwerking met mij wensen voort te zetten waar ik zeer verheugd over ben.
Ik hoop van harte dat ook wij onze prettige samenwerking kunnen voortzetten. Voor meer informatie kunt u mij bereiken onder tel. nr. (...)"
- Op donderdag 13 april 2006 heeft [A.] de volgende email verzonden:
"Geachte heer [C.],
Ik verzoek u hierbij nogmaals dringend aan de heer Hans [K.] door te geven dat hij moet ophouden om aan klanten alle ins en outs door te geven van de beëindiging van mijn dienstverband. Zoals ik u reeds op 7 april jl. heb gemaild zal ik niet schromen rechtsmaatregelen tegen [B.], als zijnde zijn werkgever en tegen hem persoonlijk, te treffen.
Onder voorbehoud van alle rechten en weren.
Met vriendelijke groet,
mw. mr. S.M. [A.]-[-]"
- Bij aangetekende brief van 13 april 2006 heeft [C.] [A.] als volgt aangeschreven:
"[B.] heeft moeten constateren dat jij bestaande cliënten van [B.] benadert teneinde een cliëntenbestand op te bouwen.
Afgezien van de verbazing van onze cliënten, deel ik je mede dat [B.] als werkgever geen waardering kan opbrengen voor jouw handelswijze. Ik wijs je er ook op dat je dienstverband nog niet is beëindigd.
Thans verzoek ik en voorzover nodig sommeer ik je per direct de bovengenoemde activiteiten te staken. Tevens zie ik gaarne binnen drie dagen na dagtekening een schriftelijke bevestiging tegemoet.
Bij gebreke van een (tijdige) voldoening aan voornoemde sommatie acht ik mij namens [B.] vrij zonder nadere aankondiging rechtsmaatregelen te treffen."
- In antwoord op de brief van 13 april 2006 heeft [A.] bij aangetekende brief van 18 april 2006 de vernietiging ingeroepen van haar opzegging van 31 maart 2006 op grond van misbruik van omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 lid 4 BW.
- Bij brief van 28 april 2006 schrijft [A.] aan (de gemachtigde van) [B.] onder meer het volgende:
"Kennelijk acht mijn werkgever de schade nog niet voldoende, daar ik vanuit diverse hoek moet vernemen dat met name Hans [K.] het nodig acht cliënten uitgebreid de reden en wijze van beëindiging van mijn dienstverband mede te delen. Ik heb hierover diverse emailberichten gezonden aan de heer [C.] teneinde hier een eind te maken, doch heb hier nog nimmer antwoord op mogen ontvangen. Aangezien de onderwijswereld een kleine wereld is waar dit soort geruchten snel gaan acht ik het niet alleen zeer onprofessioneel van de heer [K.] maar daarbij ook zeer schadelijk voor mij en mijn bedrijf. Hetgeen mij heeft doen inzien dat de opzegging des te nadeliger voor mij is geweest en ik reden te meer heb om hierop terug te komen. Door mijn opzegging zou ik immers niet terug kunnen vallen op enige uitkering.
De aanwezigheid van nadeel aan mijn zijde is dan ook vele malen groter dan het nadeel aan de zijde van werkgever die nog geen onherstelbare maatregel heeft genomen. (...)
Uiteraard ben ik bereid een voorstel van uw kant te overwegen om tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen onder toekenning van een schadevergoeding, waarbij rekening gehouden wordt met het zeer verwijtbaar en onzorgvuldig handelen van werkgever."
- Op 1 februari 2007 heeft het CWI [B.] toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met [A.] op te zeggen met de volgende motivering:
"Op basis van de overgelegde stukken stel ik vast dat werkneemster actief cliënten van werkgever benaderd heeft om deze te winnen voor haar eigen juridisch adviesbureau. Dit getuigt niet van goed werknemerschap. Werkgever mag van zijn werknemers verwachten dat zij zich gedurende het dienstverband onthouden van concurrerende werkzaamheden, ongeacht wat er tussen werkgever en werknemer is voorgevallen. Werkneemster heeft dit wel gedaan en daarmee het vertrouwen van werkgever in ernstige mate geschonden, zodanig dat werkgever geen grond meer ziet voor verdere samenwerking. Ik concludeer dan ook dat werkgever aannemelijk gemaakt heeft dat de relatie tussen hem en werkneemster ernstig en duurzaam verstoord is."
2.
[A.] vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
a. verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op 1 mei 2006 tot een einde is gekomen doch voortduurt;
b. veroordeling van [B.] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [A.] een bedrag van € 21.738,- bruto exclusief 8% vakantietoeslag wegens achterstallig loon over de periode van 1 mei 2006 tot en met 31 oktober 2006;
c. vermeerdering van het sub b genoemde bedrag met 50 % terzake de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW zijnde in totaal een bedrag van € 10.869,-;
d. de wettelijke rente over de sub b en c genoemde bedragen vanaf de datum van betekening van het onderhavige vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
e. veroordeling van [B.] tot betaling van een bedrag van € 3.623,- bruto per maand als vast salaris te vermeerderen met 8% vakantietoeslag , voor iedere maand vanaf 1 november 2006 tot aan het moment waarop de dienstbetrekking rechtsgeldig zal eindigen, vermeerderd met de tussentijdse verhogingen waarop [A.] op grond van haar arbeidsovereenkomst en de van toepassing zijnde wettelijke en/of CAO-bepalingen recht verkrijgt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment dat het loon betaalbaar had dienen te worden gesteld;
f. veroordeling van [B.] tot correcte nakoming van de afspraken in het onderhandelaarsakkoord van 31 januari 2006 op grond waarvan [B.] aan [A.] een bedrag van € 540,- bruto verschuldigd is, terzake de vermeerdering van het bruto salaris met 1,5% CAO verhoging per 1 januari 2006 tot 1 november 2006, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging;
g. veroordeling van [B.] tot betaling aan [A.] van een bedrag van € 10.000,- althans een in goede justitie vast te stellen bedrag ten titel van vergoeding van immateriële schade die [A.] heeft geleden en lijdt als gevolg van het onbehoorlijk handelen door [B.], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot de dag der algehele voldoening;
h. veroordeling van [B.] in de proceskosten.
3.
Ter onderbouwing van haar vordering voert [A.] - verkort en zakelijk weergegeven - aan dat, naar de kantonrechter begrijpt, haar opzegging van 30 maart 2006 tot stand is gekomen door misbruik van de omstandigheden waaronder die opzegging werd gedaan door [B.]. [A.] heeft derhalve de opzegging op grond van artikel 3:44 lid 4 BW terecht (buitengerechtelijk) vernietigd. Het gesprek van 30 maart 2006 vond plaats tijdens haar ziekte. Die ziekte vond haar oorzaak in stress gerelateerde klachten ten gevolge van haar werkzaamheden, meer in het bijzonder de te hoge werkdruk. In het gesprek verkeerde [A.] in een hevige gemoedsbeweging door de confrontatie tijdens dat gesprek met haar afdelingshoofd, aldus [A.], en het is in die gemoedsbeweging dat zij heeft opgezegd. [B.] heeft vervolgens direct de opzegging bevestigd aan de werknemers van de vestiging Ede en de voorzitter van de raad van bestuur. [A.] werd daardoor dusdanig in een hoek gedrukt dat zij niet anders kon dan de opzegging doorzetten.
Voorts beroept [A.] zich, naar de kantonrechter begrijpt: subsidiair, op het ontbreken van een met haar verklaring overeenstemmende wil, veroorzaakt door genoemde gemoedsbeweging.
4.
[B.] voert gemotiveerd verweer. Dat verweer komt voorzover voor de beoordeling van de vordering nodig hierna aan de orde.
5.
Naar aanleiding van de stelling die [A.] primair aan haar vorderingen ten grondslag legt overweegt de kantonrechter als volgt. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
De kantonrechter is van oordeel dat van misbruik van omstandigheden door [B.] niet is gebleken. De kantonrechter overweegt daartoe dat niet is komen vast te staan dat [A.] door bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW werd bewogen tot haar opzegging. Niet betwist is dat [A.] zich bij aanvang van het gesprek op eigen initiatief hersteld heeft gemeld en vervolgens heeft aangegeven haar dienstverband tegen 1 mei 2006 op te zeggen. [A.] heeft gesteld dat haar arbeidsongeschiktheid van zodanige aard was dat zij daardoor ten tijde van haar hersteld melding en opzegging in een abnormale geestestoestand verkeerde. Het had op de weg van [A.] gelegen om, nu [B.] deze stelling gemotiveerd heeft betwist, deze stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld met één of meer deskundigenverklaringen. Het door [A.] verzonden emailbericht van 2 maart 2006 kan niet ter onderbouwing van genoemde stelling dienen. Het bericht van ArboNed van 8 maart 2006 constateert slechts dat sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar laat zich niet uit over de aard van die ongeschiktheid en kan derhalve evenmin ter onderbouwing dienen.
Het betoog van [A.] dat, naar de kantonrechter begrijpt, het enkele feit dat zij zich als arbeidsrechtjuriste hersteld heeft gemeld en haar dienstverband heeft opgezegd al getuigt van de aanwezigheid van bijzonder omstandigheden slaagt evenmin. Ook een arbeidsrechtjuriste kan immers haar redenen hebben om haar dienstverband op te zeggen.
Bij gebreke van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden komt [A.] een beroep op misbruik van omstandigheden dan ook niet toe.
6.
Naar aanleiding van de stelling van [A.] dat ten tijde van haar (hersteld melding en) opzegging een met haar verklaring overeenstemmende wil ontbrak, overweegt de kantonrechter als volgt.
Ter afwering van die stelling heeft [B.] betoogd dat - kort weergegeven - zij gezien de gedragingen en handelingen van [A.] vanaf 30 maart 2006 erop mocht vertrouwen dat haar wil overeenkwam met haar verklaringen omtrent de beëindiging van haar dienstverband.
Dat betoog slaagt. De kantonrechter overweegt daartoe dat alle handelingen van [A.] in de periode ingaande met het gesprek van 30 maart 2006 en eindigende op het moment dat aar brief van 18 april 2006 bij [B.] werd bezorgd, zijn gericht op de beëindiging van haar dienstverband. [A.] heeft enige uren na het gesprek van 20 maart 2006 haar opzegging al per email bevestigd en heeft een dag later haar opzeggingsbrief persoonlijk overhandigd aan [C.]. In de periode van 30 maart tot en met 12 april 2006 hebben partijen uitvoerig - en, constateert de kantonrechter, tot in detail - overlegd over de (praktische) afwikkeling van het dienstverband, zoals, voor zover hier van belang, onder meer blijkt uit de emailberichten van 3, 4 en 7 april 2006. Voorts blijkt uit het zakelijk voorstel van [A.] aan [B.] van 10 april 2006 en haar email aan - onder meer - relaties van [B.] van 11 april 2006 dat ook [A.] van mening was dat zij haar dienstverband bij [B.] had beëindigd.
Ten slotte overweegt de kantonrechter dat [A.] ter zitting heeft verklaard dat zij de vernietiging van de opzegging pas op 18 april 2006 heeft ingeroepen omdat die oproeping voor haar de enige mogelijkheid was om actie te ondernemen tegen de onwaarheden die de heer [K.] over haar bij klanten verspreidde en zij [B.] al bij email van 13 april 2006 had verzocht om [K.] daarmee op te laten houden. Wat er zij van die laatste wijze van gebruikmaking van de vernietigingsgronden die de wet degene die in het rechtsverkeer bescherming behoeft biedt, het al dan niet overeenstemmen van wil en verklaring van een partij is vanzelfsprekend niet afhankelijk van een ruim twee weken later door die partij gevoelde behoefte aan sanctionering van het gedrag van haar wederpartij.
7.
Hetgeen partijen verder in conventie nog naar voren hebben gebracht, kan, als in het voorgaande reeds behandeld, dan wel niet ter zake dienend, buiten beschouwing blijven.
8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zullen de vorderingen in conventie worden afgewezen.
[A.] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure in conventie worden veroordeeld.
Teneinde in één eindvonnis dit geschil zowel in conventie als in reconventie te kunnen afdoen zal de kantonrechter iedere verdere beslissing in conventie aanhouden, totdat hij zijn oordeel in reconventie kan geven.
In reconventie:
9.
Naast de feiten die in conventie zijn komen vast te staan, welke feiten voor de beoordeling van de reconventionele vorderingen eveneens van belang zijn, zijn in reconventie de volgende feiten komen vast te staan omdat zij zijn erkend, dan wel omdat zij niet, dan wel niet voldoende zijn betwist:
- Op 6 april 2006 is [K.] gebeld door [G.], algemeen directeur van OPO Hilversum, een cliënt. De inhoud van dat gesprek is vastgelegd in een email van [K.] aan [C.]:
van [B.]:
"Vanmorgen ben ik gebeld door (...) Dijgraaf. Hij was benaderd door [voornaam A.] omdat ze een dossier bij moest werken. Het gesprek tussen hem en [voornaam A.] verliep naar zijn zeggen wat vreemd. Hij vroeg haar daarop of zij en [B.] gebrouilleerd waren: Ze gaf dat toe. Ze gaf aan dat ze zelfstandig verder ging en dat het beter zou zijn als ze zelf het dossier zou behandelen. De heer Dijgraaf gaf aan dat iemand bij [B.] (...) het dossier in behandeling had. [voornaam A.] gaf aan dat dat mogelijk geen jurist was. Ze gaf ook aan dat de jurist in Amsterdam lang niet van het niveau was dat ze zelf had en dat de klant er verstandig aan zou doen het dossier aan haar over te dragen. De klant stemde daarin toe. De klant heeft er inmiddels spijt van en draait de overdracht weer terug. [B.] blijft het dossier behandelen.(...)"
- Op 25 april 2006 stuurt [A.] de volgende email aan [G.]:
"Hallo Roland,
Volledigheidshalve doe ik je hierbij mijn adresgegevens toekomen, hetgeen je aan Hans [K.] kunt doorgeven zodat de stukken correct worden bezorgd."
- Op diezelfde dag bericht [G.] [K.] per email als volgt:
"Als heden telefonisch besproken bericht ik u dat Bureau Openbaar Onderwijs Hilversum er voor kiest om zich ter zake van dossier (...) Millenaar juridisch te laten bijstaan door mevrouw [voornaam A.] [A.]. Graag maak ik van uw aanbod gebruik om het dossier nog vandaag aan mevrouw [A.] te doen toezenden."
- Op 26 april 2006 stuurt [K.] een email aan [G.] met - voor zover hier van belang - de volgende inhoud:
"Het dossier Millenaar is inmiddels onderweg naar [voornaam A.]. (...)
Ik wijs u volledigheidshalve nog op twee zaken die van belang zijn.
Allereerst een artikel uit de leveringsvoorwaarden van [B.]:
ARTIKEL 16 Overname personeel
Geen van de partijen noch enige met hen gelieerde organisatie zal tijdens de uitvoering van de opdracht en binnen 1 jaar na beëindiging van de opdracht personen die vanuit de wederpartij betrokken zijn of betrokken zijn geweest bij de uitvoering van de opdracht in dienst nemen, met deze personen over indiensttreding onderhandelen dan wel anderszins, direct of indirect, voor zich laten werken dan na goed zakelijk overleg met de wederpartij.
Wij zien het overleg dat wij onderling gevoerd hebben als goed zakelijk overleg conform artikel 16. U bent dus gevrijwaard van eventuele aansprakelijkheid van ons op dit punt.
Ik wijs u er wel op dat mevrouw [A.] officieel tot 1 mei in dienst is van [B.]. Het lijkt me onjuist dat ze tijdens haar dienstverband bij [B.] zelfstandig activiteiten uitvoert voor eigen rekening bij klanten van [B.]. Maar het wordt naar verwachting zeer binnenkort 1 mei en daarna hebben partijen ([A.] en [B.]) niets meer van elkaar te vorderen , zoals onderling is afgesproken."
- Op 11 april 2006 stuurt Krijnen, een relatie van [B.], de email van [A.] van 11 april 2006 door aan [K.] en Haverkamp van [B.] met de volgende begeleidende tekst:
"Beste Hans en Pieter,
Effe stoken in een huwelijk dat zo gelukkig leek! Kan dit in de juridische wereld?"
- Op 6 april 2006 stuurt Goorhuis van De Radar, een relatie van [B.], de volgende email aan [C.]:
"Jouw informatie omtrent de dossiers neem ik voor kennisgeving aan,. Ik stel het op prijs als je de dossiers morgen op de balie bij jullie klaarlegt. [voornaam A.] moet nl. enkele dossiers terugbrengen. Zij kan de dossiers van dhren. Sas en De Boer meenemen. Morgenvroeg, vrijdag 7 april, komt [voornaam A.] rond 10.00 uur bij jullie.
Je opmerking betreffende artikel 16 heb je me toegelicht. Ik begrijp echter ook dat je dit in formele zin bedoeld en dat er geen consequenties voor ons aan vast zitten. Verder wil ik je aanreiken dat de volledige verantwoordelijkheid voor de afhandeling van bedoelde dossiers (Sas, De Boer, Coenraads en Willemsen) niet bij [B.] ligt. Voor alle helderheid wil ik benadrukken dat onze verdere samenwerking met [B.] gedurende de looptijd van het liggende contract blijft zoals die is. (...)"
- Op 1 mei 2006 ontvangt [C.] van H. van Oostbrugge van de gemeente Dirksland, een relatie van [B.], een email met - voor zover hier van belang - de volgende inhoud:
"Uw organisatie behandelt namens de gemeente Dirksland het dossier De Kubber, zijnde enige juridische procedures (...). Bij uw organisatie was dit dossier in behandeling van mevrouw mr. S. [A.]-[-]. Enige tijd geleden ben ik benaderd door mevrouw [A.]-[-] met de mededeling dat zij uw organisatie zou gaan verlaten en een eigen bedrijf zou gaan beginnen. Naar aanleiding daarvan legde zij mij, op een naar mijn mening objectieve wijze, de vraag voor of de gemeente Dirksland het dossier De Kubber onder [B.] zou willen houden, dan wel dat wij er de voorkeur aan zouden geven om haar zelf dit dossier te laten afhandelen. Na een interene afweging zijn wij tot de conclusie gekomen dat onze zaak er het meest bij gebaat zou zijn wanneer de verdere afhandeling zou plaats vinden door degene die over de meeste parate dossierkennis beschikte. (...) Uit de wijze waarop mevrouw [A.]-[-] de betreffende keuze aan mij heeft voorgelegd, heb ik afgeleid dat tussen u en haar in goed overleg afspraken zijn gemaakt zouden worden over de lopende dossiers welke zij namens [B.] onder zich had. Wanneer dit niet het geval is geweest, kan ik slechts aangeven hiervan niet op de hoogte te zijn geweest.
Inmiddels hebben wij formeel aan mevrouw [A.]-[-] het verzoek gedaan namens de gemeente Dirksland de behandeling van het dossier De Kubber voort te zetten."
10.
[B.] vordert in reconventie, na vermeerdering van eis bij conclusie van repliek in reconventie, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
a. [A.] te veroordelen tot betaling aan [B.] van een bedrag van € 50.000,-, althans een door de kantonrechter naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen bedrag;
b. [A.] te veroordelen tot betaling aan [B.] van een bedrag van € 13.235,-;
c. veroordeling van [A.] in de proceskosten.
11.
Ter onderbouwing van haar sub 10 a gemelde vordering voert [B.] - kort en zakelijk weergegeven - aan dat [A.] onrechtmatig heeft gehandeld door gedurende haar dienstverband bij [B.] cliënten van [B.] te benaderen om deze te winnen voor haar eigen juridisch adviesbureau. Zij heeft daarbij gebruik gemaakt van vertrouwelijke kennis en gegevens die zij heeft verkregen bij [B.]. [A.] heeft daarmee gehandeld in strijd met goed werknemerschap aangezien zij tot 1 mei 2006 in dienst was bij [B.].
[A.] heeft in ieder geval op die wijze de volgende klanten/dossiers overgenomen:
Bureau Openbaar Onderwijs Hilversum (dossier Millenaar), Radar Arnhem en Gemeente Dirksland (dossier De Kubber). Omdat [B.] voor één van deze klanten tevens de administratie voert is zij bekend met het bedrag dat [A.] aan deze klant heeft gedeclareerd. [B.] acht zich echter niet vrij om deze gegevens in deze procedure te overleggen, aangezien zij als administrateur een geheimhoudingsverplichting heeft jegens die klant.
[B.] begroot haar omzetverlies door het handelen van [A.] op ten minste € 50.000,-.
[B.] verzoekt de kantonrechter te bevelen dat [A.] ex artikel 22 Rv haar administratie overlegt voor zover het (voormalige) klanten van [B.] betreft, alsmede haar aangifte omzetbelasting vanaf april 2006.
12.
Ter onderbouwing van haar sub 10 b gemelde vordering voert [B.] - kort en zakelijk weergegeven - aan dat [A.] misbruikt maakt van procesrecht en daarmee onrechtmatig handelt jegens [B.]. Dat misbruik is gelegen in het feit dat [A.] de nietigheid van haar opzegging slechts heeft ingeroepen in reactie op het verzoek van [B.] aan [A.] om geen klanten van [B.] meer te benaderen. [A.] heeft daarmee [B.] willens en wetens en zonder te rechtvaardigen doel op kosten gejaagd. Tevens is [B.] daardoor genoodzaakt om een "ontslagvergunning voor zover vereist" bij het CWI aan te vragen.
De door dit onrechtmatig handelen veroorzaakte schade is gelijk aan de kosten van juridische bijstand, welke € 13.235,- bedragen (56 uren tegen een tarief van € 190,- per uur exclusief BTW plus 5% kantoorkosten), aldus [B.].
13.
[A.] voert gemotiveerd verweer. Dat verweer komt voorzover voor de beoordeling van de vordering nodig hierna aan de orde.
14.
Ter afwering van het sub 10 a gevorderde heeft [A.] betoogd dat - samengevat - zij al vanaf 7 april 2006 feitelijk niet meer in dienst was van [B.] omdat zij op die dag alle zaken die verband hielden met haar dienstverband heeft ingeleverd bij [B.]. Aangezien zij op basis van de arbeidsovereenkomst niet was gebonden aan een concurrentie- of relatiebeding, zo begrijpt de kantonrechter [A.]s betoog, stond het haar derhalve na afloop van haar dienstverband vrij om zich in vrije concurrentie met [B.] te begeven. [A.] heeft voorts aangevoerd dat niet is voldaan aan de door de Hoge Raad in zijn arrest van 9 december 1955, NJ 1956, 1978 (Boogaard/Vesta) geformuleerde criteria van onrechtmatige concurrentie.
15.
Dat betoog faalt, nu het miskent dat de arbeidsrelatie tussen [B.] en [A.] voortduurde tot 1 mei 2006. Dat partijen in onderling overleg zijn overeengekomen dat [A.] al op 7 april 2006 haar spullen zou inleveren doet daar niet aan af.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat uit de feiten blijkt dat [A.] al voor het einde, dus tijdens, dienstverband relaties van [B.] heeft benaderd en heeft bewogen om hun opdrachten aan [B.] door haar te laten voortzetten, dan wel nieuwe opdrachten aan haar te verstrekken. De kantonrechter verwijst in dat verband naar de ondubbelzinnige email van [A.] aan relaties van [B.] van 11 april 2006, de weergave van het gesprek tussen [K.] en [G.] van 6 april 2006, de emailcorrespondentie tussen [C.] en Goorhuis van 6 april 2006, de email van Krijnen van 11 april 2006 en de brief van 1 mei 2006 van Van Oostbrugge aan [C.] waarin Van Oostbrugge meldt dat [A.] hem "enige tijd geleden" heeft benaderd.
De kantonrechter is van oordeel dat [A.] door tijdens dienstverband relaties van [B.] op een dergelijke wijze te benaderen en voor die relaties op te treden zonder voorafgaande toestemming van [B.] en daarmee zelfs is voortgegaan nadat [B.] haar dat op 13 april 2006 uitdrukkelijk heeft verboden, in ernstige mate heeft gehandeld in strijd met goed werknemerschap als bedoeld in artikel 7:611 BW.
16.
Met de constatering dat [A.] in ernstige mate heeft gehandeld in strijd met goed werknemerschap als bedoeld in artikel 7:611 BW is de onrechtmatigheid van haar handelen gegeven. De kantonrechter is van oordeel dat [B.] voorshands aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door dat handelen van [A.], nu [A.] niet heeft betwist dat zij in ieder geval de klanten Bureau Openbaar Onderwijs Hilversum (dossier Millenaar), Radar Arnhem en Gemeente Dirksland (dossier De Kubber) van [B.] heeft overgenomen.
17.
[A.] heeft wel de hoogte van de door [B.] gestelde schade betwist door te stellen dat [B.] het door haar gestelde omzetverlies niet heeft onderbouwd. [B.] heeft naar aanleiding daarvan betoogd dat zij gezien haar geheimhoudingsverplichtingen jegens haar klanten de relatie met die klanten zou beschadigen indien zij delen van de door haar gevoerde administraties zou overleggen. Dit betoog neemt niet weg dat [B.] de bewijslast draagt van de hoogte van de door haar geleden schade.
Alvorens [B.] echter toe te laten tot het bewijs van de door haar gestelde schade, zal de kantonrechter, gebruik makend van de mogelijkheid die artikel 162 Rv hem daartoe biedt, ambtshalve aan [A.] de openlegging bevelen van de administratie die zij op grond van de wet van de door haar gevoerde onderneming dient te voeren, daaronder begrepen de door of namens haar ingediende aangiften omzetbelasting, een en ander over de periode ingaande op 1 april 2006 en eindigende op 31 december 2006.
18.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing in reconventie aan en zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde [A.] in de gelegenheid te stellen aan genoemd bevel te voldoen.
Beslissing
De kantonrechter:
In conventie:
houdt iedere beslissing aan;
in reconventie:
beveelt aan [A.] de openlegging van de administratie die zij op grond van de wet van de door haar gevoerde onderneming dient te voeren, daaronder begrepen de door of namens haar ingediende aangiften omzetbelasting, een en ander over de periode ingaande op 1 april 2006 en eindigende op 31 december 2006;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 19 december 2007 te 9.30 uur, alwaar [A.] bij akte aan genoemd bevel kan voldoen;
[B.] zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld om daarop bij akte schriftelijk te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 december 2007.