Uitspraken

Een deel van alle rechterlijke uitspraken wordt gepubliceerd op rechtspraak.nl. Dit gebeurt gepseudonimiseerd.

Deze uitspraak is gepseudonimiseerd volgens de pseudonimiseringsrichtlijn

ECLI:NL:RBZLY:2008:BD4306

Rechtbank Zwolle-Lelystad
16-01-2008
19-06-2008
134061 - HA ZA 07-871
Civiel recht
Eerste aanleg - enkelvoudig

Bij bedrijfsovername wordt eigenaar van overdragende bedrijf werknemer in nieuw bedrijf. Voor schulden uit diens oude bedrijf wordt een afspraak gemaakt : lening (zie O.2.2.)

In arbeidsovereenkomst is 'afbetalingsregeling' getroffen, die niet wordt nagekomen.

Na ontbinding van de arbeidsovereenkomst meent ex-werknemer van de schuld af te zijn.

Rechtspraak.nl
AR-Updates.nl 2008-0399
VAAN-AR-Updates.nl 2008-0399

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector civiel recht

zaaknummer / rolnummer: 134061 / HA ZA 07-871

Vonnis van 16 januari 2008

in de zaak van

de besloten vennootschap [naam] SCHILDERWERKEN B.V.,

gevestigd te [woonplaats],

eiseres,

procureur mr. L.R.G. Uneken,

tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],

gedaagde,

procureur mw. mr. M.C. Janus-Maaskant.

Partijen zullen hierna ERS en [gedaagde] genoemd worden.

1. De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het tussenvonnis van 12 september 2007

- het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2007.

Ten slotte is vonnis bepaald.

2. De feiten

2.1. [gedaagde] is vanaf 5 april 2004 bij ERS in dienst geweest als bedrijfsleider. De indiensttreding van [gedaagde] bij ERS houdt verband met de overname door ERS van het door [gedaagde] onder de naam “Kleur en Sfeer [gedaagde]” geëxploiteerde schildersbedrijf. Die overname is geschied via een activa-passiva-transactie, door hen vastgelegd in een ‘samenwerkingsovereenkomst’ d.d. 15 april 2004.

2.2. In het kader van de overname is tussen ERS en [gedaagde] overeengekomen dat ERS de bedrijfsmatige schulden van [gedaagde] zou voldoen en dat ERS het saldo van het door [gedaagde] verschuldigde bedrag aan hem zou lenen, waartoe partijen op 15 april 2004 eveneens een leningsovereenkomst hebben opgesteld en ondertekend. Deze leningsovereenkomst luidt voor zover relevant:

1. Schuldeiser zal aan schuldenaar een lening verstrekken van EUR 55.000 (..) of zoveel meer of minder als nodig blijkt te zijn conform de heden ondertekende samenwerkingsovereenkomst.

2. Schuldenaar zal aan schuldeiser een rente vergoeden van 3% per jaar over het saldo van de lening. Deze rente wordt bijgeschreven bij de lening.

3. Aflossing geschiedt in 4-wekelijkse termijnen van EUR 500,00 voor het eerst op 14 mei 2004 door inhouding op het door schuldeiser aan schuldenaar te betalen nettosalaris. Schuldenaar verklaart bij deze toestemming voor inhouding op zijn salaris. (..)

4. (..)

5. Het restant van de schuld en de verschuldigde rente is terstond opeisbaar - zonder in gebreke stelling - in geval van: (..) niet nakoming van de verplichtingen voortvloeiende uit deze overeenkomst door schuldenaar.

2.3. Per 1 januari 2007 bedroeg het financiële saldo van de overname EUR 126.276,57 (inclusief rente over 2006) ten nadele van [gedaagde].

2.4. Het dienstverband van partijen is door de kantonrechter te Deventer bij beschikking van 1 februari 2007 met ingang van 1 maart 2007 ontbonden onder toekenning aan [gedaagde] van een vergoeding van EUR 10.000,00 bruto.

2.5. Het netto-equivalent van bedoelde vergoeding ad EUR 10.000,00 ofwel EUR 5.800,00 is door ERS op voormeld saldo in mindering gebracht.

2.6. Bij brief van 19 maart 2007 heeft ERS aan [gedaagde] meegedeeld dat zijn schuld uit bedoelde overname, rekening houdend met de inhoudingen op de salarissen over januari en februari 2007 en de verrekening van de ontbindingsvergoeding, per 1 maart 2007 EUR 119.475,00 bedraagt. [gedaagde] is voorts verzocht ‘de gebruikelijke EUR 500,00 per 4 weken als aflossing op bovenstaande lening’ met zijn nieuwe werkgever uiterlijk per 1 april a.s. te regelen. [gedaagde] heeft aan dat laatste verzoek geen gehoor gegeven en heeft evenmin op andere wijze nog bedragen aan ERS betaald.

3. Het geschil

3.1. ERS vordert samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van primair EUR 119.467,57 subsidiair EUR 1.500,00 vermeerderd met EUR 500,00 per 4 weken vanaf week 25 van 2007 totdat de schuld uit geldlening is voldaan, vermeerderd met rente en kosten.

3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. Tussen partijen is onomstreden dat [gedaagde] - naar de stand per 1 maart 2007 en exclusief de vanaf 1 januari 2007 verschenen contractuele rente - nog een bedrag van EUR 119.476,57 aan ERS is verschuldigd, waarvan ERS een gedeelte van EUR 119.467,57 vordert.

4.2. Partijen strijden er echter over of [gedaagde] ook na de beëindiging van het dienstverband per 1 maart 2007 gebonden was aan de in leningsovereenkomst van 15 april 2004 neergelegde verplichting tot betaling van EUR 500,00 per vier weken, zoals ERS stelt en [gedaagde] betwist.

4.3. Zoals [gedaagde] ter comparitie heeft onderschreven, vloeit uit de beëindiging van de arbeidsrelatie niet voort dat de op hem rustende verplichting tot aflossing is komen te vervallen, zoals hij eerder - ten onrechte - aan ERS heeft tegengeworpen.

4.4. Anders dan [gedaagde] veronderstelt, volgt uit de tekst van de leningsovereenkomst noch uit die van de samenwerkingsovereenkomst dat de in april 2004 overeengekomen omvang van die aflossingverplichting, te weten EUR 500,00 per vier weken, - wel - verbonden is aan het bestaan van de arbeidsverhouding van partijen.

4.4.1. In de samenwerkingsovereenkomst is niet meer verwoord dan dat [gedaagde] op de door ERS voor hem voldane bedrijfschulden zal afbetalen met een bedrag van EUR 500,00 per vier weken, welke aflossing ‘geschiedt middels inhouding op het door ERS verschuldigde salaris aan [gedaagde]’. Aan die bewoordingen kan bezwaarlijk een andere uitleg worden toegekend dan dat partijen daardoor een betaalwijze hebben geduid.

4.4.2. Die uitleg wordt niet anders indien in ogenschouw wordt genomen dat in de leningsovereenkomst, zoals hierboven in punt 2.2. weergegeven, de aflossing in een directer verband met een inhouding op het salaris is gebracht.

a.) In de samenwerkingsovereenkomst is immers expliciet verwoord dat de door ERS te verstrekken lening nader zal worden vastgelegd in een leningsovereenkomst. Deze overeenkomst heeft dan ook te gelden als een uitwerking van dat deel van de samenwerkingsovereenkomst wat betrekking heeft op het door ERS voldoen van de bedrijfsschulden van [gedaagde]. In zoverre komt dan aan de bewoordingen in de leningsovereenkomst geen zelfstandige betekenis toe, die te prevaleren heeft boven die van de samenwerkingsovereenkomst.

b.) Daarenboven geldt dat uit het bepaalde in de artikelen 7:631 jo 632 BW voortvloeit dat het ERS als [gedaagde] werkgever niet zonder diens toestemming was toegestaan om bedoelde aflossingen op [gedaagde] loon in te houden en te verrekenen met zijn schuld aan haar, zodat ERS op die grond een belang had bij zo’n verwoording in de leningsovereenkomst.

4.4.3. Anders dan [gedaagde] veronderstelt, is in de samenwerkingsovereenkomst dan wel in de leningsovereenkomst evenmin een aanwijzing te vinden voor een aanpassing van dat bedrag, gedurende het dienstverband of na het eindigen daarvan, in geval van specifieke omstandigheden, een (elders) lager verdiend salaris daaronder begrepen. Een verandering van de in april 2004 getroffen regeling, zowel naar periode als naar bedrag, diende dan ook door partijen nader overeengekomen te worden. Vast staat dat zulks niet is gebeurd.

4.4.4. Tegen de door [gedaagde] aangehangen uitleg, te weten dat de aflossingsregeling het lot deelt van de arbeidsovereenkomst, pleit dat noch in de samenwerkingsovereenkomst noch in de geldleningovereenkomst een verband met de arbeidsovereenkomst kan worden gevonden, anders dan dat wordt afgelost door inhoudingen op het te ontvangen nettosalaris. Het door [gedaagde] gestelde verband zou ook het - kennelijk niet door hem voorziene - ongerijmde gevolg hebben dat het eindigen van de arbeidsrelatie en het daardoor vervallen van de aflossingsregeling in beginsel voor [gedaagde] de verplichting doet ontstaan op eerste verzoek van ERS de gehele schuld ineens en volledig te voldoen. Er is immers geen aanleiding om aan te nemen dat punt 5. van de leningsovereenkomst omtrent de opeisbaar-heid van de schuld bij verval van punt 3. van die overeenkomst als door [gedaagde] bepleit, wel onverkort in stand zou hebben te blijven.

4.4.5. De omstandigheid dat [gedaagde] op 14 oktober 2004 zijn vordering op Amev Schadeverzekering N.V. aan ERS heeft overgedragen, kan evenmin iets afdoen aan voormelde uitleg. Die overdracht strekte immers tot niet meer dan verschaffing van zekerheid aan ERS omtrent [gedaagde] terugbetaling op bedoelde schuld. Die overdracht staat dan ook los van de aflossingsregeling, waaraan tot 1 maart 2007 ook uitvoering is gegeven.

4.4.6. De slotsom is dan ook dat het eindigen van de arbeidsverhouding niet meebrengt dat de op [gedaagde] rustende verplichting tot aflossing op zijn schuld aan ERS in vierwekelijkse termijnen van EUR 500,00 is komen te vervallen althans aangepast had moeten worden.

4.5. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde] ook na 1 maart 2007 gehouden bleef om per vier weken af te lossen op de schuld aan ERS met bedragen van telkens EUR 500,00. Zoals ERS ter comparitie heeft erkend, volgt uit de voorheen tussen hen geldende betaalwijze van inhouding op het nettosalaris, overigens niet dat [gedaagde] gehouden was om verdere aflossingen via diens nieuwe werkgever te laten verlopen.

4.6. Vast staat dat ERS de door haar in verband met de ontbinding van de arbeids-overeenkomst aan [gedaagde] verschuldigde vergoeding ad EUR 10.000,00 bruto ofwel EUR 5.800,00 netto op [gedaagde] schuld in mindering heeft gebracht.

4.6.1. [gedaagde] heeft over die verrekening niet meer gesteld dan dat hij die verrekening heeft goedgevonden als teken van zijn goede wil aangaande verdere aflossingen. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde] aan zijn toestemming de voorwaarde heeft verbonden dat die verrekening van bedoeld nettobedrag meebracht dat hij tot het beloop daarvan geen periodieke aflossingen behoefde te voldoen.

4.6.2. Uit de door ERS overgelegde brief van 19 maart 2007 blijkt dat zij zich in ieder geval op dat moment op het standpunt stelde dat [gedaagde] de gebruikelijke vierwekelijkse aflossingen van EUR 500,00 diende voort te zetten, uiterlijk per 1 april 2007. [gedaagde] heeft niet weersproken dat hij vervolgens bij brief van 25 mei 2007 in gebreke is gesteld en dat hem een laatste termijn is geboden om de achterstallige termijnen te voldoen. Hij heeft evenmin bestreden dat hij zich vervolgens - bij monde van zijn gemachtigde - op het standpunt heeft gesteld dat hij niet gehouden was tot enige betaling, zulks ten onrechte, zo staat vast.

4.6.3. Nu gesteld noch gebleken is dat de per 15 april 2004 getroffen aflossingsregeling - al dan niet in het kader van de verrekening van de aan [gedaagde] toekomende ontbindings-vergoeding - door partijen is aangepast, moet er dan ook vanuit worden gegaan dat op [gedaagde], ondanks zijn bewilliging in die verrekening, ook na 1 maart 2007 onverkort de verplichting bleef rusten de vierwekelijkse aflossingen van EUR 500,00 te verrichten.

4.7. Vast staat dat [gedaagde] na 1 maart 2007, ondanks sommatie en aanmaning, heeft nagelaten enige aflossing aan ERS te betalen. Gelet op de door ERS geboden en door [gedaagde] ongebruikte gelaten laatste kans, zoals verwoord in ERS’ brief van 25 mei 2007, en het bepaalde in punt 5. van de leningsovereenkomst, is de aflossingsregeling per 1 juni 2007 komen te vervallen en is de gehele schuld per die datum opeisbaar geworden.

4.8. Het voorgaande betekent dat het primair gevorderde bedrag ad EUR 119.467,57 voor toewijzing vatbaar is.

4.9. De door ERS over de maanden januari en februari 2007 gevorderde contractuele rente van 3% per jaar is als niet weersproken toewijsbaar. De door ERS vanaf 1 maart 2007 gevorderde wettelijke rente berust kennelijk op een vergissing nu gesteld noch gebleken is dat de leningsovereenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Voor de vanaf die datum gevorderde wettelijke rente zal dan ook de contractuele rente worden gelezen.

4.10. Wat betreft de door ERS gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten, door haar gesteld op een bedrag van EUR 1.421,00, geldt dat ERS deze vergoeding bij dagvaarding slechts in algemene termen heeft toegelicht en dat [gedaagde] deze vordering gemotiveerd heeft weersproken. Ter comparitie is vervolgens niet inhoudelijk door ERS op dit verweer van [gedaagde] ingegaan, zodat dit deel van de vordering als onvoldoende onderbouwd niet voor toewijzing vatbaar is.

4.11. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen, te begroten als volgt:

- dagvaarding EUR 70,85

- vast recht 2.660,00

- salaris procureur 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)

Totaal EUR 5.572,85

5. De beslissing

De rechtbank

5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan ERS te betalen een bedrag van EUR 119.467,57, vermeerderd met de contractuele rente van 3% per jaar vanaf 1 januari 2007 tot de dag van volledige betaling;

5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van ERS tot op heden begroot op EUR 5.572,85;

5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2008.

De gegevens worden opgehaald

Hulp bij zoeken

Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over:

Selectiecriteria

De Rechtspraak, Hoge Raad der Nederlanden en Raad van State publiceren uitspraken op basis van selectiecriteria:

  • Uitspraken zaken meervoudige kamers
  • Uitspraken Hoge Raad en appelcolleges
  • Uitspraken met media-aandacht
  • Uitspraken in strafzaken
  • Europees recht
  • Richtinggevende uitspraken
  • Wraking

Weekoverzicht

Selecteer een week en bekijk welke uitspraken er in die week aan het uitsprakenregister zijn toegevoegd.