vonnis
RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 133037 / HA ZA 07-744
Vonnis van 23 april 2008
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma [eiseres sub 1],
gevestigd te Deventer,
en haar vennoten
2. [eiser sub 2],
en
3. [eiser sub 3],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. H.C. Kiers,
advocaat mr. B.J. Driessen te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J.S. Staijen.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 18 april 2007
- de akte overlegging producties d.d. 20 juni 2007
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek tevens vermindering van eis tevens houdende verzoek bevel ex art. 22 Rv
- de conclusie van dupliek tevens antwoord op verzoek bevel ex art. 22 Rv en
- de akte uitlating producties.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eisers] exploiteert onder de naam “[naam]” in Deventer een sigaren-speciaalzaak. [gedaagde] is als verkoopmedewerkster bij [eisers] in dienst geweest.
2.2. [gedaagde] is op 30 augustus 2006 wegens verduistering in dienstbetrekking door [eisers] op staande voet ontslagen. [gedaagde] heeft in dat ontslag berust.
2.3. Op de aangifte van [eisers] van zijn vermoeden van verduistering door [gedaagde] d.d. 27 augustus 2006 is door de politie te Deventer een strafrechtelijk onderzoek verricht. Na haar aanhouding op 30 augustus 2006 heeft [gedaagde] onder meer verklaard - geparafraseerd - dat zij over een langere periode - in 2005 en 2006 - geld en staatsloten heeft weggenomen en dat zij schat dat zij in totaal EUR 15.000,00 heeft ontvreemd.
2.4. De politie heeft aan de hand van de afschriften van [gedaagde] en die van haar zoon becijferd dat [gedaagde] in totaal EUR 13.810,00 op die bankrekeningen heeft gestort.
2.5. Bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank is [gedaagde] ter zake van verduistering in dienstbetrekking onder meer veroordeeld tot 140 uur werkstraf en tot betaling van een bedrag van EUR 19.461,12 aan voorschot op de door [eisers] geleden schade. Dit vonnis is onherroepelijk geworden.
2.6. [gedaagde] heeft ter uitvoering van het vonnis van de politierechter aan [eisers] een bedrag betaald ter grootte van EUR 19.461,12 aan door haar erkende ontvreemde gelden ad EUR 14.141,00 en aan daardoor aan de zijde van [eisers] veroorzaakte kosten.
3. Het geschil
3.1. [eisers] vordert na vermindering van eis samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van thans EUR 22.913,00, vermeerderd met rente en kosten, en een bevel aan Nootenboom tot afgifte althans inzage in bankrekeningafschriften.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
4. Standpunten van partijen
Op wat [eisers] aan zijn vordering en [gedaagde] aan haar verweer ten grondslag heeft gelegd, zal voor zover relevant in het navolgende worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Tussen partijen is onomstreden dat [gedaagde] tijdens haar dienstverband met [eisers] diverse malen aan [eisers] toebehorende gelden heeft verduisterd. Evenmin is in debat dat [gedaagde] daardoor onrechtmatig tegenover [eisers] heeft gehandeld, dat dat onrechtmatig handelen de in artikel 7:661 BW neergelegde drempel voor aansprakelijkheid overschrijdt en dat [gedaagde] als gevolg van een en ander gehouden is de door [eisers] terzake geleden schade te vergoeden.
5.2. Partijen verschillen wel van mening over de omvang van deze door [eisers] geleden schade. Bij repliek heeft [eisers] nader gesteld dat het bedrag van het door [gedaagde] ontvreemde geld op EUR 37.054,00 moet worden berekend, zodat aan hem nog een bedrag van EUR 22.913,00 toekomt, terwijl [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij in totaal niet meer heeft ontvreemd dan een bedrag van EUR 14.141,00, zoals zij tegenover de politie heeft erkend en ook inmiddels aan [eisers] heeft terugbetaald.
5.3. Anders dan [eisers] betoogt, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om [gedaagde] te gelasten de afschriften van bankrekeningen in het geding te brengen althans [eisers] daarin inzage te geven.
5.3.1. Voor zover [eisers]s verzoek betrekking heeft op de afschriften van de bankrekening van de - meerderjarige - zoon van [gedaagde] staat daaraan in de weg dat deze zoon in deze procedure geen partij is en zonder toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat [gedaagde] tot de bepleitte afgifte van althans inzage in andermans stukken in staat is. Daarenboven geldt wat hierna in r.o. 5.3.2. wordt overwogen.
5.3.2. Wat betreft de afschriften van de aan [gedaagde] toebehorende bankrekening geldt dat uit het door [eisers] overgelegde proces-verbaal van onderzoek door de politie, welk stuk niet inhoudelijk door [gedaagde] is bestreden, blijkt dat aan die bankrekening al - uitvoerig - aandacht is geschonken. Zo zijn - volgens het proces-verbaal - alle in 2005 en 2006 gebleken contante stortingen onderzocht. Bij het proces-verbaal bevindt zich ook een opsomming van de contante stortingen en uit meerdere proces-verbalen van verhoor van [gedaagde] blijkt dat zij over verschillende stortingen is ondervraagd. Tegen die achtergrond heeft [eisers] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat nog een belang bestaat bij afgifte of inzage.
5.3.3. [eisers] heeft evenmin voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat de afschriften van de zakelijke rekening van haar echtgenoot voor de beoordeling van de onderhavige vordering van belang zouden kunnen zijn. Het door [eisers] overgelegde proces-verbaal biedt daarvoor in ieder geval geen aanknopingspunt. Hierbij is nog daargelaten dat de echtgenoot van [gedaagde] evenmin procespartij is en daardoor eveneens het in r.o. 5.3.1. weergegeven beletsel geldt.
5.3.4. De rechtbank zal dan ook beslissen op basis van wat partijen over en weer hebben aangevoerd en met bescheiden hebben gestaafd.
5.4. Wat betreft de omvang van de door [gedaagde] verduisterde gelden kan het volgende worden vastgesteld.
5.4.1. [eisers] heeft onvoldoende onderbouwde feiten gesteld die ertoe nopen om ook de door [gedaagde] gestorte bedragen ad EUR 3.000,00 d.d. 25 juli 2005 en EUR 1.717,00 d.d. 23 februari 2006 aan te merken als van verduistering afkomstig. [gedaagde] heeft zowel ten processe als tijdens de verhoren door de politie bestreden dat dit ook verduisterde gelden betrof. Zij heeft daarover verklaard dat die bedragen afkomstig waren van de bankrekening van het installatiebedrijf van haar echtgenoot, in welk kader zij - volgens het proces-verbaal - naderhand afschriften heeft overgelegd. Die verklaring met de nader getoonde bankaf-schriften heeft de verhorende politieambtenaren kennelijk kunnen overtuigen. De rechtbank heeft onvoldoende reden om zich daar niet bij aan te sluiten.
5.4.2. Uit voormeld proces-verbaal blijkt dat aan de hand van de bankafschriften is vastgesteld dat [gedaagde] in 2005 en 2006, naast de hiervoor in r.o. 5.4.1. bedoelde bedragen, in totaal EUR 13.810,00 heeft gestort op de bankrekeningen van zichzelf en haar zoon. Anderzijds heeft [gedaagde] op 10 oktober 2006 tegenover de politie verklaard dat zij ‘ongeveer 90% van het door haar gestolen geld op de bankrekeningen heeft gestort en dat zij het overige deel op een andere manier heeft uitgegeven’. Daardoor moet worden aangenomen dat [gedaagde] minimaal EUR 15.344,00 (zijnde 100% met EUR 13.810,00 als 90%) van [eisers] heeft ontvreemd in plaats van het thans door haar erkende bedrag van EUR 14.141,00, zodat [gedaagde] het meerdere ad EUR 1.203,00 aan [eisers] dient te vergoeden.
5.4.3. Uit de door [gedaagde] op 30 augustus 2006 tegenover de politie afgelegde verklaring blijkt dat zij schat dat zij in de vijf à zes weken voorafgaande aan haar vakantie per 28 juli 2006 wekelijks ongeveer EUR 300,00 tot EUR 400,00 heeft verduisterd, in totaal ongeveer EUR 3.000,00 à EUR 3.500,00. Uit de door [eisers] bij dagvaarding overgelegde overzichten maakt de rechtbank echter op dat in de periode van zes weken voorafgaande aan [gedaagde]s vakantie per 28 juli 2006 een tekort is geconstateerd in de Lotto-administratie ad EUR 2.043,20 doch daar staat tegenover dat de administratie betreffende de Staatsloten over de periode van 10 juni 2006 tot 10 augustus 2006 een overschot laat zien van EUR 37,80. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [gedaagde], gelet op haar erkenning dat zij in die weken gemiddeld voor EUR 300,00 à EUR 400,00 per week heeft ontvreemd, verantwoorde-lijk is voor dat in die periode verdwenen geld ad EUR 2.005,40.
5.4.4. Over het ontvreemde geld heeft [gedaagde] tegenover de politie in eerste instantie - en in het algemeen, zo begrijpt de rechtbank - verklaard dat zij dat heeft gebruikt om rekeningen te betalen (bijv. EUR 200,00 aan rekeningen van Otto en T-Mobile van ongeveer EUR 400,00 ontvreemd geld) en dat het aan de huishouding is besteed (EUR 200,00 à EUR 300,00) en voorts dat zij niet meer weet waar het geld gebleven is en dat het ‘bij het huishouden de knollen de pot in ging’. De rechtbank wil aannemen dat [gedaagde] daarmee in eerste instantie haar zoon buiten beeld van politie en [eisers] heeft willen houden. In de later door [gedaagde] afgelegde verklaringen spreekt zij ook in hoofdzaak over het storten van de door haar verduisterde bedragen op de bankrekeningen van zichzelf en van haar zoon. Uit de door de politie gemaakte overzicht van stortingen op die bankrekeningen blijkt dat zij in de periode van zes weken voorafgaande aan haar vakantie, zijnde vanaf 19 juni 2006 tot en met 28 juli 2006, in totaal EUR 2.000,00 op de bankrekeningen heeft gestort, te weten EUR 850,00 op haar rekening en EUR 1.150,00 op de rekening van haar zoon.
5.4.5. Uit voormeld samenstel van feitelijkheden kan per saldo geen aanknopingspunt worden gevonden voor de onjuistheid van [gedaagde]s stelling dat zij zo’n 90% van het gestolen geld op bedoelde bankrekeningen heeft gestort.
5.4.6. Uit de door [eisers] gemaakte overzichten blijkt voorts dat de tekorten in de Lotto-administratie zich onverminderd bleven voordoen in de drie weken vanaf 28 juli 2006 waarin [gedaagde] met vakantie was. In die drie weken toont die administratie immers een tekort van EUR 1.206,60. Dat [gedaagde] voor dat tekort aansprakelijk zou zijn, zoals [eisers] ook stelt, valt dan niet in te zien. Hetzelfde geldt voor het tekort over de derde week van april 2006 ad EUR 172,00 nu [gedaagde] volgens dat overzicht in die week vrij is geweest. Een en ander geldt eveneens voor de periode van 8 tot en met 20 augustus 2005 waarin [gedaagde] kennelijk met vakantie is geweest en desondanks in die twee weken een tekort is gebleken van EUR 472,50. Dit geldt tot slot ook voor de tweede week van februari 2005, waarin [gedaagde] kennelijk verlof heeft genoten, en in welke week een kassatekort is vastgesteld van EUR 78,65.
5.4.7. Uit de door [gedaagde] overgelegde verklaring van [eisers]s voormalige verkoopmedewerkster [A], welke verklaring niet inhoudelijk door [eisers] is weersproken, blijkt voorts dat de administratieve procedures en de afhandeling van de verkoop van loten en kaarten voor evenementen als onduidelijk en chaotisch werd ervaren en dat er voortdurend verschillen waren tussen uitdraaien en kassatotalen. Dat die onduidelijkheid en de daaruit voortkomende gevolgen voor rekening en risico van [gedaagde] zouden moeten komen, valt niet in te zien.
5.4.8. Tot slot geldt dat [eisers] niet heeft weersproken dat zich na het ontslag van [gedaagde] kastekorten bleven voordoen en dat hij vervolgens zijn verkoopmedewerkster [A] heeft verdacht van ontoelaatbare handelingen terzake. Wat daar verder ook van zij, ook dit doet afbreuk aan [eisers]s stelling dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor - het overgrote deel van - de in de periode van 1 januari 2005 tot 1 september 2006 binnen zijn onderneming gebleken kastekorten.
5.5. Aangezien [eisers] zijn vordering op niet meer doet steunen dan dat hij in die betreffende periode een hoger bedrag aan kastekorten heeft geconstateerd dan [gedaagde] heeft toegegeven verduisterd te hebben, en bij het daarover door [eisers] aan het adres van [gedaagde] gemaakte verwijt voormelde kanttekeningen zijn te plaatsen, leidt dat tot de slotsom dat [eisers], behoudens voor zover dat het in r.o. 5.4.2. bedoelde bedrag van EUR 1.203,00 overstijgt, niet aan zijn stelplicht heeft voldaan.
5.6. Het gevolg van dat niet voldoen aan de stelplicht is dat de vordering voor afwijzing gereed ligt, behoudens voormeld bedrag van EUR 1.203,00. Aan een bewijsopdracht conform het daartoe door [eisers] gedane aanbod wordt dan ook niet toegekomen.
5.7. De door [eisers] gevorderde wettelijke rente, de gestelde ingangsdatum van 30 augustus 2006 daaronder begrepen, is als niet afzonderlijk betwist eveneens toewijsbaar.
5.8. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 1.203,00, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 30 augustus 2006 tot de dag van volledige betaling,
6.2. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
6.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.F. Boele en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008.