RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD
Sector Bestuursrecht
Registratienummer: Awb 10/1199
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
(A te B),
eiser,
gemachtigde: mr. U. Yildirim,
en
Belastingdienst/Toeslagen,
gevestigd te Utrecht, verweerder.
Procesverloop
Bij twee afzonderlijke besluiten van 18 juni 2009 heeft verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag van eiser over respectievelijk 2008 en 2009 herzien en op nihil gesteld.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 2 juni 2010 gegrond verklaard wat betreft de periode van 1 januari 2008 tot 20 oktober 2008 en voor het overige ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 27 januari 2011 behandeld.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J.E. van de Peppel.
Overwegingen
1.1In geschil is of verweerder het voorschot kinderopvangtoeslag over de periode van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 en over het jaar 2009 terecht op nihil heeft gesteld.
1.2 Eiser heeft aanvankelijk voor de periode in geding een voorschot kinderopvangtoeslag ontvangen voor gastouderopvang door tussenkomst van gastouderbureau Dar el Hanan. Gelet echter op de beëindiging van de opname van
Dar el Hanan in het register van de gemeente Gorinchem per 20 oktober 2008 heeft verweerder bij bovengenoemde besluitvorming het voorschot kinderopvangtoeslag over de periode van 20 oktober 2008 tot en met 31 december 2008 en over het jaar 2009 herzien en op nihil gesteld.
2.1Namens eiser is in beroep – kort gezegd – aangevoerd dat eiser zich heeft gehouden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van kinderopvangtoeslag, aangezien eiser van meet af aan was aangesloten bij een geregistreerd gastouderbureau, te weten Dar el Hanan. De verplaatsing van de activiteiten door Dar el Hanan van Gorinchem naar Hoogeveen is geen reden om de kinderopvangtoeslag van eiser op nihil te stellen. Een dergelijke verhuizing schept volgens eiser alleen een wettelijke verplichting voor Dar el Hanan en niet voor eiser. Daarnaast heeft eiser zich ook aan de overige voorwaarden gehouden.
2.2Verweerder heeft hier – kort gezegd – tegen in gebracht dat de registratie van Dar el Hanan in de gemeente Gorinchem per 20 oktober 2008 is beëindigd en dat Dar el Hanan in Hoogeveen een nieuwe onderneming is, zodat geen sprake is van een verhuizing. Het dient voor rekening van eiser te komen dat eiser volledig is afgegaan op de uitlatingen van
Dar el Hanan, temeer nu nergens uit blijkt dat eiser heeft getracht duidelijkheid te krijgen omtrent zijn recht op kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst/Toeslagen. Eiser kon van de beëindiging van de registratie op 20 oktober 2008 op de hoogte zijn nu deze beëindiging op 21 oktober 2008 publiekelijk bekend is gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder daarnaast aangevoerd dat eiser in de periode in geding niet over een schriftelijke overeenkomst beschikte met Dar el Hanan in Hoogeveen. Dit is wel een wettelijke voorwaarde.
3.De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.1De rechtbank heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Wet kinderopvang (Wko) zoals die ten tijde in geding golden. De van belang zijnde artikelen zullen hieronder kort uiteen worden gezet.
3.1.2Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wko heeft een ouder aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten jegens het Rijk, indien het betreft gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.
3.1.3In artikel 45, eerste lid, van de Wko is bepaald dat degene die voornemens is een kindercentrum of gastouderbureau in exploitatie te nemen daarvan melding doet aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van vestiging.
3.1.4Ingevolge artikel 46, eerste en tweede lid, van de Wko – voor zover van belang – houdt het college van burgemeester en wethouders een register bij van gastouderbureaus en deelt het college de houder (degene die een gastouderbureau exploiteert) schriftelijk mee dat opneming van het gastouderbureau in het register heeft plaatsgevonden.
3.1.5Artikel 52, eerste lid, van de Wko bepaalt dat kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
3.1.6Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Wko is het college belast met het toezicht op de naleving van de regels uit hoofdstuk 3 van de Wko. Het college wijst de GGD aan als toezichthouder.
3.1.7Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/Toeslagen.
3.1.8Artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir, bepaalt dat indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming, de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling doet aan de Belastingdienst/Toeslagen. Ingevolge het vijfde lid, onderdeel c, van artikel 5, wordt indien er een voorschot kinderopvangtoeslag is verleend, als een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid tevens aangemerkt een wijziging van het geregistreerde kindercentrum of geregistreerde gastouderbureau.
3.2.1Op grond van de hierboven aangehaalde artikelen 46 en 61 van de Wko, in onderling verband en samenhang bezien, volgt de rechtbank verweerder in diens standpunt dat voor de vraag of sprake is van een verhuizing dan wel van een geheel nieuwe onderneming, het standpunt van de GGD als toezichthouder bepalend is. Uit het inspectierapport van de GGD van 25 juni 2009 leidt de rechtbank af dat volgens de GGD Dar el Hanan in Hoogeveen dient te worden aangemerkt als een nieuw gastouderbureau.
3.2.2De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de overstap van Dar el Hanan in Gorinchem naar Dar el Hanan in Hoogeveen een wijziging met zich brengt waarvan eiser op grond van artikel 17 van de Awir, in combinatie met artikel 5, vijfde lid, onderdeel c, van de Uitvoeringsregeling Awir, melding had moeten maken aan verweerder. Het feit dat eiser dit niet gedaan heeft, hoeft naar het oordeel van de rechtbank echter niet per definitie te leiden tot een nihilstelling van de kinderopvangtoeslag over de betreffende periode. In elk geval is naar het oordeel van de rechtbank door verweerder in het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval in het geheel geen recht meer zou bestaan op kinderopvangtoeslag. De motivering dat Dar el Hanan in Gorinchem vanaf 20 oktober 2008 niet meer geregistreerd is, acht de rechtbank in dat licht onvoldoende, nu Dar el Hanan in Hoogeveen in de periode in geding wel geregistreerd was.
3.3Gelet hierop is het beroep van eiser gegrond en dient het bestreden besluit vernietigd te worden wegens strijd met de wet.
3.4De rechtbank ziet aanleiding om te bezien of bepaald dient te worden dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten worden gelaten.
3.4.1Van de zijde van verweerder is ter zitting aangegeven dat eiser ten aanzien van de periode in geding niet beschikte over een schriftelijke overeenkomst met Dar el Hanan in Hoogeveen. Dit wordt door eiser niet betwist.
Uit artikel 52 van de Wko volgt dat een dergelijke schriftelijke overeenkomst wel aan de opvang ten grondslag dient te liggen. Uit de wetsgeschiedenis (te weten de Nota van toelichting op het aan de Wko voorafgaande Tijdelijke besluit kwaliteit kinderopvang) leidt de rechtbank af dat deze bepaling mede in de wet is opgenomen ter bepaling van de aanspraak van ouders op een overheidstegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Reden dat aan de overeenkomst voorwaarden worden gesteld, is onder andere dat de Belastingdienst kan toetsen of door een ouder terecht aanspraak is gemaakt op een overheidstegemoetkoming.
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat bij het ontbreken van een schriftelijke overeenkomst geen sprake is van gastouderopvang “door tussenkomst van” een geregistreerd gastouderbureau als bedoeld in artikel 5 van de Wko. Nu uit datzelfde artikel volgt dat slechts gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, is de rechtbank van oordeel dat eiser in de periode in geding geen recht had op kinderopvangtoeslag.
4.Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder het voorschot kinderopvang 2008 terecht, zij het op andere gronden, per 20 oktober 2008 op nihil heeft gesteld, zodat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven.
5. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de kosten die eiser in verband met het instellen van beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het bedrag van de te vergoeden kosten moet naar het oordeel van de rechtbank met inachtneming van de wegingsfactor gemiddeld voor het gewicht van de onderhavige beroepszaak worden bepaald op € 874,- (1 punt voor het aanvullende beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 437,- x wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het besluit van 2 juni 2010;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
-veroordeelt verweerder in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, begroot op € 874,--
-gelast verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 41,- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.J.C. Hangx, rechter, en door hem en mr. M.D. Moeke als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag