Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 122420 / HA ZA 11-534
Vonnis van 15 augustus 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INGOSUR B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de rechtspersoon naar Duits recht
SCHWARZMEER UND OSTSEE VERSICHERUNGS-AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Hamburg, Duitsland,
eiseressen,
advocaat mr. M.M. van Leeuwen te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VDC GROEP B.V.,
gevestigd te Winterswijk,
gedaagde,
niet verschenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOOGEVEENSE HANDELSMIJ.B.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
gedaagde,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VDC INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Winterswijk,
gedaagde,
advocaat mr. R. de Lange te Winterswijk,
4. [gedaagde 4],
wonende te Winterswijk,
gedaagde,
advocaat mr. R. de Lange te Winterswijk,
5. [gedaagde 5],
wonende te Borken, Duitsland,
gedaagde,
advocaat mr. R. de Lange te Winterswijk,
Eisers zullen hierna Ingosur c.s. genoemd worden. Gedaagden zullen hierna respectievelijk VDC Groep, Hoogeveense, VDC International, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] en gezamenlijk gedaagden genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties van Ingosur c.s.
- de conclusie van antwoord, tevens incidentele conclusie van eis houdende exceptie van onbevoegdheid van VDC International, [gedaagde 4] en [gedaagde 5],
- de conclusie van antwoord in het bevoegheidsincident
- het tussenvonnis van 28 september 2011
- het incidentele vonnis van 25 januari 2012
- het tussenvonnis van 15 februari 2012
- de akte van Ingosur c.s. van 6 juni 2012
- de akte van [gedaagde 4] van 4 juli 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In een op 14 maart 2012 tussen Ingosur c.s. enerzijds en VDC International en [gedaagde 5] anderzijds gesloten “Schikkingsovereenkomst” (door Ingosur c.s. in het geding gebracht bij akte van 6 juni 2012, hierna: de schikkingsovereenkomst) staat onder meer het volgende:
”[…]
1. [gedaagde 5], […] handelend namens zichzelf in persoon (hierna: ‘[gedaagde 5]’) en namens de hierna te noemen vennootschappen, telkens in de vermelde hoedanigheid (gezamenlijk ‘[gedaagde 5] c.s.’)
en
2. Ingosur B.V. […] tevens handelende namens Schwarzmeer und Ostsee Versicherings AG te Hamburg, hierna gezamenlijk ook ‘Ingosur’;
OVERWEGENDE:
- dat onder zaak-/rolnummer 122420/HA ZA 11-534 bij de rechtbank Zutphen een procedure loopt tussen onder andere de partijen bij deze overeenkomst en de door hen vertegenwoordigde vennootschappen; daarin wordt van [gedaagde 5] c.s. hoofdelijk een bedrag gevorderd van circa € 100.000 inclusief kosten;
[….]
- dat partijen hun geschillen minnelijk wensen te regelen op de hierna omschreven wijze, waarna de rechtbank zal worden gevraagd de comparitie van partijen te laten vervallen en de zaak naar de ‘parkeerrol’ te verwijzen teneinde deze te laten doorhalen als aan deze overeenkomst geheel zal zijn voldaan;
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
1 [gedaagde 5] erkent hierbij onvoorwaardelijk en onherroepelijk namens zichzelf en namens de vennootschappen die hij blijkens onderstaande ondertekening vertegenwoordigt de gevorderde bedragen aan Ingosur verschuldigd te zijn, en neemt voorts in het kader van deze schikking in gemelde hoedanigheden op zich om een bedrag van € 30.000 […] als volgt aan Ingosur te betalen […]
[…]
4 Als enige betaling te laat of onvoldoende is, zullen [gedaagde 5] c.s. zonder dat ingebrekestellingen worden vereist in verzuim zijn; Ingosur heeft dan het recht de procedure terstond te activeren en deze overeenkomst kan in de procedure worden overgelegd; in dat geval zal de kwijting niet van toepassing zijn en zal het gehele gevorderde bedrag, inclusief rente en kosten, verminderd met het dan betaalde gedeelte, alsnog door [gedaagde 5] c.s. verschuldigd zijn. […]”.
3. De vordering
3.1. Ingosur c.s. vordert dat de rechtbank, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis,
primair
gedaagden hoofdelijk, althans ieder voor zich, zal veroordelen om aan Ingosur c.s. een bedrag te betalen van € 86.095,85, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vanaf de dag dat de facturen opeisbaar zijn geworden tot aan de dag der volledige betaling;
subsidiair
VDC Groep zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 10.839,59 aan
Ingosur c.s.;
primair en subsidiair
gedaagden zal veroordelen in de door Ingosur c.s. gemaakte kosten voor het opvragen van de benodigde gegevens uit het handelsregister tot een beloop van € 91,--, in de beslagkosten ten bedrage van € 4.840,95 en in de (overige) proceskosten.
3.2. Ingosur c.s. legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat door [gedaagde 5] misbruik is gemaakt van het identiteitsverschil tussen VDC Groep, Voertuig Documentatie Centrum en Hoogeveense, hetgeen een onrechtmatige daad oplevert van [gedaagde 5] en laatstgenoemde rechtspersonen, die daarom aansprakelijk zijn voor de door Ingosur c.s. als gevolg daarvan geleden schade bestaande uit het bedrag van niet betaalde facturen gericht aan Nutzfahrzeuge [gedaagde 4] GmbH (hierna: Nutzfahrzeuge) en VDC Groep. VDC Groep, Nutzfahrzeuge en Voertuig Documentatie Centrum zijn/waren bovendien zo met elkaar verweven dat in feite kan worden gesproken van één en dezelfde vennootschap, en in samenhang met de in het onderhavige geval gehanteerde constructie rond de (door)verkoop van autoverzekeringen/groene kaarten maakt dit dat alle vennootschappen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden uit hoofde van vereenzelviging. [gedaagde 4] en
VDC International helpen mee aan het rookgordijn dat door de andere gedaagden wordt opgeworpen en aan het verijdelen van verhaal op vermogensbestanddelen van VDC Groep; zij handelen daarmee onrechtmatig jegens Ingosur c.s. en zijn uit dien hoofde aansprakelijk voor de schade die door die laatste wordt geleden. [gedaagde 5] is voorts op grond van bestuurdersaansprakelijkheid gehouden het bedrag van de openstaande facturen te betalen, aldus Ingosur c.s.
4. De verweren
4.1. Hoogeveense is niet in de procedure verschenen en heeft derhalve geen verweer gevoerd. Op de door VDC International, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] aangevoerde verweren zal hierna, voor zover relevant, worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Ten aanzien van de aanvankelijk als gedaagde in deze procedure betrokken partij Voertuig Documentatie Centrum B.V. (hierna: Voertuig Documentatie Centrum) is, na een tussen haar en Ingosur c.s. bereikte schikking, de procedure doorgehaald. De zaak jegens gedaagde VDC Groep B.V. (hierna: VDC Groep) is in verband met haar faillissement geschorst.
Ten aanzien van gedaagden Hoogeveense, VDC International, [gedaagde 4] en [gedaagde 5]
5.2. Alvorens toe te komen aan een beoordeling van de vorderingen dient te worden vastgesteld naar welk recht – Nederlands of Duits – dit dient te gebeuren, nu vast staat dat eiseres sub 2 een rechtspersoon naar Duits recht is en gevestigd is in Hamburg, waarmee het geschil voldoende internationale aspecten heeft om te kunnen worden gekwalificeerd als een internationaal geschil. De rechtbank stelt in dat kader om te beginnen vast dat geen van partijen een expliciet standpunt heeft ingenomen ten aanzien van het op dit geschil toe te passen recht. Voorts is van belang dat Ingosur c.s. haar vorderingen in de dagvaarding kennelijk heeft gebaseerd op Nederlands recht, hetgeen onder meer blijkt uit de daarin voorkomende verwijzingen naar artikelen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) en naar jurisprudentie van Nederlandse rechters. Ook gedaagden VDC International, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] zijn kennelijk uitgegaan van de toepasselijkheid van Nederlands recht nu in hun conclusie van antwoord wordt gerefereerd aan de (in de Nederlandse jurisprudentie ontwikkelde) “Beclamel – norm”. Verwijzingen naar het BW en naar Nederlandse rechtspraak kunnen voldoende zijn om een impliciete rechtskeuze door partijen voor Nederlands recht aan te nemen indien de wederpartij daarop niet heeft gereageerd door te stellen dat een ander recht van toepassing is. Dit geldt temeer in een geval als het onderhavige, waarin partijen zich – getuige de door VDC International, [gedaagde 4] en [gedaagde 5] opgeworpen exceptie van onbevoegdheid en hetgeen zij daaraan ten grondslag hebben gelegd – vanaf een vroeg stadium in de procedure terdege bewust moeten zijn geweest van het internationale karakter van het geschil en niettemin de bedoelde verwijzingen naar bronnen van Nederlands recht niet ter discussie hebben gesteld, zodat kan worden uitgesloten dat partijen (althans hun advocaten) zich van de mogelijke toepasselijkheid van Duits recht niet bewust zijn geweest. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat partijen een stilzwijgende rechtskeuze hebben gemaakt voor Nederlands recht. Een dergelijke impliciete rechtskeuze, duidelijk blijkend uit de omstandigheden van het geval, is mogelijk op grond van zowel
Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”, zie artikel 14 lid 1) als Verordening (EG) 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (“Rome I”, zie artikel 3 lid 1 en lid 2), zodat in het midden kan blijven welke van deze beide verordeningen op het onderhavige geschil van toepassing is. De vorderingen zullen gelet op het voorgaande worden beoordeeld naar Nederlands recht.
Ten aanzien van VDC International en [gedaagde 5]
5.3. In de door hen gesloten schikkingsovereenkomst hebben VDC International en [gedaagde 5] “onvoorwaardelijk en onherroepelijk” erkend “de gevorderde bedragen” aan
Ingosur c.s. verschuldigd te zijn. Ingosur c.s. heeft de schikkingsovereenkomst bij akte in het geding gebracht met de mededeling dat VDC International en [gedaagde 5] hun verplichtingen uit de schikkingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Daarbij heeft Ingosur c.s., onder verwijzing naar het bepaalde in de artikelen 1 en 2 van de schikkingsovereenkomst, gesteld dat de vorderingen gericht tegen VDC International en [gedaagde 5] voor toewijzing gereed liggen. Hierop is door VDC International en [gedaagde 5] niet gereageerd, zodat de vorderingen jegens hen zullen worden toegewezen als na te melden.
De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen, hoewel niet, zoals gevorderd, met ingang van “de dag dat de facturen opeisbaar zijn geworden”, nu die datum/data in de procedure niet zijn gesteld en de facturen in kwestie evenmin (alle) zijn overgelegd, maar vanaf de datum van de dagvaarding.
De gevorderde beslagkosten zijn eveneens toewijsbaar, nu het kort geding jegens gedaagden (blijkens de als productie 19a door Ingosur c.s. overgelegde vonnis in kort geding) binnen de in de beschikking houdende verlof tot beslaglegging genoemde termijn aanhangig is gemaakt en ook overigens aan de vereiste formaliteiten is voldaan. De beslagkosten worden begroot op € 3.753,95 voor (met stukken onderbouwde) verschotten en € 527,-- voor salaris advocaat (1 rekest x 527) = totaal € 4.280,95. Het griffierecht voor het beslagrekest is reeds verrekend met het door Ingosur c.s. in het tegen gedaagden gevoerde kort geding betaalde griffierecht (zie rov. 4.8. van het door Ingosur c.s. als productie 19a overgelegde vonnis in kort geding). De proces- en beslagkosten aan de zijde van Ingosur c.s. worden mede gelet op het voorgaande begroot op:
- dagvaarding € 90,81
- griffierecht 613,00
- beslagkosten 4.280,95
- salaris advocaat 1.341,00 (1,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 6.325,76
Ten aanzien van Hoogeveense
5.4. Tegen Hoogeveense is verstek verleend. Het gevorderde komt de rechtbank, met inachtneming van hetgeen hiervoor ten aanzien van de wettelijke handelsrente en beslagkosten is overwogen, niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom ten aanzien van Hoogeveense worden toegewezen als na te melden.
Ten aanzien van [gedaagde 4]
5.5. Aan haar vorderingen jegens [gedaagde 4] heeft Ingosur c.s. ten grondslag gelegd dat [gedaagde 4] (met VDC International) “meehelpt aan het rookgordijn dat door de andere gedaagden wordt opgeworpen”. Zij stelt in dat kader dat [gedaagde 4], tot 31 oktober 2008 algemeen directeur van VDC Groep, op 7 januari 2011 VDC International heeft opgericht, dat handelde onder dezelfde handelsnamen als Voertuig Documentatie Centrum en VDC Nederland. De activiteiten van VDC Groep lijken te worden beëindigd en te worden voortgezet door VDC International, met geen ander oogmerk dan het benadelen van de crediteuren van VDC Groep, aldus Ingosur c.s.. Voorts stelt Ingosur c.s. dat [gedaagde 4] medewerking verleent aan het verijdelen van verhaal op vermogensbestanddelen van VDC Groep, aangezien uit gegevens van het Kadaster blijkt dat VDC Groep haar bedrijfspanden begin oktober 2010 heeft verkocht (maar nog niet geleverd) aan de heer [naam] en aan [gedaagde 4].
[gedaagde 4] heeft in het kader van haar verweer onder meer aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij VDC International, dat geen van Ingosur c.s. afkomstige groene kaarten heeft verkocht en ook anderszins geen enkele rechtsverhouding met Ingosur c.s. heeft, heeft opgericht.
De rechtbank is van oordeel dat de door Ingosur c.s. gestelde feiten, indien die zouden komen vast te staan, geen grondslag opleveren voor aansprakelijkheid van [gedaagde 4] voor de schulden van Nutzfahrzeuge en VDC Groep op grond van misbruik van identiteitsverschil, vereenzelviging of welke andere grondslag dan ook. De beschreven gedraging bestaande uit de oprichting van een vennootschap die dezelfde activiteiten uitoefent als VDC Groep en daarbij dezelfde handelsnamen hanteert levert als zodanig geen onrechtmatig handelen van [gedaagde 4] jegens Ingosur c.s. op. Hetzelfde geldt voor het kopen van onroerende zaken van
VDC Groep door [gedaagde 4], te meer nu de eigendom van die zaken kennelijk (nog) niet is overgegaan zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom zij daardoor aan verhaal door Ingosur c.s. zouden zijn onttrokken. Nu een grondslag voor toewijzing ontbreekt zullen de vorderingen, voor zover gericht tegen [gedaagde 4], worden afgewezen. De (overige) verweren van [gedaagde 4] behoeven daarom geen bespreking meer.
5.6. Ingosur c.s. zal als de ten opzicht van [gedaagde 4] in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 4] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- griffierecht 588,00
- salaris advocaat 1.341,00 (1,5 punten × tarief € 894,00
€ 1.929,00.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. verstaat dat de procedure tegen VDC Groep is geschorst,
6.2. veroordeelt Hoogeveense, VDC International en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Ingosur c.s. te betalen een bedrag van € 86.095,85 (zesentachtig duizendvijfennegentig euro en vijfentachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het toegewezen bedrag met ingang van 24 februari 2011 tot de dag van volledige betaling,
6.3. veroordeelt Hoogeveense, VDC International en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, tot vergoeding aan Ingosur c.s. van de door Ingosur c.s. gemaakte kosten voor het opvragen van gegevens uit het handelsregister ten bedrage van € 91,--,
6.4. veroordeelt Hoogeveense, VDC International en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 4.280,95,
6.5. veroordeelt Hoogeveense, VDC International en [gedaagde 5] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Ingosur c.s. tot op heden begroot op € 2.044,81,
6.6. veroordeelt Ingosur c.s. in de door [gedaagde 4] gemaakte proceskosten, tot op heden begroot op € 1.929,--,
6.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2012.?