RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Reg.nr.: 12/543 WOZ
Uitspraak in het geding tussen:
de Stichting Siza Dorp Groep
statutair zetelende te Arnhem,
eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Epe
verweerder.
1. Procesverloop
Bij beschikking met dagtekening 25 februari 2010, nummer 100052760, heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres te plaats] voor het belastingjaar 2010 per waardepeildatum 1 januari 2009 vastgesteld op € 3.340.000.
Bij beschikking met dagtekening 30 april 2010, nummer 100056839, is aan eiseres voor het belastingjaar 2010 een aanslag onroerende zaakbelasting gebruiker niet-woning ten bedrage van € 2.651,96 en een aanslag eigenaar niet-woning ten bedrage van € 3.313,28 opgelegd voor de onroerende zaak [adres te plaats].
Bij uitspraak op bezwaar van 20 juli 2010 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de aanslag onroerende zaakbelasting gebruiker niet-woning verminderd tot € 1591,18.
Bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2012 heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de aanslag onroerende zaakbelasting gebruiker niet-woning gehandhaafd.
Eiseres heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 augustus 2012, waar namens eiseres is verschenen [naam 1], bijgestaan door [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J. Boone en W. Jansen (taxateur).
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 7:1, lid 2 Algemene wet bestuursrecht (hierna:Awb) kan tegen de beslissing op het bezwaar beroep worden ingesteld
2.2 Verweerder heeft op 20 juli 2010 uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar gegrond verklaard. Eiseres heeft tegen die uitspraak geen beroep ingesteld.
Op 1 maart 2012 heeft verweerder voor een tweede keer uitspraak op bezwaar gedaan en daarbij het bezwaar, waar dus al eerder op was beslist, ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld.
2.3 Volgens De Hoge Raad is een tweede uitspraak op bezwaar, zonder tussenkomst van de rechter, niet aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, lid 2 Awb beroep kan worden ingesteld (H.R 20 januari 2012, nr. 10/02678, LJN: BT1516).
2.4 De rechtbank overweegt dat het niet zo kan zijn dat de rechtsgevolgen van een ten onrechte gedane tweede uitspraak in stand kunnen blijven. Dit kan dan ook niet de bedoeling van de Hoge Raad zijn in rechtsoverweging 3.3.1 van genoemde uitspraak (LJN: BT1516) waarbij een beroep tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar niet op grond van artikel 7:1, lid 2 Awb zou kunnen worden ingesteld.
De consequentie daarvan zou immers zijn dat de rechtbank het beroep niet ontvankelijk zou moeten verklaren.
2.5 De rechtbank zal dan ook, om de rechtsgevolgen van de uitspraak van 1 maart 2012 teniet te kunnen doen, het beroep daar tegen ontvankelijk en gegrond verklaren en de uitspraak van 1 maart 2012 vernietigen.
2.6 Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat voldoende aanleiding.
2.7 Ingevolge artikel 1, onder a Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) kan een veroordeling in de proceskosten plaatsvinden voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende bijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid onder a Bpb geschiedt dit overeenkomstig het in de bijlage (van het Bpb) opgenomen tarief.
Ingevolge artikel 2, lid 3 kan in bijzondere omstandigheden (hardheidsclausule) van het eerste lid worden afgeweken.
2.8 De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 13 april 2007 (LJN: BA2802) onder meer het volgende overwogen:
3.2. “ “ Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een (de) daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden.
2.9 De rechtbank is van oordeel dat in de onderhavige procedure sprake is van een bijzondere omstandigheid in bovengenoemde zin. Verweerder had immers behoren te weten dat de uitspraak van 1 maart 2012 in rechte geen stand zou kunnen houden. De rechtbank zal echter verweerder slechts veroordelen tot het vergoeden van proceskosten overeenkomstig artikel 2, eerste lid onder a Bpb, omdat de door eiseres geclaimde kosten (thans) niet kwantificeerbaar zijn.
2.10 De te vergoeden proceskosten zijn voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 874 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van verweerder van 12 maart 2012;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874, te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. van Baaren. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 september 2012.