Belanghebbende is eigenaar van een gemeenlijke monumentenwoning. In verband met het plaatsen van een overkapping aan de achterzijde van de woning heeft belanghebbende een omgevingsvergunning aangevraagd. De gemeente heeft belanghebbende hiervoor leges in rekening gebracht. Tussen partijen is niet in geschil dat voor het plaatsen van een overkapping bij niet-monumenten geen omgevingsvergunning is vereist en daardoor geen leges is verschuldigd en dat bij monumenten wel een omgevingsvergunning is vereist met als gevolg dat wel leges is verschuldigd.
De rechtbank volgt belanghebbende niet in zijn stelling dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen, omdat monumenten en niet-monumenten niet feitelijk en rechtens vergelijkbaar zijn, gelet op het specifieke karakter van monumenten en gelet op de aanvraag die daadwerkelijk door belanghebbende is ingediend en in behandeling is genomen. Verder kan een ev entuele beperking van het eigendomsrecht er naar het oordeel van de rechtbank niet toe leiden dat geen leges verschuldigd is.
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende]
, wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk,
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 6 november 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem in rekening gebrachte leges ter zake van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het gemeentelijk monument, gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigden].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de woning [adres], gelegen in [woonplaats] (verder: de woning). De woning kwalificeert als een gemeentelijk monument. Wegens het in behandeling nemen van de aanvraag voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een overkapping aan de achterzijde van de woning is aan belanghebbende een bedrag aan leges in rekening gebracht van € 265,60. Dit bedrag is gebaseerd op een bedrag aan bouwkosten van € 3.534,30.
2.2.
In geschil is of terecht leges zijn geheven voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een omgevingsvergunning betreffende een gemeentelijk monument.
2.3.
Tussen partijen staat vast dat voor het plaatsen van een terrasoverkapping bij niet-monumenten geen omgevingsvergunning is vereist en daardoor geen leges is verschuldigd en dat bij monumenten wel een omgevingsvergunning is vereist met als gevolg dat wel leges is verschuldigd.
2.4.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij dit in strijd met het gelijkheidsbeginsel acht, omdat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Volgens belanghebbende is zijn situatie gelijk aan de situatie waarbij een eigenaar van een niet -monumentenwoning een overkapping of aanbouw wil plaatsen. De ongelijke behandeling bestaat erin dat de eigenaar van een niet-monumentenwoning geen vergunning nodig heeft en belanghebbende wel met als gevolg dat belanghebbende kosten van bouwleges heeft en de eigenaar van een niet-monumentenwoning niet.
2.5.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Allereerst moet worden bekeken of sprake is van gelijke gevallen. Voor de beantwoording van die vraag is van belang of de situatie waar belanghebbende naar verwijst (geen legesheffing bij niet-monumentenwoningen), feitelijk en rechtens vergelijkbaar is met de situatie van belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan geen sprake. Immers monumentenwoningen verschillen, vanwege hun specifieke karakter, feitelijk wezenlijk van niet-monumentenwoningen. In het algemeen en cultuurhistorisch belang is het redelijk dat aan monumentenwoningen andere, zwaardere, eisen gesteld worden met betrekking tot het plegen van verbouwingen dan aan niet-monumentenwoningen.
Daarnaast verschilt de situatie van belanghebbende ook juridisch van die van een eigenaar van een niet-monumentenwoning. Immers, belanghebbende heeft daadwerkelijk een omgevingsvergunning aangevraagd die vervolgens in behandeling is genomen door de heffingsambtenaar, terwijl de eigenaar van een niet-monumentenwoning een dergelijk aanvraag niet hoeft in te dienen.
Gelet op het oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen is een verschillende behandeling gerechtvaardigd en is van schending van het gelijkheidsbeginsel geen sprake.
2.6.
Voorts heeft belanghebbende gesteld dat vanwege de vergunningsplicht sprake is van een beperking van het eigendomsrecht door de overheid, die gecompenseerd zou moeten worden. Van compensatie is volgens belanghebbende geen sprake, zeker niet nu hij extra lasten heeft in de vorm van de heffing van leges. Naar het oordeel van de rechtbank kan een eventuele beperking van het eigendomsrecht (als gevolg van de vergunningsplicht) niet gecompenseerd worden door het achterwege laten van de heffing van leges, temeer niet nu die beperking gerechtvaardigd is vanwege het in 2.5. genoemde algemeen en cultuurhistorisch belang. De stelling van belanghebbende faalt.
2.7.
In zijn verweerschrift heeft de heffingsambtenaar gesteld dat geen omgevingsvergunning nodig is als het een aanpassing van een deel van het pand betreft dat geen monumentale waarde heeft. Belanghebbende heeft subsidiair gesteld dat hier sprake van is, omdat de overkapping van het terras zonder schade aan het beschermde pand kan worden verwijderd. De rechtbank is van oordeel dat de door de heffingsambtenaar bedoelde geval een andere situatie betreft dan het onderhavige geval, nu de woning van belanghebbende in zijn geheel als een gemeentelijk monument kwalificeert.
2.8.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.9.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 13 juni 2013 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
De gegevens worden opgehaald
Hulp bij zoeken
Er is een uitgebreide handleiding beschikbaar voor het zoeken naar uitspraken, met onder andere uitleg over: