RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Kanton
[Zaaknummer] [Repnummer]
Zittingsplaats Middelburg
zaak/repnr.: 247312 EJ VERZ 12-4555
beschikking van de kantonrechter d.d. 17 januari 2013
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
verder te noemen: [verzoeker],
gemachtigde: mr. M.A.M. Lem.
de besloten vennootschap
Hertel B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verwerende partij,
verder te noemen: Hertel.
gemachtigde: mr. C. Heerink-van Hattem.
de beoordeling van de zaak
2.
Als gewichtige reden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst voert [verzoeker] aan een verandering in de omstandigheden die van dien aard is dat de dienstbetrekking behoort te eindigen. Deze verandering houdt volgens [verzoeker] in dat Hertel door reorganisatie niet meer in dienst kan blijven In het kader van het Sociaal plan zou hem een vertrekpremie van € 6.189,86 bruto toekomen. [verzoeker] verzoekt om de arbeidsovereenkomst tegen een vergoeding van primair € 66.535,-- bruto en subsidiair € 47.345,36 bruto te ontbinden met een ingangsdatum, zoals later gewijzigd tijdens de mondelinge behandeling, van 1 maart 2013. [verzoeker] heeft geen bezwaar tegen een beëindiging van zijn dienstverband nu zijn functie, vanwege de opheffing van de afdeling Mechanical, zal ophouden te bestaan maar niet zonder dat aan hem een redelijke compenatie zal worden geboden voor het inkomensverlies dat hij dientengevolge zal lijden. [verzoeker] heeft voorts gesteld dat het toekennen van een hogere vergoeding billijk is omdat Hertel heeft gehandeld in strijd met de eisen van goed werkgeverschap. Voor een berekening van de door hem geleden schade heeft [verzoeker] gebruik gemaakt van een berekeningsmethode als ontwikkeld door het Hugo Sinzheimer Instituut van de Universiteit van Amsterdam.
3.
Hertel heeft tegen het verzoek verweer gevoerd en een voorwaardelijk verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend wegens bedrijfseconomische omstandigheden en onder toekenning van een vergoeding conform het sociaal plan. Hertel betwist dat zij in strijd heeft gehandeld met de eisen van goed werkgeverschap en stelt dat de vergoeding conform het sociaal plan voldoende billijk is omdat Hertel aan alle zorgplichten heeft voldaan. Daarnaast heeft Hertel verzocht om de rekenmethode van de door [verzoeker] geleden schade (artikel 7:681 BW) af te wijzen omdat deze niet geschikt is voor de bepaling van een billijke vergoeding ex artikel 7:685 BW.
4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Nu vaststaat dat [verzoeker] bij Hertel niet meer in zijn functie werkzaam kan zijn, omdat zijn functie is vervallen door het opheffen van de afdeling Mechanical, zal de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wegens een verandering in omstandigheden, worden uitgesproken nu is gebleken dat de ontbinding geen verband houdt met enig opzegverbod.
5.
Wat betreft het toekennen van een ontbindingsvergoeding, zal de kantonrechter in eerste instantie dienen te beoordelen of het Sociaal Plan van toepassing is en zo ja, of afgeweken dient te worden van de vergoeding conform het Sociaal plan. De kantonrechtersformule bepaalt hierover namelijk dat ‘In afwijking van aanbeveling 3.1 zal de kantonrechter in geval van een ontbinding wegens een reorganisatie van de onderneming een vergoeding toekennen overeenkomstig een ter zake gemaakt sociaal plan, mits dat plan schriftelijk overeengekomen is door de werkgever met tot de CAO onderhandelingen in de sector toegelaten dan wel anderszins voldoende representatieve vakorganisaties, tenzij onverkorte toepassing daarvan leidt tot een evident onbillijke uitkomst voor de betrokken werknemer’. [verzoeker] heeft gesteld dat het sociaal plan niet is overeengekomen voor werknemers in zijn positie maar voor het lager en midden kader, waardoor de vakbonden dan ook niet worden geacht representatief te zijn voor de positie van [verzoeker]. Hertel heeft hiertegen gemotiveerd gesteld dat het Sociaal Plan wel op [verzoeker] van toepassing is omdat hij valt onder de definitie van ‘medewerker’ in de zin van het sociaal plan. De kantonrechter is van oordeel dat het sociaal plan inderdaad op [verzoeker] van toepassing is omdat hij valt onder het begrip ‘medewerker’.
6.
In punt 4.7 van het Sociaal Plan is een hardheidsclausule opgenomen, die de werkgever de mogelijkheid biedt om van dit plan af te wijken. [verzoeker] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard hier geen direct beroep op te doen. Daarom dient beoordeeld te worden of toepassing van het sociaal plan zal leiden tot een evident onbillijke uitkomst voor [verzoeker]. Gelet op de volgende omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat dat het geval is. Hertel heeft zelf gesteld dat geen andere werknemer van de afdeling Mechanical vergelijkbaar is met [verzoeker], nu hij manager van de afdeling is. Bovendien is [verzoeker], anders dan de andere medewerkers, nog maar sinds korte tijd in dienst bij Hertel. Toepassing van het sociaal plan zou voor [verzoeker] aldus leiden tot een onbillijke uitkomst ten opzichte van andere werknemers. Kennelijk was Hertel zelf ook die mening toegedaan, aangezien zij [verzoeker] een vergoeding heeft aangeboden van ruim drie maandsalarissen.
7.
Bij het bepalen wat een redelijke vergoeding is zal de kantonrechter geen aansluiting kunnen vinden bij de kantonrechtersformule omdat die formule bij korte dienstverbanden veelal tot onredelijke uitkomsten kan leiden. De rekenmethode van [verzoeker] voor de door hem geleden schade conform 7:681 BW zal niet worden toegepast omdat, zoals Hertel ook stelt, deze niet geschikt is voor de bepaling van een redelijke vergoeding ex artikel 7:685 BW. De stelling van [verzoeker] dat een veel hogere vergoeding moet worden toegekend omdat Hertel zich niet als een goed werkgever heeft gedragen, omdat Hertel -kort samengevat- te snel heeft besloten tot het sluiten van de afdeling Mechanical en bij [verzoeker], door het sluiten van een contract voor onbepaalde tijd, de verwachting heeft gewekt dat hij ook na het sluiten van de afdeling bij Hertel in dienst zou kunnen blijven, wordt verworpen. Gelet op de tegenvallende resultaten van de afdeling Mechanical had Hertel als ondernemer de beleidsvrijheid te besluiten om die afdeling op te heffen. Die beslissing kon voor [verzoeker] ook niet als een echte verrassing komen, omdat het bij het begin van het dienstverband al duidelijk was dat die afdeling in zwaar weer verkeerde. De stelling dat door het sluiten van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd de verwachting wordt gewekt dat hij in dienst zou kunnen blijven, wordt verworpen. Ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] was het, zoals hij zelf ook heeft gesteld, voor hem duidelijk dat Hertel het dienstverband voor onbepaalde tijd wilde sluiten om bij de werknemers van Mechanical het vertrouwen te wekken dat de afdeling zou blijven voortbestaan. Dat was het doel van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het doel was niet om aan [verzoeker] een garantie te bieden. Dat sluit ook aan bij het aanbod van [verzoeker] om op ZZP-basis voor Hertel te gaan werken. Ook dan was er geen garantie geweest op het behoud van werk door [verzoeker].
8.
De kantonrechter zal op grond van de redelijkheid en billijkheid een vergoeding toekennen die hoger is dan uit de toepassing van het Sociaal Plan of de Kantonrechtersformule zou volgen, maar die lager is dan de vergoeding die [verzoeker] heeft verzocht. De kantonrechter zal voor wat betreft de hoogte van de vergoeding aansluiten bij de eerdere voorstellen van partijen en drie maandsalarissen toekennen, inclusief 8 % vakantietoeslag en 13e maand, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 23.211,99 bruto.
9.
De ontbinding zal per 1 februari 2013 worden uitgesproken. Met de fictieve wachttijd voor het verkrijgen van een WW-uitkering zal geen rekening worden gehouden.
10.
Nu het verzoek leidt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de toekenning van een lagere vergoeding dan de vergoeding die [verzoeker] bij het verzoekschrift heeft verzocht, zal [verzoeker] in de gelegenheid worden gesteld het verzoek in te trekken. Voor het geval [verzoeker] het verzoek tijdig heeft ingetrokken, komt het voorwaardelijk verzoek van Hertel voor toewijzing in aanmerking, waarbij het verzoek van [verzoeker] om het voorwaardelijk verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen geen stand kan houden omdat uit artikel 7:685 lid 1 BW blijkt dat ieder der partijen te allen tijde bevoegd is zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
11.
De kantonrechter ziet geen aanleiding af te wijken van het beleid om in ontbindingszaken de proceskosten tussen partijen te verdelen, in die zin dat iedere partij in het voorkomend geval de eigen kosten draagt.
de beslissing
stelt partijen in kennis van haar voornemen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 februari 2013 onder toekenning aan [verzoeker] van een vergoeding van € 23.211,99 bruto;
stelt [verzoeker] in de gelegenheid het verzoek in te trekken ter terechtzitting van 24 januari 2013;
en voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 februari 2013;
kent aan [verzoeker] een vergoeding toe van € 23.211,99 bruto en veroordeelt Hertel om dit bedrag uiterlijk op 7 februari 2013 tegen bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen;
en voor het geval het verzoek wel wordt ingetrokken:
stelt partijen in kennis van haar voornemen om de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 februari 2013 onder toekenning aan [verzoeker] van een vergoeding van € 23.211,99 bruto;
stelt Hertel in de gelegenheid haar voorwaardelijk verzoek in te trekken ter terechtzitting van 28 januari 2013;
en voor het geval het voorwaardelijk verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen per 1 februari 2013;
kent aan [verzoeker] een vergoeding toe van € 23.211,99 bruto en veroordeelt Hertel om dit bedrag uiterlijk op 7 februari 2013 tegen bewijs van kwijting aan [verzoeker] te betalen;
en voor het geval het verzoek wel wordt ingetrokken:
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten moet dragen.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.J.C. van Spronssen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.