2.1.
Belanghebbende verricht sinds 2009 timmerwerkzaamheden in zijn eenmanszaak, handelend onder de naam ‘[timmerbedrijf]’. Daarnaast is hij werkzaam als invalleerkracht in het basisonderwijs onder de handelsnaam ‘[onderwijsactiviteiten]’ (hierna: de onderwijsactiviteiten).
2.3.
In geschil is het antwoord op de vraag of de inkomsten uit de onderwijsactiviteiten kwalificeren als winst uit onderneming in de zin van afdeling 3.2 van de Wet inkomstbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) dan wel als loon uit dienstbetrekking. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de inspecteur ontkennend. Tussen partijen is niet in geschil dat de timmerwerkzaamheden een onderneming vormen. Om te voldoen aan het urencriterium en daarmee in aanmerking te komen voor de zelfstandigenaftrek is echter vereist dat ook de inkomsten uit de onderwijsactiviteiten kwalificeren als winst uit onderneming. Tussen partijen is niet in geschil dat, indien de inkomsten uit de onderwijsactiviteiten niet als loon uit dienstbetrekking kunnen worden aangemerkt, die inkomsten winst uit onderneming vormen.
2.4.
Op grond van artikel 3.2 van de Wet IB 2001 is belastbare winst uit onderneming het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een of meer ondernemingen verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Ingevolge artikel 3.4 van de Wet IB 2001 wordt onder ondernemer verstaan de belastingplichtige voor wiens rekening en risico een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Onder onderneming moet worden verstaan een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, waarmee wordt beoogd door deelname aan het economische verkeer, winst te behalen. Het beoogde voordeel moet, naar objectieve maatstaven beoordeeld, redelijkerwijs kunnen worden verwacht. Op belanghebbende rust de last om feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van winst uit onderneming zoals hiervoor is omschreven.
2.5.
Belanghebbende is in het onderhavige jaar als invalleerkracht werkzaam geweest voor een aantal basisscholen. Met deze scholen heeft belanghebbende overeenkomsten gesloten. Een voorbeeld van een dergelijke overeenkomst luidt als volgt:
“[onderwijsactiviteiten] en [school] te [plaats X] komen overeen dat [belanghebbende]
- -
vanaf 1 februari 2010 les geeft in groep ¾
- -
hiervoor een vergoeding krijgt van € 300 bruto per dag
- -
€ 0,19 per km reiskostenvergoeding krijgt
[school] gaat voor deze werkzaamheden een tijdelijk dienstverband aan met [belanghebbende]. Daardoor kan een deel van de vervangingskosten worden gedeclareerd bij het vervangingsfonds.
Het verschil tussen het bruto salaris en de overeengekomen vergoeding zal als toelage worden uitbetaald via de salarisadministratie.
Beëindiging van de interim werkzaamheden zal in onderling overleg plaatsvinden.”
De overeenkomsten met de andere scholen zijn (nagenoeg) gelijkluidend.
Belanghebbende heeft dienovereenkomstig facturen uitgereikt.
2.6.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de werkzaamheden als invalleerkracht geen winst uit onderneming vormen nu belanghebbende voor die werkzaamheden (tijdelijke) dienstbetrekkingen is aangegaan met de betreffende scholen.
Belanghebbende voert hiertegenover aan dat hij alleen “op papier” in dienstbetrekking is bij de basisschool en hij heeft hiertoe het volgende verklaard.
Basisscholen die gebruik (moeten) maken van invalleerkrachten kunnen de kosten daarvan declareren bij het Vervangingsfonds voor het Primair Onderwijs( hierna: het Vervangingsfonds). Het Vervangingsfonds stelt daarbij als voorwaarde dat de invalleerkracht een (tijdelijke) dienstbetrekking moet aangaan met de school. Facturen van de (onderneming) van een invalleerkracht worden door het Vervangingsfonds niet vergoed. Om die reden heeft een aantal van de scholen in het kader van de door belanghebbende te verrichten onderwijsactiviteiten met belanghebbende een overeenkomst gesloten zoals hierboven weergegeven.
2.7.
Gelet op deze, door de inspecteur niet weersproken verklaring van belanghebbende, acht de rechtbank aannemelijk dat de arbeidsovereenkomsten uitsluitend zijn aangegaan op initiatief van de scholen zodat zij de vervangingskosten konden declareren bij het Vervangingsfonds.
2.8.
In dat geval dient nog de vraag beantwoord te worden of, ondanks het voorgaande, de arbeidsovereenkomsten reële betekenis hebben. Hiertoe heeft belanghebbende in zijn beroepschrift en ter zitting het volgende, door de inspecteur niet of onvoldoende weersproken, verklaard;
- hij maakt voor zijn onderwijsactiviteiten reclame, heeft een website en is actief om opdrachten bij (basisscholen) te werven en reikt voor zijn werkzaamheden facturen uit;
- hij loopt ondernemersrisico: indien een school niet tevreden is over belanghebbendes prestaties zal deze een volgende opdracht immers niet snel weer aan belanghebbende gunnen;
- hij kan zich zonder overleg met de school laten vervangen door een andere, door belanghebbende ingehuurde, leraar. Daaraan doet niet af dat die leraar eveneens aan de door de school gestelde eisen moet voldoen; dit is immers inherent aan de aard van de werkzaamheden;
- de overeenkomsten die hij met de scholen sluit, zijn wederzijds opzegbaar, hetgeen ook blijkt uit de overeenkomsten zelf;
- hij is niet verplicht tot deelname aan door de scholen georganiseerde activiteiten die (in)direct verband houden met het lesgeven. Zo staat het belanghebbende vrij om al of niet aanwezig te zijn bij lerarenvergaderingen of andere overleggen;
- hij wordt bij ziekte niet doorbetaald en hij moet dan zelf voor vervanging zorgen;
- hij heeft geen recht op vakantiedagen.
2.9.
Nu de inspecteur bovenstaande verklaringen niet heeft betwist is de rechtbank van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen de inspecteur bepleit, het enkele feit dat belanghebbende met een aantal scholen een arbeidsovereenkomst heeft gesloten, niet de conclusie rechtvaardigt dat sprake is van loon uit dienstbetrekking. De rechtbank vindt in hetgeen belanghebbende heeft overgelegd en verklaard veeleer aanleiding te concluderen dat de arbeidsovereenkomsten reële betekenis missen en dat sprake is van winst uit onderneming.
De geschilvraag moet bevestigend worden beantwoord, het beroep is gegrond.
2.10.
Ter zitting is vast komen te staan dat indien de rechtbank van oordeel is dat de onderwijswerkzaamheden winst uit onderneming vormen, belanghebbende recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling en het belastbaar inkomen uit werk en woning daardoor moet worden verminderd tot € 31.434. De rechtbank heeft dienovereenkomstig beslist.