In de WBR is geen definitie opgenomen van het begrip woningen uit artikel 14, lid 2, van die wet. In de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012, dat heeft geleid tot de hier vermelde tekst van artikel 14, lid 2, van de WBR, is onder meer opgemerkt:
“(…) maatregel (…): de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%. Deze maatregel is erop gericht de woningmarkt een krachtige impuls te geven.”
(Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, blz. 7).
“Dit onderdeel regelt de verlaging van het tarief overdrachtsbelasting naar 2 procent voor de verkrijging van woningen of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Onder woningen wordt in dit kader verstaan onroerende zaken die op het moment van de juridische overdracht naar hun aard zijn bestemd voor bewoning. Als een onroerende zaak feitelijk wordt bewoond, maar naar zijn aard niet bestemd is voor bewoning, dan wordt deze onroerende zaak niet aangemerkt als woning. Bij twijfel of een onroerende zaak naar zijn aard bestemd is voor bewoning is mede van belang of de gemeente aan de onroerende zaak een woonbestemming heeft gegeven. Het gedogen door de gemeente van bewoning is niet voldoende om een onroerende zaak als woning aan te merken. Voor toepassing van het verlaagde tarief maakt het geen verschil of de verkrijger de woning zelf gaat bewonen of dat de verkrijger de woning verhuurt aan een particulier. Ook ontneemt tijdelijke leegstand aan de onroerende zaak niet het karakter van woning.
(…) Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning valt niet onder de maatregel.
Als woning zijn in ieder geval niet aan te merken:
– bedrijfsgebouwen en -ruimtes;
– ……”
(Kamerstukken II 2011/12, 33003, nr. 3, blz. 115).