In het tussenvonnis van 19 december 2012, waarin dr. van Mourik is verzocht het door de rechtbank bepaalde deskundigenonderzoek te verrichten, is omtrent de vraag of de onverkorte patiëntenkaart voor deze deskundige ter beschikking moest komen, het volgende overwogen:
Zoals al in het tussenvonnis van 4 juli 2012 (in rubr. 2.2.2) is overwogen, dient het aan de deskundige te worden overgelaten te bepalen welke informatie hij nodig heeft voor het beantwoorden van de aan hem voorgelegde vragen. Het is niet aan partijen om in het kader van een deskundigenonderzoek zelfstandig overlegging van bepaalde stukken te eisen. De rechtbank zal dan ook niet – zoals Unigarant wil – de voortgang van het thans te vragen deskundigenonderzoek laten afhangen van het wel of niet overleggen door [eiser] van de patiëntenkaart. De rechtbank zal het aan de deskundige overlaten om te bezien of hij voor het beantwoorden van de hem voorgelegde vragen over die kaart wil beschikken; mocht dat zo zijn, dan zal [eiser] op eerste verzoek daartoe – zoals hij overigens in zijn akte ook toezegt te zullen doen – de deskundige dienen te machtigen om de op hem betrekking hebbende onverkorte patiëntenkaart bij zijn huisarts op te vragen.
Uit het rapport van dr. van Mourik blijkt dat hij
“(…) in overleg met de heer [eiser] (…) afschrift (heeft) gevraagd van de medische gegevens van de huisarts van betrokkene aan de huisarts van de heer [eiser]. Dit mede op verzoek van de rechtbank. Na vier weken heb ik nog geen bericht van de huisarts mogen ontvangen. (…)”
In de onder 2.1 genoemde begeleidende brief gaat dr. van Mourik in op een namens Unigarant naar aanleiding van deze passage in (toen nog:) het concept-rapport gemaakte opmerking. Hij schrijft:
“Mr. Spronck geeft aan dat de heer [eiser] belet zou hebben dat de huisarts de gegevens naar mij toe zou sturen. Dit is een foute veronderstelling. Immers, ik heb de heer [eiser] eerst om toestemming gevraagd en hij heeft die gegeven middels een schriftelijke verklaring.”
Aldus moet worden vastgesteld dat het niet aan [eiser] is te verwijten dat dr. van Mourik niet over de patiëntenkaart heeft beschikt. Dr. van Mourik heeft vervolgens, toen hij van de huisarts geen informatie kreeg, kennelijk gemeend dat hij ook zonder die informatie op de gestelde vragen kon antwoorden. Gelet op de hiervoor geciteerde overweging in het tussenvonnis van 19 december 2012, mocht hij zo handelen. Er is dan ook geen reden om thans, op de enkele grond dat dr. van Mourik over de patiëntenkaart niet heeft beschikt, [eiser] alsnog te verplichten die kaart over te leggen. Of het in het geding brengen van die kaart mogelijk wel noodzakelijk is bij de beoordeling van de vragen, ter beantwoording waarvan het deskundigenonderzoek was gevraagd, zal hierna worden bezien.