RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Zaaknummer AWB 14/7675
uitspraak van 19 mei 2015
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]
, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 30 oktober 2014 een verzoek om een verliesverrekening van 28 oktober 2014 afgewezen.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 december 2014 de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 december 2014, op die dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 328.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken en een pleitnota ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2015 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende in de persoon van haar bestuurder
[A], vergezeld van [B] en de gemachtigden [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Rotterdam, en namens de inspecteur, [verweerder]
.
Het beroep van [C BV] met procedurenummer 15/551 is gelijktijdig behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat tegelijk met deze uitspraak wordt verzonden.
2 Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
[C BV] (hierna: de BV) is opgericht in 1990 en is tot 29 april 2008 de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting geweest (hierna: de oude fiscale eenheid). Het boekjaar van de BV in 2008 was aangevangen op 1 januari 2008.
2.2.
Belanghebbende is opgericht op [datum] 2008. Belanghebbende heeft op [datum] 2008 alle aandelen verworven in de BV. Vanaf die datum is belanghebbende de moedermaatschappij (hierna: de moeder) van een fiscale eenheid met de vennootschappen van de oude fiscale eenheid (hierna: de nieuwe fiscale eenheid).
2.3.
De BV is bij aandeelhoudersbesluit op [datum] 2010 ontbonden en opgehouden te bestaan wegens gebrek aan baten. [A], voornoemd, is destijds als vereffenaar aangewezen.
2.4
Het belastbare bedrag van de BV in 2007 bedroeg – na onder meer verrekening van verliezen van belanghebbende uit 2009 - € 11.378.921.
2.5.
De inspecteur heeft bij beschikking van 4 oktober 2014 het verlies van belanghebbende over 2010 vastgesteld op € 20.750.011. Belanghebbende heeft tijdig gekozen voor een termijn van achterwaartse verliesverrekening van drie jaar, op de voet van artikel 20, tiende lid, van de Wet vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet vpb; tekst 2010).
2.6.
De gemachtigde heeft de inspecteur bij brief van 28 oktober 2014 verzocht om € 10.000.000 van voornoemd verlies te verrekenen “met de winst over 2007 van [belanghebbende] (voorvoegingswinst van [C BV])”. De brief heeft als opschrift: “[belanghebbende] te [plaats X]; BSN [nummer]”.
2.7.
De inspecteur heeft bij brief van 30 oktober 2014 geweigerd de verzochte verliesverrekeningsbeschikking af te geven (hierna: de weigeringsbeschikking). De brief is gericht aan de gemachtigde van zowel de BV als belanghebbende en de beslissing luidt: “Ik weiger de door u verzochte verliesverrekeningsbeschikking voor het jaar 2007 af te geven.”
2.8.
De gemachtigde heeft daartegen namens de BV bij brief met dagtekening
21 november 2014 bezwaar gemaakt. De gemachtigde heeft tevens namens belanghebbende bij afzonderlijke brief met eveneens dagtekening 21 november 2014 tegen de weigeringsbeschikking bezwaar gemaakt.
2.9.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 december 2014 uitspraak gedaan op het bezwaar van belanghebbende en de weigeringsbeschikking gehandhaafd.
2.10.
De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 19 december 2014 op verzoek van belanghebbende de vereffening van het vermogen van de BV heropend. [A] is bij die beschikking tot vereffenaar benoemd.
2.11.
De inspecteur heeft met dagtekening 15 januari 2015 uitspraak gedaan op het bezwaar van de BV en de weigeringsbeschikking gehandhaafd.
3 Geschil
3.1.
In geschil is of het beroep van belanghebbende ontvankelijk is. Als die vraag bevestigend moet worden beantwoord is in geschil of belanghebbende haar verlies over 2010 tot een bedrag van € 10.000.000 kan verrekenen met de belastbare (voorvoegings)winst van de BV over 2007.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij daar ter zitting aan hebben toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en van de beschikking en tot vaststelling van een verliesverrekeningsbeschikking inhoudende dat een bedrag van € 10.000.000 verrekend wordt met de voorvoegingswinst over 2007 van de BV. De inspecteur concludeert primair tot niet-ontvankelijkverklaring en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.
4 Beoordeling van het geschil
4.1
De rechtbank stelt het volgende voorop (vgl. HR 18 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3174, BNB 1996/9). Indien recht zou bestaan op verrekening van een verlies uit 2010 van de nieuwe fiscale eenheid met de (voorvoegings)winst van de BV over 2007, zou de verliesverrekeningsbeschikking ten name van de BV – en niet ten name van de nieuwe fiscale eenheid dan wel belanghebbende – moeten worden genomen. De verrekening van het verlies dient immers plaats te vinden door vermindering van de aanslag van de BV over 2007.
4.2.
Tegen deze achtergrond moet de weigering – waarvoor inhoudelijke gronden zijn gegeven – om een verliesverrekeningsbeschikking te nemen, worden begrepen als een weigering (als bedoeld in artikel 6:2 Awb) om een verliesverrekeningsbeschikking ten aanzien van de BV te nemen. De omstandigheid dat op het moment van de weigering de BV reeds ontbonden was, maakt dat niet anders. De omstandigheid dat de weigering is gevolgd op het in 2.6 vermelde verzoek, maakt dat evenmin anders, aangezien dat verzoek de strekking had om de aan de BV opgelegde aanslag voor 2007 te verminderen door verliesverrekening.
4.3.
Tegen de weigering(sbeschikking) is zowel namens belanghebbende als namens de BV een bezwaarschrift ingediend.
4.3.1.
Aangezien de weigering(sbeschikking) de BV aangaat, heeft de rechtbank in haar uitspraak van heden in de gelijktijdige behandelde procedure van de BV (zie 1.6) geoordeeld dat het bezwaar van de BV terecht door de inspecteur inhoudelijk is behandeld.
4.3.2.
Aangezien de afwijzingsbeschikking de BV en niet belanghebbende aangaat, had de inspecteur het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking niet ontvankelijk dienen te verklaren.
4.4.
Aangezien de inspecteur verzuimd heeft het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren, dient het beroep gegrond te worden verklaard.
6 Beslissing
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 245;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 19 mei 2015 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
-
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
-
de naam en het adres van de indiener;
-
een dagtekening;
-
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
e gronden van het beroep in cassatie.