6.1.3
Het oordeel van de rechtbank
6.1.3.1 De geloofwaardigheid van de verklaringen van [medeverdachte]
De verdediging heeft aangevoerd dat de door [medeverdachte] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn en derhalve als kennelijk leugenachtig bestempeld dienen te worden en om die reden niet tot het bewijs kunnen dienen, immers:
- -
zijn verklaringen vinden onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen;
- -
zijn verklaringen zijn wisselend en bevatten innerlijke tegenstrijdigheden;
- -
zijn verklaringen zijn onwaar en soms zelfs fysiek onmogelijk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit diverse getuigenverklaringen blijkt dat [medeverdachte] vlak na het gebeuren over daderwetenschap beschikte. Zo heeft hij aan [naam 4] verteld dat hij heeft gehoord dat het slachtoffer op gruwelijke wijze om het leven is gekomen. Het slachtoffer zou 28 messteken hebben gekregen, een oor zou zijn afgesneden en er zou met een voorwerp op zijn hoofd zijn geslagen. [naam 4] en [naam 5]1 zouden dit verhaal op 24 oktober 2012 of 25 oktober 2012 van [medeverdachte] hebben gehoord.2 [naam 6] heeft verklaard dat hij op 26 oktober 2012 van [medeverdachte] heeft gehoord dat die die dag bij de politie is geweest. De politie zou hem foto’s van het slachtoffer hebben laten zien. [medeverdachte] wist te vertellen dat het slachtoffer 28 messteken had en dat zijn ogen helemaal dichtgestompt waren.3 De rechtbank merkt op dat uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] op 26 oktober 2012 nog niet was aangehouden en ook nog niet met de politie had gesproken over onderhavige zaak, en dat hij dus geen foto’s van het incident gezien kan hebben. Hiernaast heeft [naam 7] verklaard dat [medeverdachte] haar heeft verteld dat hij bij de politie foto’s heeft gezien van het slachtoffer. De man had 28 messteken opgelopen, het hoofd van de man was opgezwollen en er was een oor afgesneden.4 Uit Whatsapp berichten tussen [naam 8] en [naam 1] van 24 oktober 2012 blijkt dat [medeverdachte] tegen [naam 1] heeft gezegd dat er veel bloed en tanden lagen.5 [medeverdachte] heeft deze kennis, zo vlak na het gebeuren, op geen enkele andere wijze kunnen verkrijgen dan er zelf bij aanwezig te zijn geweest. [medeverdachte] heeft hierover zelf verklaard dat het zou kunnen dat hij zijn kennis van het voorval met anderen heeft gedeeld.6
[medeverdachte] heeft gedurende het opsporingsonderzoek meerdere verklaringen afgelegd. Vanaf zijn verhoor bij de politie op 9 november 2012 heeft hij een in grote lijnen dezelfde en voor [verdachte] belastende verklaring afgelegd in die zin dat [verdachte] de initiator was en ook de geweldshandelingen heeft gepleegd. Deze verklaringen zijn in de kern consistent en gedetailleerd, en stemmen bovendien op essentiële onderdelen overeen met de inhoud van het hierna te bespreken technisch onderzoek en andere zich in het dossier bevindende en hierna nader te noemen bewijsmiddelen (waaronder ook verklaringen van [verdachte] zelf).
[medeverdachte] is ter terechtzitting van 23 maart 2015 in de zaak van [verdachte] als getuige gehoord. Bij die gelegenheid heeft [medeverdachte] een aantal vragen beantwoord en voor het overige gebruik gemaakt van zijn verschoningsrecht. Ter terechtzitting van 16 april 2015 heeft [medeverdachte] een verklaring afgelegd in zijn eigen zaak, welke verklaring op verzoek van de raadsman van [verdachte] ook in de zaak tegen [verdachte] is gevoegd. [medeverdachte] is vanaf 9 november 2012 op geen enkel moment teruggekomen op zijn voor [verdachte] belastende verklaring.
Op grond van de stukken in het dossier kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] ten aanzien van de nacht van 22 op 23 oktober 2012 geen reëel tijdsbesef heeft en dat hij niet kan aangeven wanneer de door hem beschreven handelingen precies - dus met tijdstippen daarbij - hebben plaatsgevonden. De verklaring die hij daarvoor geeft, te weten het vele cocaïnegebruik die avond en nacht, acht de rechtbank plausibel. Dit maakt zijn verklaring niet meteen onbetrouwbaar aangezien de door hem beschreven gebeurtenissen op diverse onderdelen worden ondersteund door objectief bewijsmateriaal.
[medeverdachte] heeft op enkele punten een wisselende verklaring afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat die wisselingen niet zodanig zijn dat de verklaringen die hij op en na
9 november 2012 heeft afgelegd als onbetrouwbaar aangemerkt moeten worden. Deze wisselingen kunnen ook verklaard worden door de hoeveelheid cocaïne die [medeverdachte] in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 tot zich zegt te hebben genomen. Dat [medeverdachte] ter terechtzitting van 23 maart 2015 en 16 april 2015 niet op alle punten tot in detail hetzelfde heeft verklaard als bij de politie is voorts niet onbegrijpelijk gelet op het tijdsverloop - er is inmiddels ongeveer tweeënhalf jaar verstreken - en doet aan de kern van zijn verklaring niets af.
De rechtbank komt tot de slotsom dat, nu de verklaringen van [medeverdachte] steun vinden in objectieve bewijsmiddelen, de verklaringen van [medeverdachte] voldoende geloofwaardig en betrouwbaar zijn om deze te bezigen voor het bewijs. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
6.1.3.2 De feiten
De rechtbank gaat op grond van de gebezigde bewijsmiddelen uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
a. Melding en aantreffen slachtoffer
De eerste melding over een verdachte situatie komt op 23 oktober 2012 om 01.15 uur bij de politie binnen. In het park aan de Eisenhowerlaan te Axel zou een blaffende hond rondlopen.7 Verder zouden een pet en een hondenriem zijn aangetroffen. De hond zou onbeheerd zijn achtergebleven.8 Meerdere verbalisanten zijn ter plaatse gegaan en troffen daar, naast de hond, de pet en de hondenriem, om 02.20 uur een bloedspoor en een bloedplas aan.9 Vanuit de meldkamer bleek dat de vermoedelijk vermiste persoon[slachtoffer], geboren te [geboorteplaats 2] op [geboorteplaats 2] en wonende aan de [adres 1] (hierna: [slachtoffer]), betrof.10 Omstreeks 03.09 uur bleek dat de zilvergrijze Mitsubishi Carisma van [slachtoffer] verdwenen was.11 Om 04.06 uur is de woning van [slachtoffer] binnengetreden. De woning gaf de indruk alsof er ingebroken was.1213 De auto van [slachtoffer] werd vervolgens omstreeks 06.00 uur gesignaleerd door verbalisant [verbalisant 3]. [verdachte] stapte op dat moment aan de passagierszijde uit deze auto en werd aangehouden.1415
Halverwege de ochtend werd, na een melding van een getuige, omstreeks 09.40 uur16 een levenloos lichaam in een sloot aan de Vissersverkorting te Westdorpe aangetroffen17. Het lichaam werd door twee goede bekenden herkend als het lichaam van [slachtoffer].18
De rechtbank stelt op basis van de verklaring van [naam 9], de overbuurman van [slachtoffer], vast dat [slachtoffer] op 23 oktober 2012 omstreeks middernacht nog in leven was en zijn hond ging uitlaten. Immers, [naam 9] heeft verklaard dat hij rond middernacht het licht in de hal van de woning van [slachtoffer] zag aangaan. Dit was voor hem het signaal dat [slachtoffer] zijn hond ging uitlaten19. De personenauto van [slachtoffer] stond op dat moment voor de deur.20 Op basis hiervan kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] rond middernacht in het park aan de Eisenhowerlaan is aangekomen.
b. Sectie
De radioloog heeft voorafgaand aan de sectie op het lichaam van [slachtoffer] fracturen van de jukbeenboog en het neusbeen waargenomen, alsmede defecten in de ribben.
Bij de sectie werd door de patholoog het volgende vastgesteld. Er waren aan beide zijden in het gezicht, rondom de ogen, op de neus, op de kruin en links en rechts zijwaarts in de behaarde hoofdhuid, en aan de strekzijde van beide armen, beide polsen en beide handen en vingers, grote gebieden van onderhuidse bloeduitstortingen met begeleidende huidkneuzingen en met soms begeleidende onderhuidse zwellingen. Deze letsels zijn ontstaan als gevolg van meermalen bij leven opgelopen heftig botsend uitwendig inwerkend geweld. Volgens de patholoog kunnen deze letsels zijn veroorzaakt door bijvoorbeeld hard slaan/stompen met de handen of een voorwerp, maar ook schoppen met een (geschoeide) voet kan niet worden uitgesloten. De letsels aan de armen kunnen bijvoorbeeld zijn veroorzaakt door stevig vastpakken.
Verder werd een scherprandige separatie van een groot deel van de linkeroorschelp vastgesteld.
In totaal heeft de patholoog ongeveer 17 bij leven opgelopen scherprandige perforaties, klievingen, steek- en snijverwondingen op het lichaam waargenomen, waarvan een groot deel zich links voor aan de borst bevond, dicht bijeen en vaak parallel aan elkaar verlopend en onder elkaar gesitueerd dwars op de lengteas van het lichaam. Het hart en de linkerlong zijn daarbij meermalen geraakt. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig klievend snijdend geweld zoals door een of meer messen kan zijn veroorzaakt. De torpedovorm van enkele van de steekletsels past bij het steken met een eenzijdig snijdend mes.
De patholoog concludeert voorts dat de steekletsels aan hart en linkerlong aanleiding hebben gegeven tot massaal bloedverlies en functieverlies van het hart en de linkerlong en dat het overlijden daardoor zonder meer wordt verklaard.21
c. ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit
Op 22 oktober 2012, omstreeks 14.30 uur, is [medeverdachte] volgens zijn verklaring, bij [naam 5] aangekomen.22 Tussen 15.00 uur en 16.30 uur was [verdachte] ook bij [naam 5]. [verdachte] heeft die middag tegen [medeverdachte] gezegd dat die om 20.30 uur bij hem moest zijn. Hij maakte hierbij een beweging alsof hij een stuur vast hield. [medeverdachte] trok hieruit de conclusie dat [verdachte] een auto had geregeld. Er was namelijk eerder die week door hen een plan gemaakt om, met een auto, ergens te gaan inbreken.23
Rond 20.30 uur is [medeverdachte] op zijn zwart witte Cube (fiets) naar het huis van [verdachte] gefietst. Op het moment dat hij daar aan kwam, was [verdachte] niet thuis.24 Dit wordt bevestigd door [naam 10].25 [medeverdachte] heeft daar gewacht en toen [verdachte] niet kwam heeft hij om 21.36 uur met de huistelefoon van [verdachte] naar diens GSM gebeld26, hetgeen wordt bevestigd door de telefoongegevens.27
[medeverdachte] is vervolgens op aanwijzing van [verdachte] naar het parkje gefietst, gelegen op de hoek van de Karel Doormanlaan en de Groen van Prinsterenlaan te Axel (hierna: het kleine park). Hier heeft hij op [verdachte] gewacht.28 [verdachte] heeft [medeverdachte] bij het kleine park ontmoet en samen zijn ze doorgelopen naar het park aan de Eisenhowerlaan, dat ook grenst aan de Rooseveltlaan, te Axel (hierna: het grote park).[verdachte] heeft de fiets van [medeverdachte], terwijl [medeverdachte] doorliep, bij zijn eigen moeder weggezet. [verdachte] is vervolgens ook doorgelopen en trof [medeverdachte] aan op een bankje in het grote park.29 Omstreeks 22.45 uur ziet getuige [getuige 1] [medeverdachte] op een bankje in het park zitten. [medeverdachte] heeft tegen getuige[getuige 1] gezegd dat hij om 22.00 uur had afgesproken en dat zijn maat te laat was.3031 Omstreeks 23.30 uur ziet getuige [getuige 2] één man op een bankje zitten.32 Een kwartier later ziet getuige [getuige 3] zowel [medeverdachte] als [verdachte] op het bankje zitten waarbij [verdachte] zou hebben gezegd ‘mooi weer’.33 Dit wordt bevestigd door [verdachte].34 [medeverdachte] heeft hierover verklaard dat [verdachte] een keer uit het park weg is geweest om coke te gaan halen.35
Toen [verdachte] terug kwam in het grote park hoorde [medeverdachte] een geluid uit de telefoon van [verdachte] komen. [medeverdachte] vroeg aan hem wat voor geluid dit was. [verdachte] antwoordde dat dit betekende dat hij zijn telefoon nog op vliegtuigmodus moest zetten.36 Uit de telefoongegevens van [verdachte] blijkt dat er tussen 22 oktober 2012, 23.30 uur, en 23 oktober 2012, 04.38 uur, geen berichten op diens telefoon zijn binnengekomen.37 [naam 10] verklaart dat zij om 00.12 uur nog een bericht naar [verdachte] heeft gestuurd38, welk bericht pas later – namelijk wellicht om 04:38 uur – is aangekomen.39 De politie bevestigt dat ten tijde van het onderzoek naar de telefoon deze zich in vliegtuigmodus bevond.40
In het grote park is door [medeverdachte] aan [verdachte] gevraagd hoe het nu zat met de auto. [verdachte] antwoordde hierop dat ze even moesten wachten, omdat er tussen 23.00 uur en 02.00 uur een man zijn hondje zou komen uitlaten. Deze man zou zijn auto op de hoek parkeren.41 Wanneer deze man aan kwam lopen, zou [medeverdachte] hem afleiden en zou [verdachte] de auto wegnemen.42 Wanneer de sleutels niet in het contact zaten, zou [verdachte] deze man, die [slachtoffer] zou blijken te zijn, een duw geven en de sleutels van de auto pakken.43 Tijdens het wachten op [slachtoffer] heeft [verdachte] de fiets van [medeverdachte] bij zijn moeder gehaald om coke te halen en na terugkomst in het grote park achter de heg bij de hondenren weggezet.44 Het broertje van [verdachte], [naam 11], bevestigt dat [verdachte] tussen 23.00 uur en 24.00 uur de fiets van [medeverdachte] is komen halen.45 Toen [slachtoffer] uiteindelijk in het grote park arriveerde, is, terwijl [medeverdachte] hem bezighield, [verdachte] hem van achteren genaderd.46 [medeverdachte] verklaart dat [verdachte] een spurt nam en meteen met volle kracht op het achterhoofd van [slachtoffer] uithaalde.47 [slachtoffer] ging knock out48 en [verdachte] bleef volgens [medeverdachte] ‘als een wild beest op die man blijven, blijven kloppen’49. Het hoofd van [slachtoffer] stuiterde bij iedere klap op het de grond alsof het een basketbal was. Dit heeft zo’n twee tot drie minuten geduurd.5051[verdachte] heeft [slachtoffer] naar de auto van [slachtoffer] gesleurd en tegen [medeverdachte] gezegd dat hij de kofferbak open moest doen. [verdachte] heeft hiervoor de sleutels aan [medeverdachte] gegeven.52 [medeverdachte] verklaart dat [verdachte] [slachtoffer] in de kofferbak heeft gedaan en dat hij, [medeverdachte], het been en de hand van [slachtoffer] naar binnen heeft geschoven.53 [medeverdachte] verklaart dat [verdachte] tegelijk met de autosleutels de portefeuille van [slachtoffer] met daarin een pinpas heeft weggenomen.54 Nadat [slachtoffer] in de kofferbak is gelegd, is [medeverdachte] als bestuurder in de auto van [slachtoffer] gestapt. [verdachte] zat op dat moment naast hem op de passagiersstoel.55 Zij zijn toen weggereden in de zilvergrijze Mitsubishi Carisma van [slachtoffer].56
Ter plaatse is forensisch sporenonderzoek verricht. Tegenover de woning aan de [adres 2] werd op het trottoir aan de zijde van het grote park een veegpatroon met bloed aangetroffen. Naast dit veegpatroon werden op het trottoir en op de rijbaan met bloed gestempelde schoenspoorfragmenten aangetroffen. Deze sporen zijn bemonsterd en veiliggesteld, onder andere een bloedvlek op de rijbaan onder SIN-nummer AAFQ2236NL.57 Door het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) werd in de bemonstering van deze bloedvlek bloed aangetroffen en veiliggesteld onder SIN-nummer AAFQ2236NL#01.58 Uit het bloedspoor is een DNA-profiel gedestilleerd dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer]. Het NFI noemt de kans dat een willekeurig persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als aangetroffen in het bloedspoor kleiner dan één op één miljard.59
Er is door de forensisch onderzoekers verder onderzoek verricht naar aanleiding van het aangetroffen veegpatroon met bloed op de stoep bij het grote park en de met in bloed gestempelde schoenspoorfragmenten. Geconstateerd wordt dat met betrekking tot de schoenspoorfragmenten een aftekening op de rijbaan zichtbaar is waaruit blijkt dat er een voorwerp – waarvan de afmetingen passen bij bijvoorbeeld een personenauto – heeft gestaan waar omheen is gelopen met bebloede schoenen.60 Uit vergelijkend onderzoek wordt de conclusie getrokken dat de met bloed gestempelde schoensporen mogelijk veroorzaakt zijn met de linkerschoen van [verdachte].61 In één van deze bloedsporen werd een bebloed fragment aangetroffen dat werd herkend als een mogelijk afgebroken deel van een gebitsprothese.62 Ter hoogte van de tweede lantaarnpaal in het grote park werden een aantal voorwerpen van [slachtoffer] aangetroffen. Hierbij werd ook een bloedspoor aangetroffen. Dit bloedspoor is bemonsterd en veiliggesteld onder SIN-nummer AAFQ2274NL.63 Door het NFI werd in deze bemonstering bloed aangetroffen en veiliggesteld onder SIN-nummer AAFQ2274NL#01.64 Het DNA-profiel uit deze bemonstering kan afkomstig zijn van [slachtoffer]. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.65
Door het NFI is een vergelijkend onderzoek tussen proefafdrukken gemaakt met de linkerschoen van [verdachte] en de in bloed gestempelde schoensporen uitgevoerd. De conclusie van het NFI luidt dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer deze schoensporen veroorzaakt zijn met de linkerschoen van [verdachte] dan wanneer ze veroorzaakt zijn door een willekeurige andere linkerschoen van verdachten van misdrijven in Nederland66. Deze onderzoeksresultaten ondersteunen de verklaring van [medeverdachte] over de aanwezigheid en betrokkenheid van [verdachte].
In het verlengde van het bloedspoor op het trottoir werd in het gras een sleepspoor van een object met een breedte van ongeveer 67 centimeter waargenomen. Dit sleepspoor begon in het gras ter hoogte van de tweede lantaarnpaal in het grote park en in het sleepspoor werd op meerdere afzonderlijke afstanden bloed aangetroffen.67 [medeverdachte] heeft verklaard dat, nadat [slachtoffer] op de grond lag, [verdachte] hem bij diens enkels over het gras heeft getrokken richting de auto.68
d. ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit
Nadat [slachtoffer] in de kofferbak is gelegd, is [medeverdachte] als bestuurder in de auto van [slachtoffer] gestapt. [verdachte] zat op dat moment naast hem op de passagiersstoel.69 [medeverdachte] is weggereden, maar bedacht zich na korte tijd dat zijn fiets nog in het grote park stond. [verdachte] is uitgestapt en naar de fiets van [medeverdachte] gelopen.70 Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij op 23 oktober 2012 omstreeks 00.20 uur naar aanleiding van een blaffende hond uit het raam keek. Zij zag een persoon bij het bankje bij het hondenuitlaatterrein. Deze persoon pakte een witte tas op, gooide die over zijn rechterschouder en zij hoorde dat hij daarbij vloekte. Vervolgens stapte de persoon op een fiets en fietste het park uit. Zij schat de persoon ongeveer 30 à 35 jaar oud. Hij was kaal of had heel kort haar.71 [verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij degene is geweest die getuige [getuige 4] daar en toen heeft gezien.72
[medeverdachte] is, nadat [verdachte] was uitgestapt om de fiets in het park op te halen, op aanwijzingen van [verdachte], met [slachtoffer] in de kofferbak doorgereden in de richting van de Lageweg. Hij heeft de auto op het zandpaadje aan de rechterkant voor de brug over de grote kreek geparkeerd. Hij is op een gegeven moment uitgestapt om, zoals hij heeft verklaard, het geluid niet te horen van een man die veel pijn had. [verdachte] kwam, nadat hij de fiets van [medeverdachte] bij hem ([verdachte]) thuis had gezet, een kleine vijf minuten later op zijn eigen damesfiets aan bij de brug aan de Lageweg en heeft deze tegen de reling van de brug gezet, aldus [medeverdachte].73
[verdachte] is op 23 oktober 2012 omstreeks 06.00 uur op de brug bij de Lageweg te Axel aangehouden, nadat hij uit de auto van [slachtoffer] was gestapt en een tegen de brug geparkeerde fiets had gepakt.7475[verdachte] heeft verklaard dat dit zijn fiets is, dat hij zich niet kan herinneren wanneer hij die daar heeft neergezet, maar dat dit waarschijnlijk ergens in die nacht is geweest76, hetgeen past in de verklaring van [medeverdachte]. Ook de verklaring van [naam 12], de toenmalige echtgenote van [verdachte], ondersteunt de verklaring van [medeverdachte] ten aanzien van de fietsen. Zij heeft namelijk verklaard dat [verdachte] op 22 oktober 2012 tussen 20.00 uur en 22.00 uur de woning heeft verlaten. Zij heeft hem ’s nachts nog horen rommelen in de kelderkast. De volgende ochtend trof zij de fiets van [medeverdachte] aan in de achtertuin van hun woning. De moeder van [verdachte] is de fiets op 24 oktober 2012 op komen halen.77
Nadat [verdachte] zijn fiets tegen de reling van de brug had gezet, kwam hij naar de auto van [slachtoffer] gelopen en beiden zijn ingestapt, [medeverdachte] weer aan de bestuurderskant en [verdachte] op de bijrijdersplaats78. [medeverdachte] heeft [verdachte] erop gewezen dat [slachtoffer] aan het bijkomen was, hetgeen je kon zien omdat de hoedenplank los kwam.79 [medeverdachte] is achteruit gereden, waarbij hij flink gas heeft gegeven omdat hij moeilijk weg kon komen. Op dat moment kwam de hoedenplank los en moest [medeverdachte] van [verdachte] stoppen. [medeverdachte] is op de brug gestopt en [verdachte] is uitgestapt waarbij hij het portier open heeft gelaten. [verdachte] heeft de kofferbak open gedaan en hij heeft de hoedenplank richting het water gesmeten, aldus [medeverdachte]. [medeverdachte] zat op dat moment achter het stuur.80 [verdachte] heeft vervolgens [slachtoffer] een aantal keer geslagen. Ondertussen riep hij met luide stem/brulde hij ‘Wat is je pincode?’.81 [medeverdachte] is uitgestapt en heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij moest stoppen, omdat ze in ieders zicht stonden82. [verdachte] gooide de kofferbak dicht en is op de bijrijdersstoel gaan zitten. [medeverdachte] is op de bestuurdersstoel gaan zitten.83
Dit deel van de verklaring van [medeverdachte] wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 5] die op 23 oktober 2012 kort na middernacht op ongeveer 100 meter voor de rotonde vanuit de Lageweg het geluid van piepende banden hoorde. Hij zag twee rode achterlichten van een stilstaande personenauto. Even later hoorde hij een redelijk zware mannenstem schreeuwen: ‘Geef mij je pincode, geef mij je pincode’. De stem kwam vanuit de richting waar de auto stond op de Lageweg. Hij zag op zijn telefoon dat het op dat moment 00.39 uur was. Na ongeveer drie minuten hoorde hij een autoportier dichtslaan en reed de auto met hoge snelheid weg richting het motorcrossterrein.84 Deze verklaring van [getuige 5] past qua tijd ook bij de verklaring van getuige [getuige 4] die [verdachte] nog om 00.20 uur in het grote park heeft gezien toen hij de fiets van [medeverdachte] ophaalde.
De verklaring van [medeverdachte] wordt verder ondersteund door het volgende. Naar aanleiding van een melding op 24 oktober 2012 van getuige [getuige 6] dat hij op het talud naast de brug aan de Lageweg te Axel een geel fluorescerend vestje in verpakking en verder in de struiken een krat met daarin een kruissleutel en een sleepkabel heeft zien liggen85, is de politie ter plaatse gegaan. Op de schuin aflopende westelijke oever aan de noordelijke zijde van de brug zagen zij in het hoge riet/onkruid een grijze plastic krat liggen met daarin een blauw opgerold touw, een zilverkleurige kruissleutel en een sleepkabel. Verder zagen zij de verpakking van een geel fluorescerend veiligheids-/zichtbaarheidsvestje.86 Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat in de nabije omgeving van voornoemde kunststof krat ook een hoedenplank uit een personenauto en een stroomkabel werden aangetroffen, die vanaf de brug niet te zien waren. De kunststof krat, hoedenplank en de stroomkabel zijn daar mogelijk door middel van gooien terecht gekomen, omdat de begroeiing niet was geschonden.87 Aan de personenauto van [slachtoffer] heeft een forensisch sporenonderzoek plaats gevonden. Hierbij is onder andere in de bekleding van de achterzijde van de rugleuning een vage indruk van een rand van een doos of krat aangetroffen.88 Gebleken is dat de onderzijde van de bij de brug aangetroffen bak qua afmetingen en vorm overeenkomsten vertoonde met de indruk in de bekleding in de kofferbak van de personenauto van [slachtoffer].89 De aangetroffen hoedenplank bleek bij nader onderzoek te passen in de personenauto van [slachtoffer].90 Dat deze voorwerpen pas uit de auto zijn verwijderd nadat [slachtoffer] daarin is vervoerd, blijkt uit het feit dat tijdens het veiligstellen van de kunststof krat door de forensisch onderzoekers bloed werd waargenomen op een van de lange zijden.91
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij goederen uit de auto heeft gegooid.92 Door de verdediging (pleitnotities mr. Moszkowicz, punt 37) is bevestigd dat [verdachte] een kunststof bak met daarin voorwerpen en een hoedenplank uit de auto heeft verwijderd. Dit in combinatie met het feit dat deze goederen en de fiets van [verdachte] ter plaatse zijn aangetroffen, ondersteunt de verklaring van [medeverdachte] over de aanwezigheid van [verdachte] en diens handelen op de brug aan de Lageweg.
Vervolgens zijn [medeverdachte] en [verdachte] naar de ingang van het crossterrein aan de Lageweg gereden.93 Zij zijn beiden uit de personenauto gestapt en naar de achterkant daarvan gelopen. [verdachte] heeft de kofferbak opengedaan. [medeverdachte] zag dat [slachtoffer] bij kennis was en hoorde hem vragen ‘waarom doe je dit?’ Toen is de foltering begonnen, aldus [medeverdachte]. [verdachte] pakte met beide handen de jas van [slachtoffer] beet en trok hem overeind in een zittende positie.94 [verdachte] veranderde toen hij de kofferbak openmaakte volgens [medeverdachte] in een andere persoon, [medeverdachte] omschrijft dit als ‘een duivelse creatie’.95 [verdachte] riep continu tegen [slachtoffer] ‘wat is je pincode?’, maar [slachtoffer] wist deze niet. [verdachte] gaf [slachtoffer] daarop een vuistslag. Die klap was zo hard dat [medeverdachte] het hoorde kraken en hij zag dat [slachtoffer] tegen de achterbank aan viel.96 [verdachte] heeft [slachtoffer] omhoog getrokken en hem op normale toon gevraagd ‘wat is je pincode?’. In totaal heeft hij dit vier of vijf keer gevraagd, iedere keer met meer stemverheffing. [slachtoffer] antwoordde telkens dat hij dat niet wist.97 [medeverdachte] verklaart dat hierna de knop weer om ging bij [verdachte] en dat hij weer veranderde in wat [medeverdachte] letterlijk noemt: ‘die satanscreatie’.98 Hij zag dat [verdachte] de wijsvinger van de linkerhand van [slachtoffer] vastpakte en achterover drukte. [medeverdachte] hoorde op dat moment kraken en [slachtoffer] gilde het uit van de pijn. Vervolgens zag hij dat [verdachte] bezig was met de handen van [slachtoffer]. Later begreep hij dat dit om diens ringen ging, omdat [verdachte] drie gouden ringen liet zien, waarbij hij zei ‘kijk, dat is echt goud’. Vervolgens stak hij deze in zijn jaszak.99 [verdachte] pakte [slachtoffer] weer bij zijn jas, trok hem naar zich toen en brulde ‘wat is je pincode?’. [medeverdachte] hoorde [slachtoffer] huilen en vragen ‘waarom doe je dit?’. Vervolgens vroeg [verdachte] aan [medeverdachte] om zijn mes.100 [medeverdachte] heeft daarop één van zijn twee messen, een grijs klikmes, aan [verdachte] gegeven. [verdachte] nam [slachtoffer] in een soort wurggreep, klikte het mes open, bracht het mes naar [slachtoffer] en maakte een armbeweging, waarbij hij zei ‘wie niet horen wil moet maar voelen’. Op het moment dat [verdachte] zijn arm bewoog, maakte [slachtoffer] een schrikbeweging in die zin dat hij heftig met zijn benen bewoog en zijn arm naar zijn hoofd bracht. [medeverdachte] dacht toen dat [verdachte] (een stuk van) het oor van [slachtoffer] had afgesneden en hij had het gevoel dat [verdachte] te ver kon gaan en [slachtoffer] nog ging vermoorden.101102 Vervolgens vroeg [verdachte] weer om de pincode, waarop [slachtoffer] antwoordde dat hij het niet wist. [verdachte] heeft [slachtoffer] een duw gegeven waardoor deze in de kofferbak vloog, en hij is op de bijrijdersstoel gaan zitten. [medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij [slachtoffer] nog aan zijn rug heeft aangeraakt om te kijken of hij nog ademde. [slachtoffer] ademde toen slecht.103 [medeverdachte] heeft de kofferbak dicht gedaan en is aan de bestuurderskant van de auto gaan zitten.104
De verklaring van [medeverdachte] vindt in zoverre bevestiging in de bevindingen van de patholoog-anatoom dat uit haar rapport blijkt dat [slachtoffer] onderhuidse bloeduitstortingen met begeleidende huidkneuzingen in zijn gezicht, op zijn hoofd en aan zijn armen, handen en vingers had, en dat een groot deel van de linkeroorschelp van [slachtoffer] was afgesneden105.
De rechtbank constateert dat, hoewel [medeverdachte] verklaart dat [verdachte] de ringen van [slachtoffer] heeft afgepakt en deze in zijn jaszak heeft gestoken, er in de fouillering van [verdachte] geen ringen zijn aangetroffen. De rechtbank acht dit echter niet van doorslaggevende betekenis nu [verdachte] de gelegenheid heeft gehad zich in de periode tussen het afpakken van de ringen en zijn aanhouding van de ringen te ontdoen.
e. ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit
[medeverdachte] en [verdachte] zijn doorgereden naar de Vissersverkorting te Westdorpe.106 [verdachte] is hier uitgestapt en heeft de kofferbak opengedaan. [slachtoffer] is uit de kofferbak getrokken door [verdachte].107 Hij heeft wederom geroepen om de pincode van [slachtoffer]. [slachtoffer] bleef antwoorden dat hij deze niet wist. Hierop is [verdachte] begonnen met steken. Hij was op [slachtoffer] aan het inhakken.108 Dat [slachtoffer] vaak is gestoken blijkt ook uit het hiervoor aangehaalde sectierapport. [verdachte] gebruikte hiervoor het mes dat [medeverdachte] reeds eerder bij het crossterrein aan hem had gegeven109. De verklaring van [medeverdachte] dat dit het mes is waarmee [slachtoffer] om het leven is gebracht wordt ondersteund door het in de volgende alinea genoemde onderzoek van het NFI. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij niets heeft gedaan om [verdachte] te laten stoppen.110 Toen [verdachte] hem riep om te helpen [slachtoffer] in de onverharde berm te slepen, heeft [medeverdachte] dit gedaan.111 Nadat [verdachte] het mes in het zand heeft gestoken, heeft hij het teruggegeven aan [medeverdachte].112
In de fouillering van [medeverdachte] na zijn aanhouding werd onder andere een mes aangetroffen.113 [medeverdachte] heeft verklaard dat dit mes van hem is114. Op het midden van het heft van dit mes zat bloed. Dit bloed is bemonsterd en veiliggesteld voor nader onderzoek onder SIN-nummer AAFQ2369NL.115 Uit onderzoek van het NFI blijkt dat uit het bloedspoor (SIN-nummer AAFQ2369NL#01) een volledig DNA-profiel is gedestilleerd en dat dit profiel gelijk is aan het DNA-profiel van [slachtoffer]. Het NFI noemt de kans dat een willekeurig persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als aangetroffen in het bloedspoor minder dan één op één miljard.116
Bij de aanhouding van [verdachte] zijn de schoenen die hij op dat moment droeg in beslag genomen. Van de schoenen is een grondspoor veiliggesteld onder SIN-nummer AACC2048NL.117 Op basis van grondvergelijking met een grondspoor van de Vissersverkorting, dat is veiliggesteld onder SIN-nummer AAFQ2562NL, zijn door het NFI twee hypothesen opgesteld. Geconcludeerd wordt dat het waarschijnlijker is dat het grondspoor van de schoenen van [verdachte] afkomstig is van de Vissersverkorting, dan dat het afkomstig is van een willekeurige andere locatie (op meer dan 100 meter verwijderd van de plaats delict -Vissersverkorting- ).118 Bij aanvullend onderzoek is op drie door [verdachte] zelf 119 aangewezen locaties grondvergelijkend onderzoek uitgevoerd. Hierbij is een extra hypothese opgesteld, te weten dat het grondspoor van de schoenen afkomstig is van locatie 3 (conform de notitie van de (toenmalige) raadsman van [verdachte]) aan het einde van de Justaasweg bij de Lageweg. Geconcludeerd wordt vervolgens dat het waarschijnlijker is dat de referentiemonsters afkomstig zijn van de plaats delict aan de Vissersverkorting.120 Ook de uitkomsten van het grondonderzoek ondersteunen aldus de verklaring van [medeverdachte] over de aanwezigheid van [verdachte] op de Vissersverkorting.
f. overige aan het bewijs bijdragende feiten en omstandigheden (1)
[medeverdachte] heeft verklaard: ‘100% zeker dat [slachtoffer] herkende. Het feit hoe ze elkaar aankeken. Als ze tegen elkaar aan het praten waren zag je erkenning.’121
Nadat [slachtoffer] in de berm is gesleept, zijn [medeverdachte] en [verdachte] richting Axel gereden. Ze zijn gestopt bij de garage aan de Spoorstraat te Axel.122 [medeverdachte] heeft verklaard dat hij in die garage van [verdachte] een zwarte broek over zijn lichte broek heeft aangetrokken.123 In de garagebox is een (kabel-)trui van [verdachte] aangetroffen.124 Deze trui is veiliggesteld onder SIN-nummer AAER6654NL.125 Deze trui heeft [verdachte] eerder die dag, om 18.40 uur, aangehad.126127 Het aantreffen in de garagebox van de eerder die avond door [verdachte] gedragen trui ondersteunt de verklaring van [medeverdachte] dat [verdachte] in de bewuste nacht in de garage is geweest en dat er van kleding is gewisseld.
Tijdens het forensisch onderzoek aan de personenauto van [slachtoffer] zijn aan de stuurzijde alsook aan de passagierszijde voorin op de dorpel, de stijl en de portieren bloedsporen aangetroffen. De forensisch onderzoekers concluderen dat deze bloedsporen passen bij het beeld dat ontstaat door in- en uitstappen van een persoon waarbij bloed werd overgedragen. Zo is het bloed op de dorpel passend bij het overdragen van bloed van bijvoorbeeld een bebloede schoen of broekspijp tijdens het in- en uitstappen.128 Naar het oordeel van de rechtbank vormt dit een aanwijzing dat er in elk geval twee personen betrokken waren bij het tenlastegelegde, hetgeen in zoverre de verklaring van [medeverdachte] ondersteunt.
g. ten aanzien van de onder 4 en 5 ten laste gelegde feiten
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij en [verdachte] vervolgens samen naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres 1] zijn gegaan.129 Uit deze woning hebben zij bladzijdes met pincodes weggenomen.130
Na het wegnemen van de vermeende pincodes uit de woning van [slachtoffer] zijn [medeverdachte] en [verdachte] naar de Rabobank aan de Noordstraat te Axel gereden. Uit onderzoek blijkt dat er op 02:01:41 uur, 02:02:31 uur en 02:28:36 uur is geprobeerd te pinnen met de pinpas van [slachtoffer].131 [verdachte] heeft verklaard dat hij degene was die geprobeerd heeft te pinnen.132 [verdachte] was op dat moment in het bezit van een bivakmuts en heeft met deze muts op gepind.133 [medeverdachte] heeft verklaard dat zij, tussen de tweede en de derde pinpoging, wederom naar de woning van [slachtoffer] zijn gereden om nogmaals te zoeken naar pincodes. Dit keer is enkel [verdachte] de woning binnengegaan. Hij kwam terug met papieren.134 [verdachte] ontkent dit, maar heeft geen plausibele verklaring gegeven voor het tijdsverloop tussen de tweede en de derde pinpoging.
Overigens had [slachtoffer] in de periode voorafgaand aan het tenlastegelegde aangifte gedaan van inbraak in zijn woning. In deze aangifte verklaart [slachtoffer] dat er tussen 6 en 7 augustus 2012 is ingebroken in zijn woning waarbij hij het vermoeden uitspreekt dat [verdachte] deze inbraak heeft gepleegd.135 Vervolgens wordt in de nacht van 21 op 22 augustus 2012 zijn camper gestolen136. De sleutel en het kentekenbewijs van de camper van [slachtoffer] worden in de periode daarna aangetroffen in de schuur respectievelijk de keuken van de (voormalige) echtelijke woning van [verdachte]137138139140. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [verdachte] zich in de periode voorafgaan aan het tenlastegelegde kennelijk bezighield met [slachtoffer].
h. overige aan het bewijs bijdragende feiten en omstandigheden (2)
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij en [verdachte] vervolgens naar België zijn gegaan om in te breken. Hetgeen hij hierover heeft verklaard wordt op belangrijke onderdelen ondersteund door stukken verkregen van justitie in België, en ook [verdachte] heeft verklaard dat hij de bewuste nacht met [medeverdachte] op inbrekerspad is gegaan in België141.
Zo heeft [medeverdachte] verklaard dat er is ingebroken in de serre van een camping aan de [straatnaam].142 Dit wordt bevestigd door de aangifte van [naam 13] waarin is verklaard dat er in de nacht van 22 oktober 2012 op 23 oktober 2012 tussen 23.00 uur en 07.30 uur is ingebroken.143 De geldlade met zo’n € 500,- aan wisselgeld en de fooienpot zijn weggenomen.144 [medeverdachte] heeft aangegeven dat de kassalade in de Weststraat is geforceerd en weggegooid.145 De Belgische politie treft op 29 oktober 2012 in de Weststraat, ter hoogte van de woning met huisnummer [nummer 1], een geldlade-kassalade aan.146 Aangever [naam 13] herkent het kasregister als haar eigendom.147
[medeverdachte] heeft voorts verklaard dat ze later in België getuige waren van een eenzijdig ongeluk op de rotonde die over de Expresweg heen gaat. De veroorzaker van het ongeluk, [naam 14], heeft met [medeverdachte] gesproken en vervolgens zijn [verdachte] en [medeverdachte] weer verder gereden.148 [naam 14] heeft verklaard dat, nadat hij tot stilstand is gekomen, er een voertuig achter hem stopte. Eén van de twee personen uit dit voertuig is uitgestapt en heeft tegen hem gepraat. De tweede persoon is niet uitgestapt en heeft enkel geroepen dat ze weer moesten vertrekken.149 Het ongeval vond volgens [naam 14] omstreeks 03.00 uur plaats150 en de Belgische politie heeft hem om 03.41 uur aangetroffen.151
Hierna zijn [medeverdachte] en [verdachte] verder gereden naar de Hellestraat. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij zijn gestopt bij een frituur. [medeverdachte] heeft op de uitkijk gestaan en [verdachte] is naar binnen gegaan. [verdachte] heeft niets weggenomen. [medeverdachte] heeft verklaard dat het op dat moment 04.10 uur was.152 [verdachte] wilde nog één klus doen en zij zijn doorgereden naar de Nachtegaalstraat. Ter hoogte van de Parallelweg zijn ze gestopt bij een frituur. Het hek is losgehaald met een breekijzer en de voordeur is opengebroken met een schroevendraaier. Er werd niets weggenomen.153 De eigenaar van de frituur, [naam 15], heeft een aantal weken later vastgesteld dat een stuk omheiningsdraad was doorgeknipt en opengeplooid en dat de deuren moeilijk open gingen.154
[verdachte] en [medeverdachte] zijn hierna terug naar Axel gereden. De auto is geparkeerd op de parking achter de Beethovenstraat. [medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] met een boodschappentas richting diens garage is gelopen en dat hijzelf direct naar [naam 5] is gegaan. [verdachte] is tien minuten later ook naar [naam 5] gekomen.155 In de garagebox aan de Spoorstraat te Axel is naast de hiervoor genoemde kabeltrui een gestreepte boodschappentas (SIN-nummer AAFQ2363NL) aangetroffen en veiliggesteld met daarin onder andere werkhandschoenen (SIN-nummers AAFQ2358NL (rechts) en AAFQ2359NL (links)), motorhandschoenen van het merk DIFI (SIN-nummers AAFQ2356NL (rechts) en AAFQ2357NL (links)), muntgeld, een schroevendraaier, een bivakmuts (SIN-nummer AAFQ2355NL) en twee witte plastic emmers.156
Door het NFI zijn op beide werkhandschoenen meerdere bloedsporen aangetroffen, waarvan er telkens drie zijn bemonsterd en veiliggesteld als SIN-nummers AAFQ2358NL#01 tot en met #03 (rechts) en AAFQ2359NL#01 tot en met #03 (links).157 Uit onderzoek blijkt dat uit de bloedsporen op de rechter werkhandschoen DNA-(meng)profielen zijn gedestilleerd van [slachtoffer] en uit de bloedsporen op de linker werkhandschoen het DNA-mengprofiel van [slachtoffer] en [verdachte] alsook een DNA-profiel dat overeenkomt met dat van [verdachte].158 Daarnaast zijn beide werkhandschoenen bemonsterd op celmateriaal. Dit is veiliggesteld onder de SIN-nummers AAFQ2358NL#04 en AAFQ2359NL#05.159 De bemonstering onder AAFQ2358NL#04 bevat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen. Het DNA-hoofdprofiel is afkomstig van [verdachte] en daarnaast zijn er nog zwak aanwezige DNA-kenmerken van minimaal twee andere personen.160 De bemonstering onder AAFQ2359NL#05 bevat het DNA-profiel van [verdachte].161
Ook op zowel de linker als de rechter motorhandschoen zijn meerdere bloedsporen aangetroffen. Deze sporen zijn bemonsterd onder de SIN-nummers AAFQ2356NL#01 tot en met #03 (rechts) en AAFQ2357NL#01 tot en met #03 (links).162 In de bemonsteringen van beide motorhandschoenen bevindt zich zowel het DNA-profiel van [medeverdachte] als van [slachtoffer].163 Daarnaast zijn beide motorhandschoenen onderzocht op biologische contactsporen. De bemonsteringen hiervan zijn veilig gesteld onder de SIN-nummers AAFQ2356NL#04 (rechts) en AAFQ2357NL#04 (links).164 De linker motorhandschoen bevat een DNA-profiel van [medeverdachte] en de rechter motorhandschoen bevat een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen, waarbij het DNA-hoofdprofiel van [medeverdachte] is.165
Op de bivakmuts zijn drie bloedsporen bemonsterd onder de SIN-nummers AAFQ2355NL#01 tot en met #03.166 Het DNA-profiel van deze bemonsteringen matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer].167 De bivakmuts is eveneens bemonsterd met als doel het verzamelen van celmateriaal. Deze bemonstering is veiliggesteld onder SIN-nummer AAFQ2355NL#04.168 Deze bemonstering bevat een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen. Het DNA-hoofdprofiel is afkomstig van [verdachte] en daarnaast zijn er nog zwak aanwezige DNA-kenmerken waargenomen van minimaal één andere persoon.169
Nadat zowel [verdachte] als [medeverdachte] bij [naam 5] binnen waren geweest, heeft [medeverdachte], op verzoek van [verdachte]170, hem, met de auto van [slachtoffer], naar zijn fiets gebracht171. Deze fiets stond op het bruggetje aan de Lageweg.172 Toen [verdachte] uitstapte uit de auto van [slachtoffer] en op zijn fiets wilde stappen is hij aangehouden.173 [medeverdachte] is met de auto teruggereden naar de parking bij de Beethovenstraat.174 De kleren van [verdachte] zijn na diens aanhouding onderzocht op bloedsporen en celmateriaal. De broek, de jas en de schoenen die [verdachte] droeg bij diens aanhouding zijn veiliggesteld onder de SIN-nummers AAFQ2340NL175 (broek), AAFQ2341NL (jas) en AAFQ2339NL (schoenen).176
Er zijn twee bloedsporen afkomstig van genoemde broek van [verdachte] bemonsterd onder SIN-nummers AAFQ2340NL#01 en #02.177 Het DNA-profiel uit het bloedspoor onder SIN-nummer AAFQ2340NL#01 matcht met dat van [slachtoffer]. De matchkans is kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel uit het bloedspoor onder SIN-nummer AAFQ2340NL#01 betreft een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waaronder [slachtoffer] en [verdachte]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit afgeleide profiel is kleiner dan één op één miljard.178 Later zijn nog drie bloedsporen bemonsterd onder de SIN-nummers AAFQ2340NL#03, #04 en #05.179 Alle drie bemonsteringen bevatten het DNA-profiel van [slachtoffer].180 Op de spijkerbroek met SIN-nummer AAFQ2340NL zijn contactsporen van bloed aangetroffen die zijn ontstaan door (bewegend) contact met een bebloed object en/of bebloede persoon.181
Van de jas zijn vier bloedsporen bemonsterd en veiliggesteld onder de SIN-nummers AAFQ2341NL#04, #05, #06 en #07 en zijn drie sporen veiliggesteld met als doel het verzamelen van celmateriaal onder de SIN-nummers AAFQ2341NL#01 (kraag), AAFQ2341#02 (rechtermanchet) en AAFQ2341NL#03 (linkermanchet)182. De DNA-profielen uit de bemonsteringen onder de SIN-nummers AAFQ2341NL#01, #04, #05 en #06 kunnen afkomstig zijn van [slachtoffer]. De matchkans is één op één miljard.183 De bemonsteringen onder de SIN-nummers AAFQ2341NL#02 en #03 bevatten een onvolledig DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waaronder dat van [verdachte].184
De bloedsporen op de schoenen van [verdachte] zijn bemonsterd en veiliggesteld onder de SIN-nummers AAFQ2339NL#01 en #02 (rechterschoen) en AAFQ2339NL#03 en #04 (linkerschoen).185 De bemonsteringen bevatten alle het DNA-profiel van [slachtoffer]. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.186
Op grond van de stukken in het dossier constateert de rechtbank dat [verdachte] op enig moment op de avond van 22 oktober 2012 dan wel in de nacht van 23 oktober 2012 van jas heeft gewisseld. Immers, op de beelden van de beveiligingscamera’s van het tankstation Total te Axel is te zien dat [verdachte] om 18.40 uur een lichte jas met zwarte schouderstukken draagt187. Zijn (inmiddels ex-) vrouw heeft verklaard dat [verdachte], toen hij thuis wegging, een wit blauwe Brunotti jas aan had188. Ook zijn moeder heeft verklaard dat hij, toen hij bij haar wegging, een witte jas aan had189. Deze jas is tijdens het onderzoek niet aangetroffen. [verdachte] had bij zijn aanhouding een donkere jas aan, waarvan de schoonmaakster van [slachtoffer], nadat aan haar een foto van die jas is getoond, zegt dat zij deze herkent als de jas van [slachtoffer].190 De jas van [slachtoffer] hing de maandag voor zijn dood nog aan de kapstok in zijn woning191. Bij de doorzoeking is deze echter niet aangetroffen. [verdachte] heeft ter terechtzitting van 16 april 2015 verklaard dat hij vermoedt dat hij nog bij een kennis is geweest en daar zijn jas heeft achtergelaten, omdat hij ongeveer een half jaar geleden had vernomen dat zijn jas daar aan de kapstok hing. Deze jas is inmiddels door die kennis weggegooid omdat hij kapot was. De jas die hij bij zijn aanhouding aan had, had hij van [medeverdachte] gekregen in de nacht van 23 oktober 2012. De rechtbank is van oordeel dat er gezien de verklaring van de schoonmaakster aanwijzingen zijn dat de jas die [verdachte] bij zijn aanhouding aan had, de jas van [slachtoffer] was maar dat dit niet met zekerheid kan worden vastgesteld.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij, nadat hij [verdachte] had afgezet bij diens fiets, weer naar de parking bij de Beethovenstraat is gereden.192 Hij is vervolgens naar het appartement van [naam 7] gegaan, heeft zich verfrist en heeft zijn jas aan de kapstok opgehangen.193 Nadat [medeverdachte] op 27 oktober 2012 werd aangehouden is bij zijn fouillering een autosleutel met opdruk Mitsubishi aangetroffen.194 [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij in het bezit was van de sleutel van het voertuig van [slachtoffer].195 De schoenen van [medeverdachte] zijn in beslag genomen.196 Op deze schoenen zijn bloedsporen aangetroffen. Deze zijn bemonsterd en veiliggesteld onder de SIN-nummers AAEL0617NL#03 (linkerschoen) en AAEL0618NL#01, #02 en #03 (rechterschoen).197 De bemonstering onder AAEL0617NL#03 bevat een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waaronder dat van [medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon. Het DNA-profiel uit de bemonstering AAEL0618NL#01 kan afkomstig zijn van [medeverdachte]. De DNA-profielen uit de bemonsteringen AAEL0618NL#02 en #03 kunnen afkomstig zijn van [slachtoffer]. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.198 Op de schoenen met SIN-nummers AAEL0617NL en AAEL0618NL zijn contactsporen van bloed aangetroffen die zijn ontstaan door (bewegend) contact met een bebloed object en/of bebloede persoon.199
Nadat [medeverdachte] was aangehouden door de verbalisanten werden zij aangesproken door [naam 7]. Zij gaf aan dat er spullen van hem bij haar in huis lagen.200 De politie heeft onder andere een jas van [medeverdachte] in beslag genomen en veiliggesteld onder SIN-nummer AAEL0611NL.201 Onderhavige jas is in het licht van het IDFO-onderzoek aanvullend onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. Hierbij zijn aan de buitenkant, verspreid over de achterzijde, de capuchon en de linker voorzijde contactsporen van bloed aangetroffen. Deze zijn bemonsterd en veiliggesteld onder de SIN-nummers AAEL0611NL#02 tot en met #09.202 De DNA-profielen afkomstig uit deze bemonsteringen kunnen afkomstig zijn van [slachtoffer]. De matchkans is kleiner dan één op één miljard.203 Geconcludeerd wordt dat op de jas uitsluitend contactsporen van bloed zijn aangetroffen die verklaard kunnen worden door (bewegend) contact met een bebloed object en/of bebloed persoon.204
De broek die [slachtoffer] aan had is door de politie veiliggesteld onder SIN-nummer AAFQ2516NL.205 Deze broek is door het NFI bemonsterd met als doel het verzamelen van celmateriaal. De broek is onder andere bemonsterd ter hoogte van de linkerknie (voorpand, buitenzijde) en deze bemonstering is veiliggesteld onder SIN-nummer AAFQ2516NL#09.206 Door het NFI is uit de bemonstering een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen gedestilleerd. Het DNA-hoofdprofiel kan afkomstig zijn van [slachtoffer] en de zwak aanwezig DNA-kenmerken kunnen van [verdachte] afkomstig zijn.207 Het NFI heeft vervolgens het vergelijkend DNA-onderzoek beschouwd onder twee hypothesen, namelijk (1) de bemonstering AAFQ2516NL#09 bevat celmateriaal van [slachtoffer] en [verdachte], en (2) de bemonstering AAFQ2516NL#09 bevat celmateriaal van [slachtoffer] en één onbekende persoon (niet verwant aan [slachtoffer] of [verdachte]).208 Het NFI concludeert dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek extreem veel waarschijnlijk zijn als hypothese 1 juist is, dan als hypothese 2 juist is.209 Verilabs concludeert in contra DNA-onderzoek, met een likelihood ratio van 1.34x10 (tot de 34ste), dat het waarschijnlijker is dat het DNA-mengprofiel afkomstig is van [slachtoffer] en [verdachte] dan van [slachtoffer] en een onbekende niet verwante toevallig gekozen persoon.210 Aanvullend wordt aangegeven dat deze likelihood ratio overeenkomt met de door het NFI gebruikte term: ‘extreem veel waarschijnlijker’.211
Op verzoek van de verdediging is door dr. Aarts van het NFI nader gerapporteerd en is hij ook bij de rechter-commissaris gehoord. Hij heeft, samenvattend, verklaard dat in de bemonstering naast bloed, ook ander niet nader te bepalen celmateriaal is aangetroffen. Uit de bemonstering is een DNA-mengprofiel gedestilleerd van twee personen. Er zijn in het mengprofiel geen aanwijzingen voor een derde persoon aangetroffen, derhalve is het onwaarschijnlijk dat het afkomstig is van een derde persoon. Er wordt op 15 loci gemeten. In het profiel dat aansluit op het profiel van [verdachte] missen twee van de dertig kenmerken. Dit DNA-profiel is betrouwbaar. Er zijn geen aanwijzingen voor contaminatie, hoewel dit ook niet kan worden uitgesloten.212
Het hiervoor genoemde technisch bewijs aangetroffen op de kleding van [slachtoffer], [medeverdachte] en [verdachte] ondersteunt de verklaring van [medeverdachte] dat hij en [verdachte] beiden betrokken zijn geweest bij de mishandeling en dood van [slachtoffer].
Interdisciplinair rapport (epicrise)
Het NFI heeft naar aanleiding van het aantreffen van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] een interdisciplinair onderzoek uitgevoerd, waarbij de resultaten van eerder gerapporteerde onderzoeken die betrekking hebben op de kernelementen in de door het openbaar ministerie en de verdediging aangeleverde kernscenario’s geëvalueerd worden. De resultaten daarvan zijn in een interdisciplinaire conclusie, ook wel epicrise genaamd, vervat en neergelegd in een rapport van 6 maart 2015. In het rapport is uitgegaan van de volgende scenario’s.
1. Het scenario van het openbaar ministerie houdt in dat [slachtoffer] in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 op verschillende tijdstippen en verschillende plaatsen, te weten Eisenhowerlaan en Lageweg te Axel en de Vissersverkorting te Westdorpe, door [verdachte] en [medeverdachte] is mishandeld en uiteindelijk door messteken om het leven is gebracht. Op de Eisenhowerlaan is [slachtoffer] door hen van de plek waar hij is neergeslagen naar de auto van [slachtoffer] gesleept en vervolgens in de achterbak gegooid. [slachtoffer] is in de achterbak van de auto tussen de verschillende locaties vervoerd en op elk van de locaties door [verdachte] en [medeverdachte] mishandeld, waarbij door [verdachte] het linkeroor van [slachtoffer] is afgesneden. Aangekomen op de Vissersverkorting in Westdorpe is [slachtoffer] eerst liggend in de auto opnieuw mishandeld en daarna door beiden uit de kofferbak gehaald en door [verdachte] doodgestoken. [verdachte] en [medeverdachte] hebben vervolgens samen [slachtoffer] in de sloot gejonast. [verdachte] heeft [slachtoffer] bij de benen gepakt en [medeverdachte] pakte [slachtoffer] bij de armen.
2. Het scenario van [verdachte] houdt in dat hij niets met de ontvoering, mishandeling en het doodsteken van [slachtoffer] te maken heeft. [verdachte] en [medeverdachte] zijn op de avond van 22 oktober 2012 in het park aan de Eisenhowerlaan in Axel. [verdachte] gaat een uur tot anderhalf uur weg. Eenmaal terug in het park is [medeverdachte] nergens te bekennen. Wat later komt hij [medeverdachte] tegen in een auto. [verdachte] neemt plaats op de bijrijdersstoel en zij rijden wat rond. Als ze langs de parallelweg tussen Zelzate en Antwerpen bij de afslag Hellestraat stoppen, gooit [verdachte] op verzoek van [medeverdachte] de achterbank plat en verwijdert hij diverse materialen uit de kofferbak. Hij trof daarin een hoop plastic, matten en troep aan. Een aantal spullen die op de grond viel, schopte hij weg.
3. Het scenario van [medeverdachte] houdt in dat hij niets met de mishandeling en het doodsteken van [slachtoffer] te maken heeft. [medeverdachte] en [verdachte] zijn samen in de avond van 22 op 23 oktober 2012 in het park aan de Eisenhowerlaan te Axel. Als [slachtoffer] arriveert houdt [medeverdachte] hem aan de praat. [verdachte] springt even later [slachtoffer] in zijn nek waardoor deze tegen de grond valt. Daarna mishandelt [verdachte] [slachtoffer]. Tijdens de door [verdachte] gepleegde mishandelingen van [slachtoffer] blijft [medeverdachte] in de auto zitten of staat hij op een afstand van enkele meters te kijken. Bij de Vissersverkorting in Westdorpe trekt hij samen met [verdachte] [slachtoffer] in de sloot, daarbij pakt [verdachte] [slachtoffer] bij de benen terwijl [medeverdachte] hem bij de armen pakt.
De forensisch technische resultaten zijn vervolgens door materiedeskundigen getoetst aan voornoemde kernscenario’s. Daaruit zijn de volgende conclusies in het rapport getrokken.
4. Het aangetroffen bloedsporenbeeld op de kleding en schoenen van [verdachte] (AAFQ2339NL, AAFQ2340NL en AAFQ2341NL) is veel waarschijnlijker onder het kernscenario van het openbaar ministerie dan onder het kernscenario van [verdachte]213.
5. Het bloedsporenbeeld op de werkhandschoenen van [verdachte] (AAFQ2358NL en AAFQ2359NL) is waarschijnlijker onder het kernscenario van [verdachte] dan onder het kernscenario van het openbaar ministerie214.
6. De bevindingen van het DNA-onderzoek aan de bemonstering AAFQ2516NL#09 van de linkerknie van de broek van [slachtoffer], waarbij celmateriaal is aangetroffen van [verdachte] en niet van [medeverdachte], is waarschijnlijker onder het kernscenario van het openbaar ministerie dan onder het kernscenario van [verdachte]215.
7. Het aantreffen van de grondsporen AACC2084NL op de schoenen AAFQ2339NL is waarschijnlijker wanneer het kernscenario van het openbaar ministerie, waarbij de grondsporen 4 tot 6 uur voordat [verdachte] werd aangehouden onder de zolen van diens schoenen terecht zijn gekomen, juist is dan wanneer het kernscenario van [verdachte], waarbij de grondsporen 24 tot 32 uur voordat hij werd aangehouden onder de zolen van zijn schoenen terecht gekomen zijn, juist is216.
8. De bevindingen met betrekking tot het DNA-onderzoek aan de handschoenen en jas van [medeverdachte] (AAEL0611NL, AAFQ2356NL en AAFQ2357NL) zijn veel waarschijnlijker onder het kernscenario van [medeverdachte] dan onder het kernscenario van het openbaar ministerie217.
9. Naar aanleiding van de verklaring van [medeverdachte] dat [verdachte] mogelijk een ander paar handschoenen tijdens de mishandeling zou hebben gedragen zijn de interdisciplinaire resultaten door het NFI geëvalueerd onder twee aannames, te weten dat
- [verdachte] in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 alleen de onderzochte werkhandschoenen heeft gedragen, en
- [verdachte] in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 naast de onderzochte werkhandschoenen ook nog een ander paar handschoenen heeft gedragen.
De bevindingen van het onderzoek van de grondsporen op de schoenen, de bloedsporen op de schoenen en kleding van [verdachte] en de contactsporen op de broek van [slachtoffer] zijn, indien [verdachte] alleen de onderzochte handschoenen heeft gedragen, veel tot extreem veel waarschijnlijker onder het kernscenario van het openbaar ministerie dan onder het kernscenario van [verdachte]. Indien hij naast de onderzochte handschoenen ook nog een ander paar handschoenen heeft gedragen, zijn de bevindingen zeer veel tot extreem veel waarschijnlijker onder het kernscenario van het openbaar ministerie dan onder het kernscenario van [verdachte].218
6.1.3.3 Bewijsoverwegingen terzake de verklaringen van [verdachte]
heeft aanvankelijk verklaard dat hij zich niets kon herinneren van de nacht van 22 op 23 oktober 2012 met uitzondering dat hij aan het eind van de nacht een lift heeft gekregen van een persoon die hij zich niet kan herinneren, en dat hij vervolgens door de politie is aangehouden op de brug bij de Lageweg op het moment dat hij uit de personenauto stapte. Pas vanaf zijn verhoor op 29 november 2012 is hij, na confrontatie met de verklaring van [medeverdachte], gaan verklaren over hetgeen hij in de nacht van 22 op 23 oktober heeft gedaan. Vervolgens heeft hij zijn verklaring op onderdelen, na confrontatie met onderzoeksresultaten, aangepast of uitgebreid. Uiteindelijk is de versie gevolgd waarbij [verdachte], ook ter terechtzitting van 16 april 2015, in grote lijnen is gebleven. Deze verklaring houdt - zakelijk weergegeven - in dat [medeverdachte] hem die avond belde, dat hij hem daarna in het kleine park heeft ontmoet, dat zij samen richting zijn moeder zijn gelopen en dat hij daar de fiets van [medeverdachte] in de tuin heeft gezet, dat zij op een bankje in het grote park een pijpje cocaïne hebben gerookt, hij naar zijn moeder is gegaan om de fiets van [medeverdachte] op te halen en vervolgens naar [naam 5] is gefietst om nieuwe cocaïne te halen. Hij heeft dit op zijn gemak gedaan en is een tijd bij [naam 5]gebleven. Toen hij na anderhalf à twee uur terug ging naar het grote park trof hij [medeverdachte] daar niet meer aan. Hij heeft de fiets van [medeverdachte] in de tuin bij zijn moeder gezet en is op zijn eigen fiets gaan rondrijden. Uiteindelijk trof hij [medeverdachte] zittend in een auto aan. Hij heeft zijn fiets bij de brug aan de Lageweg gezet en vervolgens is hij ingestapt bij [medeverdachte]. Zij zijn samen gaan rijden, onder andere naar België.
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] de ten laste gelegde feiten niet kan hebben gepleegd, nu uit de verklaring van [medeverdachte] volgt dat de feiten in een zeer kort tijdsbestek moeten zijn gepleegd. [verdachte] zou in een tijdsbestek van slechts vijftien minuten van zijn moeder naar het grote park zijn gegaan, daar weggefietst zijn en weer terug, [slachtoffer] hebben mishandeld, hem naar zijn auto hebben gesleept, met hem zijn gaan rondrijden, op twee plaatsen zijn gestopt om hem te mishandelen en uiteindelijk te vermoorden. Vervolgens ziet [verdachte] kans om om 24.00 uur op de verjaardag van[naam 5] te zijn. Dat [verdachte] in het park is geweest is bovendien onwaarschijnlijk gelet op de verklaring van de moeder van [verdachte] dat hij op
22 oktober 2012 van ongeveer 22.00 uur tot ongeveer 24.00 uur bij haar is geweest, hetgeen wordt bevestigd door de broer van [verdachte] die verklaart dat hij daar anderhalf uur is geweest. [naam 7] verklaart dat [verdachte] van 23.45 uur tot in ieder geval 00.30 uur bij [naam 5] is geweest.
De rechtbank overweegt hierover het volgende. De rechtbank kent geen waarde toe aan de verklaringen van de moeder van [verdachte], nu zij wisselend heeft verklaard en haar verklaringen op belangrijke punten worden ontkracht door andere (objectieve) bewijsmiddelen. Zo heeft zij bij de politie verklaard dat [verdachte] op 22 oktober 2012 omstreeks 21.30/22.00 uur bij haar is geweest en om 00.00 uur weer is weggegaan. In dit geval zou [verdachte] zo’n twee à tweeëneenhalf uur bij zijn moeder zijn geweest. Deze verklaring strookt niet met de verklaring van getuige [getuige 3] die omstreeks 23.45 uur zowel [medeverdachte] als [verdachte] op een bankje in het park ziet zitten.219 Ook strookt deze verklaring niet met de verklaring van [verdachte] zelf, die niet alleen de verklaring van getuige [getuige 3] heeft bevestigd maar ter zitting van 16 april 2015 ook heeft verklaard dat hij nog bij een kennis is geweest alwaar hij zijn Brunotti-jas aan de kapstok heeft gehangen.
Voorts zou [verdachte], nadat hij bij zijn moeder is weggegaan, op de fiets naar [naam 5] zijn geweest.220 [naam 7] zegt hierover dat zij [verdachte] omstreeks 00.00 uur bij [naam 5] heeft gezien. Hij zou om 00.15/00.30 uur weer weg zijn gegaan.221 Ook aan de verklaring van[naam 7], en met name haar tijdsbesef, hecht de rechtbank geen waarde. In dezelfde verklaring geeft zij immers aan dat [medeverdachte] die avond tussen 22.00/23.00 uur bij haar woning weg is gegaan, terwijl uit onder andere de hiervoor genoemde verklaring van [naam 10]222 en telefoongegevens223 blijkt dat [medeverdachte] al omstreeks 20.30 uur bij [naam 12] was. [verdachte] verklaart zelf dat hij ongeveer anderhalf uur is weggebleven224, terwijl getuige [getuige 4] heeft aangegeven dat zij omstreeks 00.20 uur een man op een fiets heeft gezien in het park225 en [verdachte] heeft bevestigd dat hij dit was226.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank het niet aannemelijk dat [verdachte] tot 24.00 uur bij zijn moeder is gebleven en vervolgens zo’n anderhalf uur bij [naam 5] is geweest, zodat hij geen sluitend alibi heeft.
De verklaring van [verdachte] wijkt op essentiële punten af van de verklaring van [medeverdachte], die naar zijn zeggen betrokken was bij de mishandeling van en moord op [slachtoffer]. De verklaring van [medeverdachte] vindt op essentiële punten steun in en sluit aan bij zich in het dossier bevindende (objectieve en verifieerbare) gegevens en verklaringen, zoals hiervoor besproken.
Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat [medeverdachte] alleen verantwoordelijk is voor de ten laste gelegde handelingen wordt in het geheel niet bevestigd door de (getuige)verklaringen en uitkomsten van technisch/forensisch bewijs als hiervoor besproken. Integendeel, zoals hiervoor onder andere ten aanzien van de bloedsporen aan beide zijden van de auto van [slachtoffer] is overwogen, bestaan er juist aanwijzingen om aan te nemen dat [medeverdachte] niet alleen heeft gehandeld.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat de zeer geringe bloedsporen op de kleding van [verdachte] passen bij diens verklaring, maar niet bij die van [medeverdachte], hetgeen ook geldt voor de omstandigheid dat bij [medeverdachte] verwondingen aan de handen zijn aangetroffen en bij [verdachte] die notabene lijdt aan reuma niet, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hiervoor overwogen over de jas en de kabeltrui van [verdachte] heeft hij zich gedurende de avond omgekleed, hetgeen van invloed kan zijn geweest op het aangetroffen (bloed)sporenbeeld. Bovendien wordt in de epicrise, waarin het aangetroffen sporenbeeld op de kleding van [verdachte] is betrokken, geconcludeerd dat het scenario van het openbaar ministerie inhoudende dat [verdachte] betrokken was bij de dood van [slachtoffer] (veel) waarschijnlijker is dan het scenario van [verdachte] dat hij daar niet betrokken bij was.
Met betrekking tot de wondjes aan de handen van [medeverdachte] overweegt de rechtbank dat in het dossier zich geen stukken bevinden waaruit blijkt dat door een arts de ouderdom van deze letsels en/of de mogelijke oorzaak daarvan is vastgesteld. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de letsels op een andere wijze en/of een ander tijdstip zijn ontstaan. De stelling dat [verdachte] reuma heeft aan zijn handen en dus de mishandelingen niet kan hebben gepleegd, wordt op geen enkele wijze gestaafd door bewijsmiddelen.
Waar de verdediging heeft betoogd dat als [verdachte] betrokken was bij de dood van [slachtoffer], er meer DNA van [verdachte] op [slachtoffer] aangetroffen zou zijn dan thans het geval is en er mogelijk sprake is van contaminatie, overweegt de rechtbank als volgt. In de epicrise is daarover overwogen dat de uitkomst van het onderzoek op dit punt waarschijnlijker is onder het kernscenario van het openbaar ministerie dan onder het kernscenario van [verdachte]. Verilabs, dat een tegenonderzoek heeft verricht, komt tot een inhoudelijk zelfde conclusie als het NFI ten aanzien van dit spoor. Deskundige Aarts van het NFI heeft verklaard dat contaminatie niet aannemelijk is. Bovendien is dit aangetroffen spoor niet het enige spoor dat aanwijzingen geeft voor betrokkenheid van [verdachte] bij het tenlastegelegde.
De verklaring van [verdachte] tenslotte dat hij in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 niet op de Vissersverkorting is geweest maar daags daarvoor wel strookt bovendien niet met het uitgevoerde grondvergelijkend onderzoek en de conclusies in de epicrise op dat punt zoals hiervoor genoemd onder punt 7 van de epicrise.
Naar het oordeel van de rechtbank is de lezing van [verdachte] dat hij [slachtoffer] in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 niet heeft gezien laat staan mishandeld en gedood en het door hem gestelde alternatieve scenario, niet aannemelijk geworden. Integendeel, gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband bezien, acht de rechtbank de lezing van [verdachte] volstrekt ongeloofwaardig en stelt het die terzijde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het hiervoor overwogene wettig en overtuigend bewezen is dat zowel [verdachte] alsook [medeverdachte] in het grote park aanwezig waren op het moment dat [slachtoffer] daar arriveerde om zijn hond uit te laten. Getuige [getuige 3] heeft [verdachte] en [medeverdachte] kort voor middernacht samen in het grote park gezien, hetgeen ook door beide verdachten wordt bevestigd. [verdachte] heeft weliswaar verklaard dat hij rond middernacht op de fiets van [medeverdachte] naar [naam 5] is gereden om cocaïne te halen en dat hij daar ongeveer een half uur tot een uur is gebleven, maar dit strookt niet met de verklaring van getuige [getuige 4] die omstreeks 00.20 uur een kale man op een fiets uit het park heeft zien wegrijden over wie [verdachte] zelf ook zegt dat hij dat is. Ook overigens heeft [verdachte] geen sluitend alibi.
Bovendien zijn op de stoep bij het grote park met bloed gestempelde schoenafdrukken aangetroffen waarvan de conclusie van het NFI luidt dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer deze schoensporen veroorzaakt zijn met de linkerschoen van [verdachte] dan wanneer ze veroorzaakt zijn door een willekeurige andere linkerschoen van verdachten van misdrijven in Nederland.
De verdediging heeft betoogd dat deze schoenafdrukken daar zijn gekomen doordat [verdachte] bij terugkomst in het grote park op zoek naar [medeverdachte] - die overigens nergens te bekennen was - zonder het te merken door het bloed van [slachtoffer] is gelopen. De rechtbank wijst er in dat kader op dat deze schoenafdrukken zich precies bevinden rond een aftekening op het wegdek ter grootte van een personenauto, waardoor het vermoeden bestaat dat rond dat voorwerp is gelopen, hetgeen past in de verklaring van [medeverdachte] over het geweld in het park en het vervolgens in de auto leggen van [slachtoffer]. De rechtbank acht het zeer onwaarschijnlijk dat de afdrukken op die wijze zouden zijn gestempeld als er geen voorwerp stond op het moment dat de afdrukken zijn veroorzaakt.
Hieruit en uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] en [medeverdachte] met geweld [slachtoffer] hebben beroofd van zijn autosleutels, personenauto, en bankpas.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
De verdediging heeft aangevoerd dat uit de verklaring van getuige [getuige 5], en dan met name dat hij - kort nadat hij een redelijk zware mannenstem had horen schreeuwen ‘geef mij je pincode’ - één autoportier hoorde dichtslaan, in combinatie met de verklaring van [medeverdachte] ter terechtzitting van 16 april 2015 dat hij is uitgestapt, kan worden afgeleid dat [verdachte] daar niet aanwezig was. Er is ook geen bewijs dat het mes waarmee het oor is afgesneden in het bezit is geweest van [verdachte], nu daarop geen DNA of vingerafdrukken van [verdachte] zijn aangetroffen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot dit feit het volgende.
Op grond van de verklaring van [medeverdachte] en de verklaring van getuige [getuige 5] kan worden vastgesteld dat op de brug aan de Lageweg te Axel gepoogd is de pincode van [slachtoffer] te verkrijgen. Hoewel[getuige 5] heeft verklaard dat hij slechts één autoportier heeft horen dichtslaan wil dit niet zeggen dat er ook slechts één persoon in de auto is ingestapt. Immers, [getuige 5] bevond zich op een afstand van een paar honderd meter van de auto en niet uitgesloten kan worden dat hij niet heeft gehoord dat er – al dan niet gelijktijdig – ook een tweede portier is gesloten.
Genoemde verklaringen in onderling verband en samenhang bezien met het feit dat op het talud bij de brug aan de Lageweg te Axel goederen uit de personenauto van [slachtoffer] zijn aangetroffen, waarvan is vastgesteld dat [verdachte] die heeft weggegooid zoals hiervoor reeds onder d. is overwogen, maakt dat de rechtbank concludeert dat het boven redelijke twijfel verheven is dat [verdachte] al voordat hij uit de personenauto stapte en is aangehouden, op de brug bij de Lageweg te Axel aanwezig was geweest.
Gelet op het vorenstaande en hetgeen hiervoor reeds is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] met geweld, waaronder het afsnijden van het oor van [slachtoffer], heeft geprobeerd om de bij de in/bij het grote park weggenomen bankpas behorende pincode van [slachtoffer] af te persen. Dat op het mes dat volgens [medeverdachte] is gebruikt om het oor af te snijden geen DNA dan wel vingerafdrukken van [verdachte] zijn aangetroffen, doet daar niet aan af. Immers, niet is gebleken dat dit is onderzocht en bovendien is het mes pas vijf dagen na het gebeuren inbeslaggenomen en heeft [medeverdachte] verklaard dat [verdachte] handschoenen droeg en dat [verdachte] het mes heeft schoongeveegd.
Uit al hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] gericht op het verkrijgen van de pincode van [slachtoffer]. Hoewel [verdachte] [slachtoffer] daadwerkelijk heeft mishandeld in een poging hem op die wijze zijn pincode te ontfutselen, heeft [medeverdachte] in deze een cruciale rol gespeeld. Immers, [medeverdachte] is nadat [verdachte] [slachtoffer] bij het grote park al had mishandeld, met [slachtoffer] in de kofferbak vanaf het grote park naar de Lageweg gereden. Hij heeft daar op [verdachte] gewacht, heeft hem erop gewezen dat [slachtoffer] aan het bijkomen was, en heeft de auto bestuurd naar de volgende locatie.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] zich tezamen en in vereniging schuldig hebben gemaakt aan een poging afpersing, zoals hierna onder 6.3 bewezen verklaard.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak betoogd, nu er geen wettig en overtuigend bewijs is voor betrokkenheid van [verdachte] bij dit feit. Op de Vissersverkorting is niets aangetroffen dat duidt op de aanwezigheid van [verdachte] aldaar. Het grondvergelijkend onderzoek tussen de grond op de plaats delict en de grond onder de schoenen van [verdachte] is ontlastend. Ook op het gebruikte mes van [medeverdachte] is geen DNA of vingerafdrukken van [verdachte] aangetroffen. Bovendien hoefde [verdachte] geen mes aan [medeverdachte] te vragen, omdat hij, zoals blijkt uit zijn fouillering, zelf een mes bij zich had dat bruikbaar was.
Indien de rechtbank tot het oordeel komt dat [verdachte] betrokken is bij de dood van [slachtoffer] is subsidiair aangevoerd dat geen sprake is van voorbedachte raad, nu [medeverdachte] heeft verklaard dat het plan slechts was om de personenauto van [slachtoffer] toe te eigenen en dat [verdachte] ‘out of the blue’ op [slachtoffer] is gaan insteken. Het om het leven brengen van [slachtoffer] is het resultaat van een hevige gemoedsbeweging. Immers, nadat [slachtoffer] zijn pincode niet wilde geven, is gezegd ‘dan moet je het zelf maar weten’ waarna het mes is gebruikt om [slachtoffer] te steken.
De rechtbank overweegt als volgt.
[medeverdachte] heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd met betrekking tot hetgeen zich op de Vissersverkorting heeft afgespeeld. Deze wordt in grote lijnen bevestigd door de bevindingen van de patholoog-anatoom zoals die zijn neergelegd in het onder b. aangehaalde sectierapport. Daartegenover staat de verklaring van [verdachte] dat hij in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 niet op de Vissersverkorting te Westdorpe is geweest. Deze stelling wordt echter door het onder e. genoemde grondvergelijkend onderzoek en het op verzoek van de verdediging uitgevoerde aanvullend grondvergelijkend onderzoek en de conclusies uit de epicrise, in onderling verband en samenhang bezien met de verklaring van [medeverdachte], ontkracht. [verdachte] heeft verklaard dat hij hooguit een week voor zijn aanhouding nog op de Vissersverkorting is geweest. De rechtbank volgt in dat kader de conclusie uit de epicrise inhoudende dat het waarschijnlijker is dat de grondsporen 4 tot 6 uur voordat [verdachte] werd aangehouden onder de zolen van zijn schoenen terecht zijn gekomen dan dat de grondsporen 24 tot 36 uur voordat hij werd aangehouden onder de zolen van zijn schoenen zijn terecht gekomen. [verdachte] heeft weliswaar ter terechtzitting verklaard dat op de verkeerde plaatsen grondmonsters zijn genomen, maar uit het aanvullend grondvergelijkend rapport komt duidelijk naar voren dat hij zelf heeft aangegeven op welke plekken bemonsterd moest worden. De rechtbank acht, gelet op de verklaring van [medeverdachte], in onderling verband en samenhang bezien met het grondvergelijkend onderzoek, de conclusies van de epicrise en hetgeen onder h. is overwogen over de uitgevoerde DNA-onderzoeken, bewezen dat naast [medeverdachte] ook [verdachte] aanwezig was op de Vissersverkorting in de nacht van 22 op 23 oktober 2012 en dat hij [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Dat op het mes dat volgens [medeverdachte] is gebruikt om het oor van [slachtoffer] af te snijden en hem te doden geen DNA dan wel vingerafdrukken van [verdachte] zijn aangetroffen doet daar niet aan af. Immers blijk niet dat dit is onderzocht en [medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] handschoenen droeg en dat hij het mes heeft schoongeveegd.
Opzet
Het motief van [verdachte] is onbekend gebleven. Wel is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van het letsel van [slachtoffer] zodanig is dat daar het opzet van [verdachte] uit kan worden afgeleid. [slachtoffer] heeft ongeveer zeventien steek- en snijletsels op plekken in zijn lichaam waar zich vitale organen bevinden. Het kan dan ook niet anders dan dat [verdachte] opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer] door meermalen op dergelijke plekken van het lichaam te steken.
Voorbedachte raad
Bij de beoordeling van de vraag of bewezen kan worden geacht dat bij [verdachte] sprake is geweest van voorbedachte raad stelt de rechtbank het volgende voorop. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Hij moet de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, de overige stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat [verdachte] en [medeverdachte] (ruim) van tevoren een plan hadden beraamd om [slachtoffer] van het leven te beroven. De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor gesteld ziet, is of er niettemin een moment is geweest voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen, waarop voor [verdachte] en [medeverdachte] voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft bestaan. Deze vraag moet naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord.
Er was sprake van een doelbewust opwachten van [slachtoffer] in het park om hem zijn auto afhandig te maken. Vervolgens is [slachtoffer] op verschillende plaatsen op gewelddadige wijze mishandeld, waarbij sprake was van een steeds verder oplopende graad van agressie tegen [slachtoffer], hetgeen er uiteindelijk in heeft geresulteerd dat [slachtoffer] met messteken om het leven is gebracht.
[medeverdachte] heeft [verdachte] zijn mes gegeven, waarna [verdachte] het oor van [slachtoffer] heeft afgesneden. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op dat moment heeft gedacht dat het wel eens verkeerd kon gaan aflopen en dat [slachtoffer] vermoord zou worden. Desondanks is hij vervolgens samen met [verdachte] en met [slachtoffer] in de kofferbak naar een afgelegen plek gereden. Hij heeft niets gedaan om te voorkomen dat [verdachte] [slachtoffer] zou doden. Hij heeft zelfs na afloop geholpen om het lichaam van [slachtoffer] te verbergen.
Bovendien kenden [verdachte] en [slachtoffer] elkaar en heeft [medeverdachte] verklaard dat [slachtoffer] [verdachte] die nacht ook heeft herkend. De rechtbank komt het onwaarschijnlijk voor dat iemand die zo wordt toegetakeld en de dader daarbij herkent, vervolgens op enig moment zou worden vrijgelaten.
Uit voormelde feitelijke gang van zaken volgt dat ook [medeverdachte] op een gegeven moment de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [verdachte] [slachtoffer] om het leven zou brengen. Hij heeft voorafgaand aan en tijdens de autorit met [slachtoffer] in de kofferbak naar de verschillende plaatsen delict, maar ook gedurende de potentieel dodelijke mishandeling van [slachtoffer] voldoende gelegenheid gehad om over de voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van de gepleegde handelingen kan het niet anders zijn dan dat er genoegzaam kalm beraad en rustig overleg is geweest zodat van voorbedachte raad sprake is. [verdachte] en [medeverdachte] hebben voldoende gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun daden en zich daar rekenschap van te geven. Er was dan ook geen sprake van een hevige gemoedsopwelling.
Medeplegen
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt evenzeer dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] gericht op het vermoorden van [slachtoffer]. Hoewel [verdachte] [slachtoffer] de messteken waaraan hij is overleden heeft toegebracht, heeft [medeverdachte] in deze een cruciale rol gespeeld. Immers, hij is als bestuurder van de personenauto opgetreden, terwijl hij wist dat [verdachte] [slachtoffer], dat zich op dat moment in de kofferbak bevond, al zwaar had toegetakeld en hij op enig moment de gedachte had dat het wel eens verkeerd kon aflopen voor [slachtoffer]. Hij heeft niets gedaan om te voorkomen dat [verdachte] [slachtoffer] om het leven zou brengen. Integendeel, toen [verdachte] om een mes vroeg heeft [medeverdachte] hem dat gegeven en desgevraagd heeft [medeverdachte] geholpen met het in de berm werken van het lichaam waarna zij samen zijn vertrokken. [verdachte] en [medeverdachte] hebben aldus als een team samengewerkt.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] samen met [medeverdachte] met voorbedachte raad [slachtoffer] om het leven heeft gebracht, zoals onder 3 primair aan hem ten laste is gelegd.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
De verdediging heeft betoogd dat er geen bewijs is dat [verdachte] in de woning van [slachtoffer] is geweest.
Gelet op de verklaring van [medeverdachte], in onderling verband en samenhang bezien met hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de feiten 1 tot en met 3, hetgeen hiervoor is overwogen onder g. waaronder de beelden van het pinnen waarover [verdachte] zegt dat hij dat is, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] op 23 oktober 2012 in de woning van [slachtoffer] aan de [adres 1] zijn geweest en daar bladzijdes met daarop vermeende pincodes hebben weggenomen.
Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde
De verdediging betwist dit feit niet, hoewel de opzet en het bestanddeel ‘wederrechtelijk’ ter discussie staan.
Gelet op hetgeen hiervoor onder g. is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte] met de weggenomen bankpas van [slachtoffer] hebben geprobeerd geld op te nemen bij een pinautomaat te Axel. [verdachte] heeft ook bekend dat hij, met een van [medeverdachte] verkregen bankpas, geld heeft proberen op te nemen bij de Rabobank te Axel. De verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat deze niet van [medeverdachte] was maar van [slachtoffer], acht de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op hetgeen hiervoor is vastgesteld met betrekking tot de overige feiten.