4.1.
Artikel 40 van de Wfsv (tekst 2014) luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. De inspecteur verleent overeenkomstig deze afdeling aan een werkgever op aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking toestemming om zelf het risico te dragen van betaling van:
a. het ziekengeld aan de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Ziektewet, die laatstelijk tot de werkgever in dienstbetrekking stonden;
(…)
9. De toestemming, bedoeld in het eerste lid, wordt door de inspecteur verleend met ingang van 1 januari of 1 juli van enig jaar, mits de aanvraag ten minste dertien weken voor de desbetreffende datum is ingediend. (…)”
De Ziektewet luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 29
(…)
2. (…)
a. de verzekerde van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4 of 5 als dienstbetrekking wordt beschouwd, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
b. degene wiens aanspraak berust op artikel 46, vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
c. de verzekerde van wie de dienstbetrekking, bedoeld in artikel 3, binnen het in het vijfde lid genoemde tijdvak van 104 weken eindigt, vanaf de eerste dag van ongeschiktheid tot werken nadat de dienstbetrekking is geëindigd, doch niet eerder dan vanaf de derde dag van de ongeschiktheid tot werken;
(…)”
“Artikel 63a
1. De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep. De eigenrisicodrager begeleidt de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, bij gebleken ongeschiktheid als zou hij in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot de eigenrisicodrager staan, met toepassing van artikel 26, tweede lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel artikel 71b, derde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
(…)”
“Artikel 63b
1. De eigenrisicodrager draagt het risico, bedoeld in artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen, voorzover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen op of na de dag waarop de werkgever eigenrisicodrager is geworden.
2. Indien het zelf dragen van het risico eindigt of wordt beëindigd blijft de werkgever ten aanzien van een persoon het risico, bedoeld in artikel 40, aanhef en eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen, dragen, voorzover de eerste dag van ongeschiktheid tot werken is gelegen voor het einde van het eigenrisicodragen. (…)”
“Artikel 63c
1. De eigen risicodrager neemt ter zake van de begeleiding van zijn zieke werknemers artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van de Arbeidsomstandighedenwet in acht en legt bij de aanvraag, bedoeld in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Wet financiering sociale verzekeringen, een afschrift over van de schriftelijke vastlegging, bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de eerstgenoemde wet.
(…)”
Artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet luidt, voor zover van belang, als volgt:
“1. In aanvulling op artikel 13 laat de werkgever zich bij de volgende taken bijstaan door een of meer deskundige personen ten behoeve van wie overeenkomstig artikel 20 een certificaat is afgegeven of die als bedrijfsarts is ingeschreven in een erkend specialistenregister als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg:
(…)
b. de bijstand bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten, met inbegrip van de bijstand bij de uitvoering van bij of krachtens artikel 25, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dan wel bij of krachtens artikel 71a, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gestelde regels;
(…)
4. De wijze waarop de bijstandverlening plaatsvindt met betrekking tot de taak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt schriftelijk vastgelegd.
(…)”
4.2.
Uit de samenhang van de in 4.1 vermelde bepalingen volgt dat voor toestemming aan een werkgever om het eigen risico te dragen van betaling van het ziekengeld aan de personen bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, van de Ziektewet (hierna: artikel 29‑personen) vereist is dat de werkgever zich laat bijstaan door een kwalificerend – in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet omschreven – persoon met betrekking tot de begeleiding van deze personen. Uit de bepalingen volgt verder dat die bijstandverlening dient te zien op de periode vanaf (ten minste) de beoogde ingangsdatum van het eigenrisicodragerschap. Bovendien is vereist dat de bijstandverlening schriftelijk is vastgelegd.
4.5.
De vraag is derhalve of in dit geval voldaan wordt aan de eis van een schriftelijke vastlegging van gekwalificeerde bijstandverlening bij de begeleiding van artikel 29‑personen met ingang van 1 januari 2014 (hierna: de eis). De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan de eis is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
4.5.1.
De overeenkomst met TTIF zoals die luidt vóór de aanvulling bij het addendum, ziet naar haar bewoordingen alleen op werknemers. Weliswaar zijn voor de uitleg van een overeenkomst niet alleen de bewoordingen van belang (vgl. het zogenoemde Haviltex-criterium van HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158, NJ 1981/635), maar belanghebbende heeft onvoldoende aanknopingspunten gesteld om te kunnen concluderen dat de overeenkomst ook ziet op ex-werknemers, zijnde artikel 29‑personen.
4.5.2.
Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat met de in het addendum genoemde “overeengekomen overeenkomst tot opdracht d.d. 15 november 2013” wordt gedoeld op een telefonisch met TTIF gemaakte afspraak dat de overeenkomst met TTIF ook ziet op artikel 29‑personen. Een dergelijke aanvullende mondelinge overeenkomst is echter niet voldoende om aan de eis te voldoen. Een schriftelijke vastlegging is immers nodig.
4.5.3.
Bij het addendum is schriftelijk vastgelegd dat de overeenkomst met TTIF ook ziet op artikel 29‑personen. Deze schriftelijke vastlegging heeft evenwel ná 1 januari 2014 plaatsgevonden (zie 2.8), dus eerst ná de beoogde ingangsdatum van het eigenrisicodragerschap. Reeds daarom is met die vastlegging niet voldaan aan de eis om het eigenrisicodragerschap met ingang van 1 januari 2014 te kunnen laten ingaan. De schriftelijke vastlegging had naar het oordeel van de rechtbank namelijk in elk geval vóór de beoogde ingangsdatum dienen plaats te vinden.