4.3.2
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van feit 1
1
Verklaringen en bevindingen
In de nacht van 30 november 2014 zijn verdachte en [naam neef] , maar ook [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] uit geweest in Terneuzen. Op enig moment zijn verdachte en [naam neef] met getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] over de Burgemeester Geillstraat in de richting van de Markt gelopen. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn in dezelfde richting gelopen, maar via de winkelstraat, de Noordstraat. Op een gegeven moment zijn de twee groepen elkaar in de Burgemeester Geillstraat tegen gekomen. Verdachte en zijn neef [naam neef] enerzijds en [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] anderzijds hebben ruzie met elkaar gekregen. De getuigen [getuige 2] , [getuige 1] en [getuige 3] zijn op enige afstand van deze vier personen gebleven. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat tijdens deze verbale ruzie de hand van [naam neef] opeens naar diens broeksband is gegaan en dat [slachtoffer 2] toen een vuurwapen heeft gezien bij [naam neef] . Daarop heeft [slachtoffer 2] zijn mes getrokken en [naam neef] in zijn keel gestoken. Volgens [slachtoffer 2] waren [slachtoffer 1] en verdachte toen nog samen in discussie. Kort na het steekincident zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] weggelopen en bij café [naam café] rechtsaf de Havenstraat in gelopen.
[slachtoffer 2] heeft over hetgeen daarna gebeurde het volgende verklaard. Op het moment dat hij en [slachtoffer 1] net vóór de Brouwerijstraat liepen en ter hoogte van het Griekse restaurant in de Havenstraat stonden, kwam verdachte een steeg uit en dook achter hen op. Verdachte schreeuwde iets en schoot daarna twee keer op [slachtoffer 1] . De afstand tussen hen en verdachte was ongeveer drie meter. [slachtoffer 2] is weggerend en hoorde vervolgens nog drie schoten. Door het eerste schot werd hij zelf geraakt. Op de kruising van de Havenstraat met de Noordstraat is hij linksaf geslagen. Toen hij omkeek zag hij verdachte niet meer. Bij de VVV heeft hij zijn mes weggegooid.2
[naam neef] heeft verklaard dat hij pas nadat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren weggelopen in de gaten had dat hij een verwonding aan zijn hals had. Bij het terras van café [naam café] werd hij misselijk en is hij op zijn hurken gaan zitten. Hij voelde toen een gaatje in zijn hals. Hij heeft dit tegen verdachte verteld. Hij probeerde op te staan en hoorde een knal van een pistoolschot. Hij is toen weggerend in de richting waar ze eerder vandaan kwamen. Hij was op dat moment verdachte kwijt. Die kwam toen aangerend en zei tegen [naam neef] dat ze moesten blijven rennen. Op een gegeven moment is [naam neef] tegen een muurtje gaan zitten.3
De politie heeft, nadat zij omstreeks 04:15 uur de schoten had gehoord, twee mannen zien wegrennen vanuit de richting van de Havenstraat de Burgemeester Geillstraat in. Eén van de mannen had een rode jas aan.4 Ook getuige [getuige 4] heeft dit gehoord en gezien en zij heeft verklaard dat de man met de rode jas een donkere huidskleur had.5 De politie is achter deze twee mannen aan gegaan en heeft hen aangetroffen aan op de kruising van de Burgemeester Geillstraat met de Walstraat. De mannen bleken verdachte en [naam neef] te zijn.6
Getuige [getuige 2] heeft eveneens verklaard dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in de richting van café
[naam café] zijn weggelopen en dat ze de Havenstraat in liepen, nadat [naam neef] was gestoken. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat hij zag dat verdachte vervolgens in looppas achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan liep, in de richting van [naam café] .7 [naam neef] bleef volgens [getuige 2] achter op de Burgemeester Geillstraat.8 Enkele seconden nadat hij verdachte had zien wegrennen hoorde [getuige 2] vier à vijf schoten.9
Getuige [getuige 1] heeft verklaard over de ruzie tussen de vier mannen en dat het op een gegeven moment leek alsof het klaar was. De afstand tussen de twee duo’s was groot en ze liepen rustig richting de Markt. [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] liepen ter hoogte van de Smidswal en verdachte en [naam neef] liepen op enige afstand daar achter. Verdachte ging volgens [getuige 1] ineens sneller lopen. Vanaf dat moment kon [getuige 1] de mannen niet meer zien. Kort daarna hoorde [getuige 1] een harde knal en daarna nog vijf à zes knallen.10
Omstreeks 04:35 uur werd door de Gemeenschappelijke Meldkamer Zeeland gemeld dat er in de Brouwerij een persoon levenloos op zijn buik lag. De politie is ter plaatse gegaan en heeft halverwege de Brouwerijstraat een persoon aangetroffen. Eén van de verbalisanten herkent de persoon als de hem ambtshalve bekende [slachtoffer 1] . Een huisarts is ter plaatse gekomen en heeft om 04:59 uur de dood van [slachtoffer 1] vastgesteld.11
Op een plat schuurdak op de kruising Scheldekade – Walstraat werd op 30 november 2014 omstreeks 15:00 uur een revolver aangetroffen.12 Dit schuurdak is gelegen bijna recht boven de plaats waar [naam neef] werd aangetroffen door de politie.13
Resultaten forensisch onderzoek
Tijdens de sectie aan het lichaam van [slachtoffer 1] zijn twee inschoten in de rug geconstateerd. Het overlijden wordt volgens de patholoog verklaard door opgetreden orgaanfunctiestoornissen en substantieel bloedverlies ten gevolge van deze twee inschoten.14
Uit het lichaam van [slachtoffer 1] zijn drie kogelprojectielen verwijderd en overgedragen aan het team Forensische Opsporing. Hieraan zijn de spooridentificatienummers (SIN) AAHD0255NL, AAHD0256NL en AAHD0257NL gegeven.15
Tijdens het sporenonderzoek in de Havenstraat en de Noordstraat zijn op straat drie gedeformeerde kogels aangetroffen, zijnde spoornummers 5 (SIN: AAHF6552NL), 7 (SIN: AAHF6551NL) en 8 (SIN: AAHF6550NL).16
In het cellencomplex is na zijn arrestatie bij [slachtoffer 2] onder meer een kogel (SIN: AAHN5608NL) in beslag genomen.
De op het schuurdak aangetroffen revolver is onderzocht door het NFI. Deze revolver heeft de opschriften en de uiterlijke kenmerken van een revolver van het merk Smith & Wesson, kaliber .357 Magnum. Patronen van het kaliber .38 Special kunnen ook met deze revolver verschoten worden.17
Gezien de massa’s en de uiterlijke kenmerken passen de ‘straatkogels’ en de kogel in beslag genomen onder [slachtoffer 2] het best bij de kalibers .38 Special en .357 Magnum. 18+ 19
Ook de kogels AAHD0255NL en AAHD0257NL uit het lichaam van [slachtoffer 1] passen het best bij de kalibers .38 Special en .357 Magnum.20
Het NFI heeft onderzocht of de aangetroffen kogels of kogeldelen zijn afgevuurd uit de op het schuurdak aangetroffen revolver.
Van de ‘straatkogels’ was de kogel met SIN AAHF6550NL niet geschikt voor vergelijkend kogelonderzoek. Voor de kogel AAHF6551NL geldt dat de bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek minimaal veel waarschijnlijker zijn wanneer deze is afgevuurd uit de loop van de aangetroffen revolver dan wanneer deze afgevuurd uit de loop van een andere revolver van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van de revolver.
Voor de kogel AAHF6552NL geld dat de bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek minimaal zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de kogel is afgevuurd uit de loop van de aangetroffen revolver dan wanneer deze zou zijn afgevuurd uit de loop van een andere revolver van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van de revolver.21
Van de kogeldelen uit het lichaam van [slachtoffer 1] kon aan één kogeldeel (looddeel, AAHD0256NL) geen vergelijkend onderzoek worden uitgevoerd. Voor de twee overige kogeldelen uit het lichaam van [slachtoffer 1] geldt dat de bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer de kogels zijn afgevuurd uit de aangetroffen revolver dan wanneer de kogels zouden zijn afgevuurd uit twee andere lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken als de loop van de revolver.
Op de kogel die onder [slachtoffer 2] in beslag is genomen zijn geen bruikbare individuele sporen meer aanwezig, zodat geen vergelijkend onderzoek is uitgevoerd aan de kogel.22
Aan de aangetroffen revolver is DNA-onderzoek verricht. De verkregen DNA-profielen zijn vergeleken met de referentie DNA-profielen van verdachte, [naam neef] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] . Op de linker- en rechterkolfplaten is een DNA-mengprofiel aangetroffen, waarvan het hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte.
Verder zijn op de haan, de trekker en de beugel bij de trekker DNA-mengprofielen aangetroffen en is verdachte niet uitgesloten als donor daarvan. Verder kan verdachte donor zijn van het DNA-mengprofiel dat is aangetroffen op de trommel en het knopje van de trommel.23
In het forensisch dossier is een plattegrond ‘Noordstraat_Havenstraat_Brouwerijstraat’ opgenomen. Op deze plattegrond is een groot deel van de aangetroffen sporen opgenomen, aangegeven met spoornummers, inclusief de daaraan toegewezen SIN’s.24 Uit onderzoek van het TMFI is gebleken dat de spoornummers 11, 15, 16 en 17 – alle bloedmonsters en aangetroffen in de Burgemeester Geillstraat – bloed van [naam neef] betreffen.25
Nadere overwegingen in verband met de verklaringen en bevindingen en de resultaten van het forensisch onderzoek
De rechtbank gaat uit van het scenario zoals dat blijkt uit de verklaring van [slachtoffer 2] , voor zover het betreft de gang van zaken nadat hij [naam neef] heeft gestoken en hij met [slachtoffer 1] wegliep in de richting van café [naam café] . Zijn verklaring wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] en ook de verklaringen van [getuige 1] en [naam neef] passen daarbij. Voorts wordt de verklaring ondersteund door forensisch bewijs, te weten het DNA van verdachte op het vuurwapen en de onderzoeksresultaten inhoudende dat het – kortgezegd – meer dan waarschijnlijk is dat twee kogels uit het lichaam van [slachtoffer 1] en twee kogels aangetroffen op straat zijn verschoten met dat vuurwapen. De bevindingen tijdens de sectie dat in de rug van [slachtoffer 1] twee inschotverwondingen zijn aangetroffen past bij de verklaring van [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 1] in de rug werd geschoten. Het gepresenteerde alternatieve scenario dat de schoten zouden zijn gelost tijdens een worsteling past niet bij inschotverwondingen in de rug.
Ten slotte hecht de rechtbank belang aan de omstandigheid dat op de plaatsen waar verdachte heeft gelopen nadat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] waren weggelopen van de [familienaam 1] – vooral het stuk van café [naam café] richting de Havenstraat - geen bloed is aangetroffen van [naam neef] , en dat dit bloed wel is aangetroffen op de plaats waar [naam neef] naar eigen zeggen is achtergebleven, en op de route in de richting van de kruising van de Burgemeester Geillstraat en de Walstraat, waar [naam neef] en ook verdachte in de nacht van 30 november 2014 zijn aangetroffen door de politie. Ook dit ondersteunt de verklaring van [slachtoffer 2] dat het verdachte was die hen achterna kwam. Het ondersteunt in ieder geval niet het alternatieve scenario dat het [naam neef] was die achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] is aangerend in plaats van verdachte.
De rechtbank ziet in de door de raadsman aangevoerde standpunten in verband met getuige [slachtoffer 2] geen aanleiding om hem te kwalificeren als onbetrouwbare getuige. Het feit dat er door verdachte aangiftes tegen [slachtoffer 2] zijn gedaan bevestigt dat er een vete bestaat tussen de twee groepen zoals omschreven onder 4.3.1. Voorts maakt het feit dat [slachtoffer 2] diverse politiecontacten heeft gehad niet dat hij op voorhand als onbetrouwbare getuige moet worden aangemerkt. Dit geldt met name niet nu zijn verklaring over de gebeurtenissen op 30 november 2014 vanaf het moment van het steken van [naam neef] grotendeels wordt ondersteund door ander bewijs in het dossier, zoals hierboven al verwoord.
In de omstandigheid dat het vuurwapen nat is geworden door de regenval op het moment van aantreffen ervan ziet de rechtbank geen aanleiding om de resultaten van het DNA-onderzoek aan het vuurwapen in twijfel te trekken, althans om daarin aanleiding te zien voor een ander scenario dan waarover door [slachtoffer 2] is verklaard. De rechtbank wijst hiertoe op het TMFI-rapport d.d. 30 september 2015, waarin door de deskundige is verwoord dat het gegeven dat het wapen op een natte ondergrond heeft gelegen en in de regen heeft gelegen geen invloed heeft op de getrokken conclusies ten aanzien van het aangetroffen DNA op het vuurwapen. De enkele mogelijkheid van stapelen en wegspoelen van DNA maakt niet dat daarmee het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario dat [naam neef] , althans een ander dan verdachte, de schutter was aannemelijk is gemaakt.
Uit het rapport betreffende DNA-onderzoek aan het vuurwapen blijkt niet precies op welke plaatsen het vuurwapen is geswabd. De rechtbank acht hiertoe echter van belang dat, hoewel de DNA-profielen van alle vier de betrokken mannen is ingestuurd, alleen het DNA-profiel van verdachte op het vuurwapen is aangetroffen, en er geen match is geweest met het DNA-profiel van [naam neef] . Als [naam neef] het vuurwapen zou hebben gehanteerd als schutter zou in het in de lijn der verwachting liggen dat op geswabde delen van het vuurwapen, ongeacht waar precies op het vuurwapen dat is geweest, DNA-materiaal van hem zou zijn aangetroffen.
Het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario, dat het [naam neef] is geweest die heeft geschoten, wordt door deze bewijsmiddelen derhalve weersproken. Nu dit scenario evenmin door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, is het naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden.
De rechtbank ziet in de door de raadsman aangehaalde passages uit het onderzoeksrapport met betrekking tot de ‘straatkogels’ AAHF6551NL en AAHF6552NL in samenhang met de waarschijnlijkheidsconclusies die ten aanzien van die kogels in het rapport worden verwoord geen tegenstrijdigheden. De interpretatie van de resultaten van de kogels hangt samen met de waarschijnlijkheidstabel, zoals ook weergegeven op pagina 378 van het forensisch dossier en op de website van het NFI (www.forensischinstituut.nl), welke interpretatie tot uitdrukking komt in de conclusies ten aanzien van beide kogels zoals weergegeven in het onderzoeksrapport (voetnoot 18).
Op grond van het hiervoor overwogene is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het verdachte is geweest die de fatale schoten op [slachtoffer 1] heeft gelost.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft geschoten, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Voorbedachte raad
Uit het dossier komt naar voren dat er in het kader van de hierboven onder 4.3.1 omschreven vete al diverse confrontaties hadden plaatsgevonden tussen verdachte en [slachtoffer 2] , waarbij het laatste incident plaatsvond ongeveer drie weken vóór 30 november 2014. Ook in de nacht van 30 november 2014 kwam het tussen hen weer tot een ruzie, waarbij nu ook [naam neef] en [slachtoffer 1] waren betrokken. Er ging een dreiging uit van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , omdat [slachtoffer 1] volgens getuigen steeds met zijn hand in zijn zogenoemde pipatasje zat waardoor de indruk bestond dat hij een wapen bij zich droeg. Ook verdachte en [naam neef] lieten zich volgens de getuigen verbaal niet onbetuigd.
Bij deze ruzie raakte op enig moment [naam neef] door een messteek van [slachtoffer 2] gewond aan zijn nek. [naam neef] merkte pas even later toen hij ter hoogte van café
[naam café] stond dat hij gewond was. Op dat moment waren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] net weggelopen. [naam neef] heeft toen tegen verdachte verteld dat hij gewond was. Verdachte, die al meermalen gewelddadig door [slachtoffer 2] was bejegend en die van [naam neef] hoorde dat hij door [slachtoffer 2] was gestoken, is in die gemoedstoestand met een vuurwapen achter [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan gerend en heeft op hen geschoten.
Voor voorbedachte raad is vereist dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Gelet op de beschreven situatie gaat de rechtbank er van uit dat verdachte genoemde gelegenheid niet heeft gehad en dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Er is dan ook geen sprake geweest van voorbedachte raad zodat verdachte van het onderdeel ‘na kalm beraad en rustig overleg’ zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen zoals onder 4.4 weergegeven.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht ook dit feit wettig en overtuigend bewezen. Uit de hierboven gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het verdachte was die op 30 november 2014 heeft geschoten, te weten de verklaring van [slachtoffer 2] , het DNA van verdachte op het vuurwapen en de bevindingen ten aanzien van de ‘straatkogels’ dat het – kortgezegd – meer dan waarschijnlijk is dat deze uit het vuurwapen zijn afgevuurd.
Daarnaast bevat het dossier ten aanzien van feit 2 de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij door een door verdachte afgevuurde kogel gewond is geraakt26. Deze verklaring wordt ondersteund door onderzoek verricht op 29 december 2014 bij [slachtoffer 2] , bestaande uit foto’s van het letsel en een medische verklaring hierover dat de bij [slachtoffer 2] waargenomen letsels het gevolg kunnen zijn van schotwonden.27 De plaatsen waar de ‘straatkogels’ zijn aangetroffen acht de rechtbank eveneens ondersteunend voor de verklaring van [slachtoffer 2] dat hij, nadat op [slachtoffer 1] was geschoten, in de Havenstraat richting de Noordstraat rende terwijl op hem werd geschoten. Vooral de kogels met spoornummers 5 en 7 passen hierbij, omdat deze zijn aangetroffen in de Havenstraat richting de Noordstraat voorbij de Brouwerijstraat waar [slachtoffer 1] is aangetroffen, en in de Noordstraat. Aangezien [slachtoffer 1] , nadat op hem was geschoten, de Brouwerijstraat in is gegaan, moeten de kogels met spoornummers 5 en 7 gericht zijn geweest op [slachtoffer 2] .28 [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij na het schietincident in het centrum met de auto is opgehaald door [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] heeft dit bevestigd en verklaard dat toen [slachtoffer 2] in de auto stapte hij vertelde dat hij ‘geschoten was’. [slachtoffer 2] deed toen zijn jas open en liet zien dat hij een wondje aan zijn zij had.29
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op korte afstand in de richting van [slachtoffer 2] heeft geschoten. Hieruit kan niet anders worden geconcludeerd dan dat verdachtes opzet erop was gericht dat hij [slachtoffer 2] zou raken, hetgeen ook is gebeurd. Verdachte heeft daarmee tenminste de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 2] daarbij gedood zou worden.
Ten aanzien van de ten laste gelegde elementen medeplegen en voorbedachte raad gelden dezelfde overwegingen als hierboven onder feit 1 zijn opgenomen. De rechtbank acht het feit bewezen zoals hieronder weergegeven.
Ten aanzien van feit 3
Gelet op de bewijsmiddelen opgenomen in de voetnoten 2, 21, 22 en 23 en op de overwegingen hierover opgenomen onder feit 1 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 30 november 2014 in Terneuzen een vuurwapen en bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.